De Assyrische koning Sanherib
staat bij naam in de Bijbel vermeld. Hij is degene die in het veertiende
regeringsjaar van Hizkia van Juda tegen Jeruzalem met zijn leger optrok. Het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda viel in oct710/sep709 v. Chr. Het merkwaardige
van dat jaar was dat in april van 709 v. Chr. een sabbatjaar begon en in
oktober van dat zelfde jaar ving een jubeljaar aan, het 15de
jubeljaar van de jubeljaarcyclus, sinds de instelling ervan door Mozes. Een
jubeljaar dat we door de profeet Jesaja (37:30) duidelijk als een jubeljaar
herkennen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia ligt aldus
Bijbels-chronologisch gezien, op de tijdsbalk vast als een ankerjaar. Zie ook het artikel op
dit blog van 22-05-2014: kroniek van koning Hizkia van Juda.
2 Koningen 18:13 In het veertiende jaar van koning Hizkia
trok Sanherib, de koning van Assur,
op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze. 14 En Hizkia, de koning
van Juda, zond tot de koning van Assur, naar Lakis, deze boodschap: Ik heb
gezondigd; trek van mij weg; wat gij mij oplegt, zal ik opbrengen. Toen legde
de koning van Assur aan Hizkia, de koning van Juda, driehonderd talenten zilver
op, benevens dertig talenten goud. (NBG Vertaling 1951)
Het is aan het veertiende
regeringsjaar van Hizkia dat we de chronologische gegevens uit de Assyrische
bronnen mee verbinden. Het Bijbelse jaartal 709 v. Chr. voor de Assyrische
invasie van Juda is echter niet compatibel met de orthodoxe Assyriologie. Zij
hebben voor dit feit het jaartal 701 v. Chr. uitgedokterd.
Hierna volgt het relevante
gedeelte van de Eponiemlijst met betrekking tot Sanherib. Het is in het eponiem
van Nashru-Bêl dat gedateerd is voor het jaar 705/704 v. Chr. dat er een
summiere vermelding is naar Sanherib als koning. De daarop volgende eponiemen
zijn alle fragmentarisch en chronologisch gezien wat gebeurtenissen betreft onbruikbaar
[705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van Amedi, de
koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de koning werd
gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].
[704/703] Tijdens het eponiem van
Nabû-deni-epu, de gouverneur van Nineveh, naar Larak en Sarrabanu; het paleis
van Kalizi werd hersteld, in [...] de edelen tegen de Kulummaean.
[703/702] Tijdens het eponiem van
Nuhaya, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [?].
[702/701] Tijdens het eponiem van
Nabû-le'i, de gouverneur van Arbela, veldtocht tegen [?].
[701/700] Tijdens het eponiem van
Hananu, de goeverneur van Til-Barsip, [...] van Halzi [...]
[700/699] Tijdens het eponiem van
Metunu, de gouverneur van Isana, Aur-nadin-umi, de zoon van Sanherib, [] van
het paleis, in de stad [...], grote ceder balken, alabaster in Ammananum [...],
in Kapri-Dagili [...] voor [...] de koning [...].
[699/698] Tijdens het eponiem van
Bêl-arrani, gouverneur van Kurba'il,
afgebroken - HIAAT in de Eponiemlijst
Het laatste eponiem was dat van Bêl-arrani,
waarna de lijst afgebroken werd. Algemeen laat men Sanherib tot het voorjaar
van 680 v. Chr. regeren waar hij na zijn dood, wordt opgevolgd door een van
zijn zonen: Essarhaddon.
De oplossing voor het schijnbaar
chronologische probleem wat de troonopvolging van Sanherib betreft, is het
herkennen van de co-regentschappen of co-koningen, in Assyrië tijdens deze
periode. De Bijbel verwijst overigens tijdens
deze periode naar de koningen van Assur in het meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib,
de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen
en zeide: Waarom zouden de
koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden
In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het
meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon II, die de
belegering van Jeruzalem doorvoerde. En Sargon II was dat jaar met zijn leger
elders op campagne. In een eerder artikel toonde ik aan dat Sanherib voor een
periode, de troon met zijn vader Sargon II deelde. Zie het artikel op dit blog van 23-10-2014: Sargon II gereviseerd. Een merkwaardigheid is dat
Sanherib nergens in zijn annalen zijn veldtochten volgens zijn regeringsjaren
dateert, maar ze in de plaats nummers geeft. Van zijn veldtocht tegen Jeruzalem
is de bekende prismastele bewaard gebleven, waarin hij o.a. zijn offensief
tegen Hizkia en Jeruzalem beschrijft. Dit offensief dateert hij op de stele als
zijn derde veldtocht, zonder de vermelding van een eventueel regeringsjaar, erbij. Dit is echter ook logisch wanneer we dit in het licht van de Bijbelse
co-regentschappen willen zien: in 709 v. Chr. deelde Sanherib de troon met zijn
vader Sargon II.
Volgens
de conventionele Assyriologie vond de belegering van Jeruzalem door Sanherib in
het jaar 701 v. Chr. plaats. Een verschil op de tijdsbalk van acht jaar met het
Bijbelse jaartal 709 v. Chr. Voor de geleerde chronoloog Edwin R. Thiele was
dit de aanleiding voor zijn inkorting van de regeerperioden van de koningen van
Juda en Israël zodat deze met de Assyrische gegevens zouden passen. Zie het artikel op dit blog van 02-10-2014: EDWIN R. THIELE en 2 Koningen 18:9-13.
Hierna volgt een gedeelte van de uit
het Akkadisch vertaalde tekst van de prismastele met betrekking tot Hizkia van
Juda.
In my
third campaign, I went against
the Hittite-land. Lulê, king of Sidon, the terrifying splendor of my
sovereignty overcame him, and far off into the midst of the sea he fled. There
he died. Great Sidon, Little Sidon, Bît-Zitti, Zaribtu, Mahalliba, Ushu, Akzib,
Akko, his strong, walled cities, where there were fodder and drink, for his
garrisons, the terrors of the weapon of Assur, my lord, overpowered them and
they bowed in submission at my feet. I seated Tuba'lu on the royal throne over
them, and tribute, gifts for my majesty, I imposed upon him for all time, without
ceasing.
..
. The officials, nobles, and people of Ekron, who had
thrown Padi their kingbound by oath and curse of Assyria into fetters of iron
and had given him over to Hezekiah, the
Judahitehe kept him in confinement like an enemy their heart became
afraid, and they called upon the
Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of
Meluhha [Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the
neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered
battle. With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about
their defeat. The Egyptian charioteers
and princes, together with the Ethiopian king's charioteers, my hands
captured alive in the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I
captured, and I took away their spoil.
. As for Hezekiah
the Judahite, who did not submit to my yoke: forty-six of his strong,
walled cities, as well as the small towns in their area, which were without
number, by levelling with battering-rams and by bringing up seige-engines, and
by attacking and storming on foot, by mines, tunnels, and breeches, I besieged
and took them. 200,150 people, great and small, male and female, horses, mules,
asses, camels, cattle and sheep without number, I brought away from them and
counted as spoil. (Hezekiah) himself,
like a caged bird I shut up in Jerusalem, his royal city. I threw up
earthworks against him the one coming out of the city-gate, I turned back to
his misery. His cities, which I had despoiled, I cut off from his land, and to
Mitinti, king of Ashdod, Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, king of Gaza, I
gave (them). And thus I diminished his land. I added to the former tribute, and
I laid upon him the surrender of their land and impostsgifts for my majesty.
As for Hezekiah, the terrifying
splendor of my majesty overcame him, and the Arabs and his mercenary troops which
he had brought in to strengthen Jerusalem, his royal city, deserted him. In
addition to the thirty talents of gold and eight hundred talents of silver,
gems, antimony, jewels, large carnelians, ivory-inlaid couches, ivory-inlaid
chairs, elephant hides, elephant tusks, ebony, boxwood, all kinds of valuable
treasures, as well as his daughters, his harem, his male and female musicians,
which he had brought after me to Nineveh, my royal city. To pay tribute and to
accept servitude, he dispatched his messengers.
(Daniel D. Luckenbill, Ancient Records of Assyria and
Babylonia, vol. 2)
In het licht van de Bijbel ontmaskeren we Sanherib
hier als een leugenaar en geschiedvervalser. Hij beweerd namelijk in zijn
verslag op de stele, dat hij Hizkia als een vogel in een kooi in Jeruzalem
heeft opgesloten. Terwijl we weten dat het belegerde Assyrische leger in de
Pesach-nacht vernietigend getroffen werd en moest afdruipen.
2 koningen 19:32 Daarom, zo zegt
de HERE van de koning van Assur: hij
zal in deze stad niet komen; hij zal geen pijl daarin schieten, geen schild
daartegen opheffen en geen wal daartegen opwerpen. 33 Langs de weg die hij
gekomen is, zal hij terugkeren, maar in deze stad zal hij niet komen, luidt het
woord des HEREN. 34 En Ik zal deze stad beschutten om haar te verlossen om
Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David. 35 In die nacht ging de Engel des HEREN uit en sloeg in het
leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen
opstond, zie, zij allen waren lijken. 36 Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde de terugtocht;
en hij bleef te Nineveh.
37 Eens, toen hij zich neerboog in de tempel van zijn god Nisrok,
doodden zijn zonen, Adrammelek en Sareser, hem met het zwaard; doch zij
ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon
werd koning in zijn plaats. (NBG Vertaling 1951)
Volgens dit Bijbelbericht waren
er geen Assyrische stormtorens noch aarden wallen, noch enig aanvalswapen dat
tegen Jeruzalem gebruikt kon worden. Het leger van Assur dat de dag voordien
voor de muren van Jeruzalem gearriveerd was werd de volgende nacht door de HERE
God geslagen en weggedreven.
In de Legends of the Jews
gecompileerd door Louis Ginzberg in 1909 (Volume IV: From Joshua to Esther),
wordt de invasie van Juda door Sanherib eveneens uitvoerig beschreven:
This Assyrian king, who had conquered the whole world,
equipped an army against Hezekiah
like unto which there is none, unless it be the army of the four kings whom
Abraham routed, or the army to be raised by Gog and Magog in the Messianic
time. Sennacherib's army consisted of
more than two millions and a half of horsemen, among them forty-five
thousand princes sitting in chariots and surrounded by their paramours, by
eighty thousand armor-clad soldiers, and sixty thousand swordsmen. The camp
extended over a space of four hundred parasangs, and the saddle-beasts standing
neck to neck formed a line forty parasangs long. The host was divided into four
divisions. After the first of them had passed the Jordan, it was well nigh dry,
for the soldiers had all slaked their thirst with water of the river. The
second division found nothing to quench their thirst except the water gathered
under the hoofs of the horses. The third division was forced to dig wells, and
when the fourth division crossed the Jordan, they kicked up great clouds of
dust.
With this vast army Sennacherib hastened onward, in accordance with the disclosures of the
astrologers, who warned him that he would fail in his object of capturing
Jerusalem, if he arrived there later
than the day set by them. His journey having lasted but one day instead of
ten, as he had expected, he rested at Nob. A raised platform was there erected
for Sennacherib, whence he could view Jerusalem. On first beholding the Judean
capital, the Assyrian king exclaimed: "What! Is this Jerusalem, the city
for whose sake I gathered together my whole army, for whose sake I first
conquered all other lands? Is it not smaller and weaker than all the cities of
the nations I subdued with my strong hand?" He stretched himself and shook
his head, and waved his hand contemptuously toward the Temple mount and the
sanctuary crowning it. When his warriors urged him to make his attack upon
Jerusalem, he bade them take their ease for one night, and be prepared to storm
the city the next day. It seemed no great undertaking. Each warrior would but
have to pick up as much mortar from the wall as is needed to seal a letter and
the whole city would disappear. But Sennacherib made the mistake of not
proceeding directly to the attack upon the city. If he had made the assault at
once, it would have been successful, for the sin of Saul against the priest at
Nob had not yet been wholly expiated; on that very day it was fully atoned for.
In the following night, which was the
Passover night, when Hezekiah and the people began to sing the Hallel
Psalms, the giant host was annihilated. The archangel Gabriel sent by God to
ripen the fruits of the field, was charged to address himself to the task of
making away with the Assyrians, and he fulfilled his mission so well that of
all the millions of the army, Sennacherib alone was saved with his two sons,
his son-in-law Nebuchadnezzar, and Nebuzaradan. The death of the Assyrians
happened when the angel permitted them to hear the "song of the
celestials." Their souls were burnt, though their garments remained
intact. Such an end was too good for Sennacherib. To him a disgraceful death
was apportioned. On his flight away from Jerusalem, he met a Divine apparition
in the guise of an old man. He questioned Sennacherib as to what he would say
to the kings allied with him, in reply to their inquiry about the fate of their
sons at Jerusalem. Sennacherib confessed his dread of a meeting with those
kings. The old man advised him to have his hair cut off, which would change his
appearance beyond recognition. Sennacherib assented, and his advisor sent him
to a house in the vicinity to fetch a pair of shears. Here he found some people
angels in disguise busying themselves with a hand-mill. They promised to give
him the shears, provided he ground a measure of grain for them. So it grew late
and dark by the time Sennacherib returned to the old man, and he had to procure
a light before his hair could be cut. As he fanned the fire into a flame, a
spark flew into his beard and singed it, and he had to sacrifice his beard as
well as his hair. On his return to Assyria, Sennacherib found a plank, which he
worshipped as an idol, because it was part of the ark which had saved Noah from
the deluge. He vowed that he would sacrifice his sons to this idol if he
prospered in his next ventures. But his sons heard his vows, and they killed
their father, and fled to Kardu where they released the Jewish captives
confined there in great numbers. With these they marched to Jerusalem, and
became proselytes there. The famous scholars Shemaiah and Abtalion were the
descendants of these two sons of Sennacherib.
In het gebruik van deze Joodse legenden hanteer ik het
advies van Paulus aan de Thessalonicenzen:
1 Thessalonicenzen 5: 19 Dooft de Geest niet uit, 20 veracht de profetieën niet, 21 maar
toetst alles en behoudt het goede.
In het alles toetsen wil ik uit het voorgaande lange
citaat vooral geloof hechten en de aandacht vestigen, op het gigantisch groot Assyrische
leger dat opgerukt was. Maar vooral op het feit dat volgens de Joodse legende
de Assyriërs hun offensief uitvoerden volgens de raad van hun astrologen:
With this vast army Sennacherib hastened onward, in accordance with the
disclosures of the astrologers, who warned him that he would fail in his object
of capturing Jerusalem, if he arrived there later than the day set by them.
Het voorgaande krijgt alleen zin wanneer we aannemen
dat er in de achtste eeuw voor Christus een cyclus van voorspelbare
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong aan de hand was. Over dit
fenomeen schreef ik al eerder een artikel op 20-01-2014: de noodzakelijke
kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus. De
meganatuurcatastrofes die iedere keer gepaard gingen met aardbevingen en
pestilentiën werden door de Assyriërs gebruikt in het veroveren van
vijandelijke ommuurde steden en vestingen. Hun astrologen, lees
oudheid-astronomen, konden blijkbaar met nauwkeurigheid een aangekondigde ramp
dateren. In het geval van de belegering van Jeruzalem in 709 v. Chr. keerde dit
zich nu tegen hen.
De Assyriër Sanherib wordt ook door de
oudheid-historicus Herodotos vermeld
wanneer deze de regeerperiode van farao Sethos beschrijft:
Herodotos Boek 2, 141 After him there came to the
throne the priest of Hephaistos, whose name was Sethos. This man, they said, neglected and held in no regard the
warrior class of the Egyptians, considering that he would have no need of them;
and besides other slights which he put upon them, he also took from them the
yokes of corn-land which had been given to them as a special gift in the reigns
of the former kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great
host against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to
the rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the
sanctuary of the temple and bewailed to the image of the god the danger which
was impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and
it seemed to him in his vision that the god came and stood by him and
encouraged him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet
the army of the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in
these things seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians
who were willing to follow him, and encamped in Pelusion, for by this way the invasion came: and not one of the
warrior class followed him, but shop-keepers and artisans and men of the
market. Then after they came, there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defense of arms great numbers fell.
And at the present time this king
stands in the temple of Hephaistos in stone, holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says
these words: "Let him who looks upon me learn to fear the gods."
In een eerder artikel op dit blog van 19-03-2014: Wie was So, de
koning van Egypte ten tijde van de val van Samaria in 717 v. Chr.?,
identificeerde ik farao Sethos van Herodotos faraolijst met farao Setnakht van
Manetho s twintigste dynastie en deze farao op zijn beurt met de Bijbelse
farao So. In het jaar 709 v. Chr. met de belegering van Jeruzalem door Sanherib
marcheerde de Assyriër eveneens tegen Egypte en leverde slag te Eltekeh aan de
grens van Egypte. Sanherib beschrijft het treffen met het Egyptische leger op
zijn prisma-stele. Hierna nogmaals het citaat:
. The officials, nobles, and people of Ekron, who had
thrown Padi their kingbound by oath and curse of Assyria into fetters of iron
and had given him over to Hezekiah, the
Judahitehe kept him in confinement like an enemy their heart became
afraid, and they called upon the
Egyptian kings, the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha
[Ethiopia], a countless host, and these came to their aid. In the neighborhood
of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle. With the
aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their defeat. The Egyptian charioteers and princes,
together with the Ethiopian king's charioteers, my hands captured alive in
the midst of the battle. Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took
away their spoil.
(Prisma-stele van Sanherib)
Ook in dit treffen kan Sanherib in zijn beschrijving
van de veldslag, de waarheid niet aan. De ramp die het Assyrische leger trof
wordt door Herodotos, die ongeveer driehonderd jaar later Egypte bezocht,
beschreven als een muizenplaag. Misschien is er een verband met deze beestjes
en de pestilentiën die met de meganatuurcatastrofes van de 8ste eeuw
v. Chr. samengingen? Het resultaat was in ieder geval een nederlaag voor de
Assyriërs en betekende de uitredding van niet alleen Jeruzalem, maar ook die
van Egypte. Sanherib verwijst op zijn overwinningsstele naar de Egyptische
koningen in het meervoud en naar de koning van Ethiopië die geallieerd
tegen hem optrokken. Mijn revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte past in
dit plaatje. Egypte was in de achtste eeuw voor Christus een lappendeken met
meerdere dynastieën of huizen, die ieder over hun gebied de macht in Egypte
uitmaakten. Zie ook het artikel op dit blog van 29-07-2014: De Libiërs in
Egypte: dynastie XXII.
Dat een Ethiopisch leger ten tijde van de belegering
van Jeruzalem, tegen de Assyriërs oprukte staat ook in de Bijbel vermeld:
Jesaja 37:8 Toen de maarschalk terugkeerde, vond hij
de koning van Assur, strijdende tegen Libna, want hij had gehoord, dat hij van Lakis
opgebroken was. 9 Doch, toen deze aangaande Tirhaka, de koning van Ethiopië, vernam: Hij is opgetrokken om
tegen u te strijden toen hij dat hoorde, zond hij gezanten naar Hizkia met
deze opdracht: 10 Zo zult gij zeggen tot Hizkia, de koning van Juda: laat uw
God, op wie gij vertrouwt, u niet bedriegen door te zeggen: Jeruzalem zal niet
in de macht van de koning van Assur gegeven worden.
Na al der aandacht die naar de derde veldtocht van
Sanherib is gegaan blijven nog de overige veldtochten die op de tijdsbalk
ingevuld moeten worden. De eerste veldtocht van Sanherib
laat ik gelijk lopen met de actie van Sargon II tegen Bel Zernaid in 710 v.
Chr. Met twee legers maakten de Assyriërs een einde aan de macht van Merodach
Baladan in de regio. Nog hetzelfde jaar, na het met succes afsluiten van de
campagne tegen Merodach Baladan verbonden met troepen uit Elam, begint Sanherib
met zijn tweede veldtocht tegen het
land van de Cosseans en het land van de Yasubigallai. Deze gebieden worden in
de bergen oostelijk van Babylon op de kaart gezocht. Het jaar daarop in 709 v. Chr. vinden we Sanherib in het westen voor de
poorten van Jeruzalem met een belegering die voor de Assyriërs slecht afloopt. Tijdens
deze jaren deelt hij de troon met zijn vader Sargon. Het eerder geciteerde
eponiem van Nashru-Bêl gedateerd in 705/704 v. Chr., lijkt te leren dat in dat
jaar Sanherib koning over Assyrië werd, wat waarschijnlijk correct is, alhoewel
het eponiembericht ons fragmentarisch bereikt heeft.
Sanherib zou de troon tot zijn
dood in 682 v. Chr. delen, waarna zijn zoon Essarhaddon de alleenheerschappij
overnam. Het smadelijk einde van Sanherib zoals in de Bijbel beschreven, hebben
we al eerder geciteerd:
2 Koningen 19: 37 Eens, toen hij zich neerboog
in de tempel van zijn god Nisrok, doodden zijn zonen, Adrammelek en Sareser,
hem met het zwaard; doch zij ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Essarhaddon
werd koning in zijn plaats.
Tot slot wil ik nog een
chronologische bijzonderheid doorgeven dat het belang van het revisionisme van
de geschiedenis van de oudheid onderstreept. Er
is namelijk een verklaring (Assyrian Kings from Adasi to Assur Dan II
(synthesized from Synchronistic Chronicle, Meissmers list, and corrected to
the Khorsabad List) as quoted by Courville) van Sanherib, die stelt dat er een
periode van 418 jaar was tussen zijn regering (710/682 v. Chr.) en die van
Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare chronologie hanteert, klopt de
verklaring van Sanherib niet. Toegepast echter op mijn herziening van de
chronologie zitten er exact 418 jaar tussen de regeerperiode van Sanherib en die
van Tiglath Pileser I.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
|