Met
onze aflevering van 18.10.2016
brachten we de geschiedenis van de verdrijving van de Hyksos uit Egypte in 1049
v. Chr. en gaven aandacht aan een megacatastrofe die toen Egypte trof. Met onze
aflevering van 12.09.2016 brachten
we de periode onder de aandacht dat de Hyksos over Egypte heersten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000
We
hebben gezien dat Dr. I. Velikovsky s reconstructie met het identificeren van
de Hyksos met de Bijbelse Amalekieten, aan het Bijbels-historische kader recht
doet. Zij overrompelden Egypte nadat het Egyptische leger in de Rode Zee
vernietigd werd. Ik herhaal voor alle duidelijkheid het relaas over deze ramp
zoals door Manetho beschreven en gekopieerd door Flavius Josephus:
Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14.
I shall begin with the writings of the Egyptians; not
indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is
impossible for me to do. But Manetho
was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the
Greek learning, as is very evident; for
he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating
it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault
with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now
this Manetho, in the second book of his
Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set
down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court
for a witness:
"There was a king of ours whose name was Timaus.
Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there
came, after a surprising manner, men of
ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an
expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our
hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed
us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the
temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous
manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into
slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and
made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places
that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern
parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power,
would be desirous of that kingdom, and invade them;

and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for
this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong
by the walls he built about it,
and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men
whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to
gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his
armed men, and thereby to terrify foreigners. When this man had reigned thirteen years, after him reigned
another, whose name was Beon, for forty-four years; after him reigned another,
called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one years, and then Janins fifty
years and one month; after all these reigned Assis forty-nine years and two
months. And these six were the first
rulers among them, who were all along making war with the Egyptians, and
were very desirous gradually to destroy them to the very roots. This whole nation was styled HYCSOS,
that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to the sacred
dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to the
ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that these
people were Arabians." Now in another copy it is said that this word does
not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and this on
account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the Egyptian
tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to me seems
the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But Manetho
goes on]: "These people, whom
we have before named kings, and called shepherds also, and their
descendants," as he says, "kept
possession of Egypt five hundred and eleven years." (Vertaling
naar het Engels door William Whiston)
Het
onderwerp van onze huidige aflevering is de vraag waar exact Avaris, de door
Manetho beschreven versterkte stad van waaruit de Hyksos heel de regio
domineerden, gelegen was?
De
orthodoxe Egyptologie wijst tegenwoordig de plaats Tell El Daba in het
noordoosten van de Nijldelta aan, als de plaats van het historische Avaris. En
ook de bekende revisionistische Egyptoloog David Rohl gaat er van uit dat Tell
el Daba de juiste plaats is. Velikovsky echter plaatste Avaris te El Arisj aan
de beek van Egypte. Wie heeft gelijk? In onze aflevering van 18.10.2016
citeerden we een gedeelte van het Rhind-papyrus met een historische vermelding
van de verdrijving van de Hyksos erop vermeld:
Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen.
Heliopolis werd ingenomen. De eerste
maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger
(?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het
werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het
overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god
maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.
De
marsroute van het leger van Ahmose (blauwe kwastlijn op de bijgevoegde kaart) liep
vanaf Thebe naar het noorden, over Memfis naar Heliopolis en vervolgens naar
Tjaru wat het einde van de veldtocht betekende met de verdrijving van de
Hyksos. De plaats Tjaru lag aan de grens van Egypte, het latere Rhinocolura,
nabij het moderne El Arisj.

Het
commentaar van de orthodoxe Egyptologie betreffende de uitgestippelde marsroute
op het Rhind-papyrus is dat Ahmose in zijn veldtocht naar het noorden, Avaris
links liet liggen en van Heliopolis direct naar Tjaru oprukte. Het is echter logischer
aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven
staat, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het
kanaal van het latere Boebastis, richting kust en verder naar Avaris nabij het
huidige El Arisj.
Voor Egyptologen
is Tell el Daba het Avaris dat daar van onder het zand te tevoorschijn is gekomen.
Te Tell el Daba werd namelijk door Oostenrijkse archeologen een stad bloot
gelegd die duidelijk in de oudheid door Aziaten bewoond werd. De Egyptoloog David
Rohl is zelfs van mening dat de nederzetting die in de aardlaag F werd
blootgelegd, de hoofdplaats van Gosjen was, het gebied waar de Israëlieten zich
ten tijde van Jozef mochten vestigen. Hij wijdt een heel hoofdstuk aan het
vermeende graf van Jozef in zijn boek A TEST OF TIME, dat te Tell El Daba
werd blootgelegd. In een vernield beeld van een hoogwaardigheidsbekleder meent
hij zelfs de patriarch Jozef als onderkoning van Egypte te herkennen. De
Aziatische trekken zijn nog af te leiden uit de restanten van het beeld.
Gunnar
Heinsohn, een notoire revisionist van de geschiedenis van de oudheid (Die
Sumerer gab es nicht, 1988 blz. 175-182), stelt dan weer boudweg dat de
straat-grafische laag F te Tell El Daba rond de jaren 750/720 v. Chr.
gedateerd moet worden, en identificeert de Klein-Aziatische nederzetting van
laag F met het bezettingsleger van de Aziaat Arsu of Irsu uit het bekende
Egyptische oudheiddocument: het Harris-papyrus, dat in het British Museum
bewaard wordt. Arsu was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië
die met een leger van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De soldaten
werden herders van Jeruzalem genoemd en zij verwoestten de tempels van Egypte
en verbrandden hun steden. Offeren aan de goden van Egypte was tijdens deze
overheersing verboden. En de seculiere wetenschapper Heinsohn hanteert ditmaal
de Bijbel als historisch Boek wanneer hij beweert dat Arsu met de Bijbelse
koning Azaria van Juda, te identificeren is. Indien hij gelijk heeft is Tell El
Daba slechts één van nog meerdere te vinden plaatsen waar het leger van Arsu/Azaria/Uzzia
gekazerneerd was. In mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, beschrijf ik de periode toen Egypte door
Juda gesuperviseerd werd met Joodse garnizoenen in het land. In 748 v. Chr.
werd het Judese leger teruggetrokken.
Dr.
Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El
Arisj gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van
Egypte, de wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk
Eeuwen in Chaos wijst hij El Arisj aan alwaar de archeologen zouden moeten
graven, want daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven. Toen
hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was
het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van
zwart graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj in 1860 toevallig ontdekt
werd. Tot dan toe was het door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt.
De hiëroglyfentekst op de zwarte monoliet werd in 1890 vertaald en
gepubliceerd. Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen zoals in het
Bijbelboek Exodus beschreven, maar dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De
naam van de farao van de Exodus wordt ook vermeld: Thom. Velikovsky zag onmiddellijk het verband van de naam van farao
Thom met de naam van de stad die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel,
moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende. De Egyptische naam Thom
van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de Timaus die Manetho via Josephus in de Griekse taal doorgaf.
Dat de
plaats Avaris met het huidige El-Arisj te identificeren valt zag Velikovsky s bevestigd
met een proclamatie van farao Horemheb. Farao Horemheb was een overgangsfiguur
tussen de achttiende en de negentiende dynastie en van hem is een wettekst
bekend waarin als straf voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus
werd voorgeschreven, waarna zij verbannen werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden
neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura kreeg. En dit Rhinocolura
is zonder twijfel El Arisj. Wat het opgraven van Avaris te El Arisj betreft, is
het vermoedelijk wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann. Dr. Schliemann was
een rijk dilettant-archeoloog die uit enthousiasme zijn kapitaal besteedde ter
locatie van het historische Troje. In 1873 slaagde hij erin Troje van onder het
zand tevoorschijn e brengen. Door zijn inzet werd de Ilias van Homerus van een
dichterlijk werk plots als een historisch werk bevestigd.
Hierna
het commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven
van Avaris:
THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY
With this imposing score of confirmations from the
field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of
ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete
radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which
discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years
to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every
excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall
select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a
crucial testfor my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians)
and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos: generally,
Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to
Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell
el-Yahudieh, wrote P. Montet in Le Drame dAvaris. The site as identified in
Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the
wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (Stream of
Egypt ), the historical frontier between Egypt and Palestine. Despite many
efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when
the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the Israelis
following the six-day war, has any survey or excavation taken place. In June
1968 John Holbrook Jr., architect, backed by a group organized for the purpose
of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation for
Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation
zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to
come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good
that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from
the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison
of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the
ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for
several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated
cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of
discovering Avaris is one of the great rewards that still lie in store for the
enterprising.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder

EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343