|
We zijn de 24de week van 2024
|
|
|
|
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
|
28-02-2014 |
Sympathie. Jacob Winkler Prins |
De morgenglansen
van de zon, doorlichten
de golf beneden,
de wolk omhoog.
Zo doet de liefde,
de wondere parel
van medelijden stralen,
in het menselijk oog.
Doorlicht de randen
van zorgenwolken,
op het sombere voorhoofd
van lijden zwart.
Sproeit malse regen
die groeikracht losmaakt,
in de dorre vlakten
28-02-2014, 07:47
Geschreven door André
|
|
|
27-02-2014 |
Waterranonkels. Jacob Winkler Prins |
O bloemeneiland, wat moet ik beginnen?
Je drijft voorbij, voorbij aan mijn zij,
O bloemeneiland, wat moet ik verzinnen?
Opdat je niet dobbert, al verder voorbij.
Ik spreid mijn vingers,
Ik strek mijn handen,
Ik wandel mee, ik krop mijn verdriet.
De zon lacht in het water, met rosse vangarmen
pakt zij je vanonder, voor niet, voor niet,
O bloemeneiland, waar heen getogen?
Ik strek mijn armen, ik wandel mee,
Ik wandel mee met tranen in de ogen,
drijf jij naar de afgrond, naar de eeuwige zee?
1894
Jacob Winkler Prins geboren 5 februari 1849 te Tjallebert, en overleden november 1904
bij een schipbreuk tussen Amerika en Nederland.
27-02-2014, 08:56
Geschreven door André
|
|
|
26-02-2014 |
Vrome tocht. Richard De Cneudt |
Ziet hoe gebukt door jaren en verdriet,
zij streng berustend langs de huizen gaan,
luisterend als kinderen naar het wijs vermaan,
dat hier en daar de goede zuster biedt.
Het zilveren klokje zingt zijn eenzaam lied,
de blauwe hemel lacht hen vriendelijk aan,
ik hoor het water klotsen tegen het riet,
voel zachte vleugels langs mijn wangen gaan.
En zwarte schimmen, tragisch beeld van wee,
wrakken, gestrand door noodlots grillig spel
aan de veilige kust, waar vrome zusters staan.
Zo gaan zij in lange rijen twee aan twee,
naar het eenzaam kerkje, nauwelijks een bidkapel,
dat vredig rijst in de stille lindelaan.
1902
26-02-2014, 08:02
Geschreven door André
|
|
|
25-02-2014 |
Langs de lindelaan. Richard De Cneudt |
Hoor het nederig klokje op de lindelaan,
het klept al de goede mensen ten gebede,
ik zie in de vrome heilige zondagsvrede,
een ganse rij van zwarte schimmen gaan.
Eerst de oude vrouwen met gemeten schreden,
met stemmig zwarte kapmantels aan,
die twee aan twee beschroomd vreemd aangedaan,
uit de kloosterstilte in kalme lanen treden.
Daarachter pratend met gedrukt geluid,
stokoude mannen, grijs en gebogen,
de kloosterdood in lichtelijk ouwelijke ogen.
En nevens hen, des Heren bleke bruid,
leidend hun Kindsheid met beproefd erbarmen,
een vroom en heilig Zustertje der Armen
25-02-2014, 09:33
Geschreven door André
|
|
|
24-02-2014 |
Zondagvrede. Richard De Cneudt |
Nu komt de reine, schone dag der vromen,
over de stilte van de aloude leien,
in plechtig zwijgen staan de hoge bomen,
gesmeed in ernst van rechtgebaande rijen.
In rust gewiegd door blanke vredesdromen,
die de hoogste smart tot kalm bedaren vleien,
gaan grote weeën die van mensen komen,
-als bleke tere kinderen, moe van schreien,
die smachtend naar een blijde glimlach gluren,-
schuilen in loveren met schaduw lokken,
en zondagvrede, eenzaam en hoog aan het bloeien.
Op stille wateren, badend kloostermuren,
even beroerd door het vroom gelui van klokken,
zie ik als dromen, klaaglijk eenden roeien.
24-02-2014, 08:26
Geschreven door André
|
|
|
23-02-2014 |
Oude vrouwen. Richard De Cneudt |
Arm de oude vrouwen, wachtend op de dood,
zitten stil in de strenge kloosterzaal,
bloedloze lippen eenmaal zwellend rood,
prevelen druk vrome gebedentaal.
Diep weeë ogen waaruit het leven vlood,
staren door het raam naar het vrolijke zongestraal,
uit een kranke geest gebaard uit bange nood,
wringen zich woorden tot een vreemd verhaal.
Ziet hoe die ene als kind aan het scheien gaat,
een ander lacht met zielloos dwaas gelaat,
en stramme vingers wekkend droomgeruis,
trekken wat pluksels, langzaam, lusteloos.
En op haar neder, tragisch, staart altoos,
de bleke stenen Christus aan het kruis.
23-02-2014, 09:19
Geschreven door André
|
|
|
22-02-2014 |
Kloosterdood. Richard De Cneudt |
Ziet, lange tafels tegen witte muren,
en weke zetels naast elkander staan,
de kranke vrouwen zitten stil en turen,
met starre blikken vreemd elkander aan.
Ik zie de dood met zachte schreden gaan,
en door verglaasde weemoed ogen gluren,
en zwakke stemmen, klagelijk aangedaan,
klimmen vermoeid in het bang gekruip der uren.
De simpele ouderwetse klok, met lange
koperen slinger, smakeloos en breed,
en grote wijzers, kruipend als twee slangen,
meet, vreemd geluid in de drukkende eenzaamheid
van de kloosterzaal, door vrome rust bevangen,
zwaar, één voor één, de stonden van de tijd.
22-02-2014, 07:46
Geschreven door André
|
|
|
21-02-2014 |
In de witte kloosterzaal. Richard De Cneudt |
Een witte zaal in strenge kloosterdracht,
door brede ramen weemoedvolle verte,
de Heilige Maagd Maria, drukkend zacht
het kindje Jezus, aan haar zuiver hart.
Boven de deur een stenen Christus, klacht
van foltering en goddelijke smart,
op het schoon gelaat dat lichtend de eeuwen tart,
en nog steeds de mensen verlicht in de nacht.
Simpele heiligenbeelden veel,
waaronder trouwe mensenofferanden,
droomvol en stil gewijde kaarsen branden.
In houten lijsten, stemmig zwart en geel,
veel vrome spreuken bont van kleurgewemel,
wijzend de zielen naar de hoge hemel.
21-02-2014, 08:38
Geschreven door André
|
|
|
20-02-2014 |
Mensen in de stille nacht. Richard De Cneudt |
Gerucht van mensen in de stille nacht,
klaagt als een lied van eindeloze smart,
smelt innig treurig in de wijde verte,
dringt in mijn ziel en schreit en weeklaagt zacht.
Gerucht van mensen is een grote klacht,
van wereldleed, eeuwenoud, zwart,
de nacht ontwijdend, die met sterren lacht,
en reinheid praalt, en grootheid kweekt in het hart.
Gerucht van mensen in de stille nacht,
is een wanklank in het hooglied van de stilte,
spontane machteloosheid van wordingskracht,
van grootse nachtideeën diep en rein.
Na dwepend vuur een dromenloze kilte,
gerucht van mensen maakt mij weder klein.
20-02-2014, 08:37
Geschreven door André
|
|
|
19-02-2014 |
In droeve regen. Richard De Cneudt |
O droeve regen in de droeve avond,
weemoed van herfst in hoge, bruine bomen,
gij hebt mij mijn tedere meivreugde ontnomen,
met droef geruis mijn jong geluk begravend.
Smartvolle regen, de avondweemoed lavend
met week getreur van stille, verre dromen,
ach, laat mijn jeugd, zo deerlijk, zo gehavend,
wat blijde bloesems die geen stormen schromen.
Diepdroeve druppels langs de eenzame wegen,
luidende klokken zijn zwaar van uw weemoed,
prevelen zeer droef in de ruisende regen.
Droefheid van najaar, die mijn hart zo wee doet,
ik hoor mijn smarten klagen allerwegen,
mijn bleke weeën in de droeve regen.
19-02-2014, 08:28
Geschreven door André
|
|
|
18-02-2014 |
Langs de kille vaart. Richard De Cneudt |
Langs de kille vaart staan slanke populieren,
in rusteloos drijven van bewogen luchten,
ik hoor boven mij zwepende takken zuchten,
winden verwoed door hoge kruinen gieren.
Bruinrode blaren zwaaien neer en zwieren,
stijgen en dalen, drijven even, vluchten
voor winden, die met wilde stormgeruchten,
een somber herfstfeest van verwoesting vieren.
Dwarrelen om het hoofd van dichters, schoonheid dromers,
gouden visies wekkend van gestorven zomers,
naschreiend luid in forse windentaal.
En gaan, samen met de droeve, grijze regen,
zijn lied van wanhoop snikkend allerwegen,
als bruine vlinders stervend in het kanaal.
18-02-2014, 07:38
Geschreven door André
|
|
|
17-02-2014 |
Uit de diepe, stille dood. Richard De Cneudt |
Leven en liefde zijn haast uitgebloeid,
schoonheid en licht bereiden zich te sterven,
moet nu mijn jeugd, zo zwak al, zo vermoeid,
ook nog de jubel van de zon derven?
Zal ik de wijde, weke weemoed erven,
die kalm en hoog in bleke luchten groeit,
en samen met de nevel tot één smart vervloeid,
in bruine herfst een koel, diep graf verwerven?
Aanbeden zon, staar mij weer lichtrijk aan,
straal langs de lanen waar mijn dromen zweven,
en eenzaam droef mijn bleke denken gaan.
Scheur stuk de nevel, tover de bange nood
van aarde en hemel weer tot jubelleven,
en wek mijn ziel uit de diepe, stille dood.
1902
1877-1959 Richard De Cneudt was onderwijzer te Gent.
17-02-2014, 07:48
Geschreven door André
|
|
|
16-02-2014 |
Oostende in oude prenten. |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Mooi is dat.
16-02-2014, 16:39
Geschreven door André
|
|
|
|
Gij liefste. Isidoor Van Beugem |
Gij liefste, roept aan de overzij,
en liefde stroomt hier tussen beiden,
zij geeft aan u, zij geeft aan mij,
maar beiden blijven wij gescheiden.
ofschoon voor u, ofschoon voor mij,
de gemeerde pont niet is gebroken,
die eens van de ene naar de andere zij,
voor ons beiden werd gestoken.
Mijn liefste, stap van de overzij,
al stroomt de liefde tussen beiden,
ik roei de zware riemen blij,
en duizel in een blind verbeiden.
1921
Isidoor van Beugem Moorsel 1889-Gent 1943
16-02-2014, 07:15
Geschreven door André
|
|
|
|
Gele Blaren. Betsy Juta |
Stil weefde het woud zijn laatste zomerdromen,
in een droeve tooi van bleekgeel bladergoud,
in najaarsweemoed doolde ik door het woud,
mijn vreugde had de zomer meegenomen.
Een bode van het leven is tot mij gekomen,
een handvol blaren ritste hij van het hout,
en sprak tot mij:"berg aan uw hart dit goud,
nieuw licht van liefde zal u tegenstromen".
Maar ik die wist hoe liefde één is met leed,
verstrooide het lover als een tranenregen,
trots zeggende:"ik wil geen goud waarvan ik weet,
dat het tot slijk zal worden op de wegen".
Maar door mijn woorden welde een jammerkreet,
en voor mijn God ben ik snikkend neergezegen.
1894
16-02-2014, 07:13
Geschreven door André
|
|
|
15-02-2014 |
Maanlicht. Edward B Koster |
Ginds, in de stadshoek, aan de waterkant,
waar het smalle grachtje in vlakke spanning rust,
en loom de voeten van de huizen kust,
die roerloos zich spiegelend in de rand,
sluipt maanlicht om de brokkelige wand,
en vorst in hoeken waar het zijn speelsheid lust,
van schoonheids blanke wijding onbewust,
en schept in het water een zilverwitte brand.
Lief maanlicht in de stille, klare nacht,
armoedig huisje met uw reine pracht,
milddadig louterend tot een rijk visioen,
van sprookjesachtige bekoring, stil,
ook de onrust van de mensen woelige wil,
en schenk hun vrede in het dwaas en doelloos doen.
15-02-2014, 07:39
Geschreven door André
|
|
|
|
Zomerdood. Edward B Koster |
O herfstvertedering in het stille woud,
waar bruine blaadjes rusten op de poel,
of langzaam drijven zonder lust of doel,
en bomen prijken met het sombere goud,
waarmee het bos om zomerscheiden rouwt.
O bruin bestrooide lanen, leeg en koel,
en vale bermen, kalme mijmerstoel,
een bladerenweb waardoor de hemel blauwt.
Sterf rustig zomer, prijk uw leven uit,
met droeve dos van bruin, en glans van rood,
bekrans met vallend geel uw eigen dood.
Geef willig de aarde uw bladertooi ten buit,
de voedster, uit wier schoot in het jonge jaar,
gij schoon zult rijzen van uw stervensbaar.
15-02-2014, 07:38
Geschreven door André
|
|
|
14-02-2014 |
Zonnedood. Edward B Koster |
Ik zing de heerlijkheid van Westerluchten,
wanneer de zon bloedend langzaam sneeft,
en slechts een wijl haar dagglans overleeft,
die overal schuwe duisternis deed vluchten.
Thans rijzen sterren op in schemerend duchten,
stil na elkaar, de ganse hemel beeft,
in hun flikkering die een glorie weeft,
van vonkelend zilver in de hoge luchten.
Het zonnebloed vloot henen, drop voor drop,
heel het westen purperend met zijn rode pracht,
plaveiend breed de banen van de nacht.
Schouwt thans met eerbied naar de hemel op,
waar uit zon's martelaarsbloed, de schaar
van sterren oprees, groots en wonderbaar.
1897
Edward B Koster 1861-1917 Den Haag
14-02-2014, 08:02
Geschreven door André
|
|
|
|
Kathedraal. Edward B. Koster |
Vol van de zware bloesem van gebeden,
hangt nu het pilarenbos van de kathedraal,
en door de ogieven stroomt, de rijke praal
van de zon, die langzaam daalt in rust en vrede.
Nog enkelen komen van de hoge treden,
en gaan weer in het wereldse gedwaal,
drie priesters knielen neer met hun missaal,
voor hem, die alles voor hen heeft geleden.
Drie priesters prevelen het statige latijn,
dat van hun lippen valt in zachte klanken,
waarmee zij Jezus en Maria danken.
Drie zonden in hun boze ziel zijn,
de hoogmoed, de heerszucht, de dweepzucht,
en zij schromen ootmoedig om voor hun God te komen.
1897
14-02-2014, 08:01
Geschreven door André
|
|
|
13-02-2014 |
Nachtkimmen. Martin Albers |
Er huilde een trein in de verre nacht,
somber geluid,
ik lag nog wakker, en ik dacht
de perspectieven van het leven uit.
En het was of hoog boven het gesteente,
van de klamme stad,
een bovenaardse deernis weende,
om al wat ooit het licht heeft liefgehad.
Ik zag de lichamen van mijn ouders,
in de dood verstrakt,
een wit laken borg de wrakke schouders,
in zware lijnen lag de smart verzakt.
En al hun bidden, zorgen, dromen,
hun blik, hun woord,
het vloeide op ondergrondse stromen,
wier ruisen immer zachter wordt gehoord.
In wit hemd, in zwarte planken,
een beeld van steen,
de handen saam als om te danken,
zo vaart het dode mensenlichaam heen.
En wat voor eeuwig is vergleden,
en nimmer keert,
roept onze liefde naar beneden,
waar het dode lichaam in vochtige grond verteert.
Tot éénmaal wij, verlaten slaven,
gebukt van smart,
het stil verlangen gaan begraven,
in doffe leegte van het blinde zwart.
En het was of hoog boven het gesteente,
van de klamme stad,
een bovenaardse deernis weende,
om al wat ooit het licht heeft liefgehad.
1920
13-02-2014, 17:05
Geschreven door André
|
|
|
12-02-2014 |
Zomernacht. Martin Albers |
Zomernacht, wanneer het hart vervliet,
in een oceaan van eindeloze vrede,
als iedere adem uitzwelt tot een lied,
en ieder lied verinnigt tot een bede.
Op zoele winden komt de geur gevaren,
van al wat zuchtend in de tijd verging,
en heerlijk tintelt door de nacht der jaren,
het heilig outer van herinnering.
Verjaarde smarten komen aangedreven,
met liefde en lust in één blanke vloot,
en glijdend op de zilveren stroom van het leven,
de donkere, lome gondel van de dood.
Het komt aangevloten, zacht en stil en effen,
of leed en dood natuurlijk zijn en goed,
hoog uit de hemel zijgt het vroom beseffen,
dat alles is, zoals het wezen moet.
Nu kan ik voortgaan, weer in de oude banen,
zelfs kan ik danken voor een oude smart,
omdat ik weet hoe slechts uit glans en tranen,
de lichtschijn breekt, die vlamt van hart tot hart.
Hoe door de dood het leven straalt in flonker,
een vonk van goud op donkergrauw fluweel,
tot éénmaal vreugde en smart en licht en donker,
versmelten gaan in één doorwrocht geheel,
van ruimte en rust, van liefde en mededogen,
één ijle droom die als een wolk van dauw,
de blindheid dekt van toegeschoven ogen,
een droom van zilver en lavendelblauw.
Een wijde zee van schemergroene wazen,
omdoomt de lijnen van de horizon,
en draagt de droom van huiverende extase,
door blanke klaarten naar de levensbron.
En het al doortintelend sidderlied van vorsen,
doortrilt de zomernacht van hoog geluid,
de wereld kan haar weelde niet meer torsen,
een sterrenbrand vlamt de hemel uit.
1919
12-02-2014, 08:59
Geschreven door André
|
|
|
11-02-2014 |
Schemering. Martin Albers |
Aan zijden avondlucht van rozenrood,
houdt ver de stad haar nevelbeeld geheven,
haar nevelbeeld van steen en mensenleven,
verschemerend naar de verten van de dood.
Vooraan de walmig zwarte wijken, waar
geblaakte pijpen van fabrieken roken,
een eindeloos kerkhof rechts, in damp gedoken,
de kale graven slapen naast elkaar.
Op donzen winden is het rood vervlogen,
de droom van licht verblonk op alle ogen,
het duister zinkt. Uit duizenden lampen,
gloeit hoog en breed een sfeer van rosse dampen,
ten hemel op, een gouden smartenwolk,
waarin het noodlot troont van gans een volk.
1919
11-02-2014, 04:54
Geschreven door André
|
|
|
|
Voorstad bij late avond. Martin Albers |
Uit dompig volle proeflokalen, beven
pianodeunen jengelend door de nacht,
in eeuwig kinderdreinen, schrijnt de klacht
om het slijmerig leven, dat hun werd gegeven.
In huurkazernes woelt een klam geslacht,
in het zoel benauwen van zijn lijfelijk leven,
de wasems van hun fletse lusten zweven,
door het glanzend heimwee van de lentenacht.
Doch mede zweeft op blanke bloesemwind,
miljoenen zielen hun meest geheime gloren,
de schuwe smart om al wat zeer bemind,
in het blauw verschiet der eeuwen ging verloren.
De liefde voor een schamel mensenkind,
uit lange jaren levensleed geboren.
1919
11-02-2014, 00:00
Geschreven door André
|
|
|
10-02-2014 |
De nachtwind. Gerard Van Klinkenberg |
De nachtwind sprak met de bomen,
beneden onder het raam,
zij is uit haar bed gekomen,
en ging voor het venster staan.
Zij keek en huiverde even,
en luisterde ademloos,
de wolken schenen te zweven,
maar hun beeld was beweegloos.
Zij hoorde het gesprek niet, dat al te
snel en fluisterend werd gevoerd,
toen heeft een donkere gestalte,
haar een ogenblik aangeroerd.
Hij sprak: kom met mij, ik voer u
voorbij de wereld, en ver
voorbij uw laatste verlangen,
en verder van ster tot ster.
Ik fluit, en de zwarte scharen
zijn ruisende aan mijn zij,
zij zullen u veilig bewaren,
kom met mij, kom met mij.
Zij keek en huiverde even,
en luisterde ademloos,
de bladeren, na het beven
werden beweegloos.
Langzaam sloot zij de ramen,
en deed de gordijnen dicht,
en ging op de tast door de kamer,
en ontstak het suizende licht.
Zo zat zij tot de morgen,
toen vielen haar ogen dicht.
1927
Gerard A. Van Klinkenberg is geboren in 1900 te Amerongen.
10-02-2014, 21:04
Geschreven door André
|
|
|
|
Over de heide. Gerard Van Klinkenberg |
Over de bruine heide gaat een kudde schapen,
de hond en de herder volgen langzaam over de heide,
langs de verlaten bouwvelden, en voorbij de
schaarse en schamele hutten van het gehucht.
De laatste geluiden gaan allengs verloren,
in de wijdte der velden achter het armelijk koren,
waarin de avondwind zich te rusten legt.
Langzaam over de heide gaat een kudde schapen,
de hond en de herder, samen over de donkere heide.
10-02-2014, 07:53
Geschreven door André
|
|
|
09-02-2014 |
Gedachten. deel 4. Nine Van der Schaaf |
19
Ik heb u lief, liefde is mijn god, hij komt met zachte woorden,
en fier gezang, hij is onzichtbaar, doet van ogen dromen,
die diep en zacht zijn, in vermanend woordloos vragen:
"zoekt gij naar mij? Waarom naar mij?". Mijn liefste,
in het tumult van deze wereld, in stilte, bloeit in mij u gedachte,
die woordloos in mij viel. Ik weet niet wie gij zijt. Ik weet u
een onbekende, die in een sprookje in mijn leven kwam en ging, en
nooit vergeten werd. Gij zijt mij aangeduid, menselijk en toch oneindig.
Ik ben een kind en hoor altijd van u, u ogen zijn mij lief.
Zoek ik naar u? Ik zoek een blinkende god.
Ik vind een wonderlijk leven, en ik vind u. In de chaos van de wereld,
is wijsheid in mijn dromen een lichtend spoor. Voert het naar u?
Mijn hart is klein, mijn hart brandt stil,. Ik weet het, ik zal niet sterven.
Ik weet het, de god van de mensen spaart geen mensen.
Maar een hart dat liefheeft sparkelt zijn ondoofbaar vuur.
20
Ik heb u lief. Uw leven is zo ver van het mijne,.
Zoete dromen dwarrelen bedrieglijk om mij heen.
Het verlaten land wordt weelderig door mijn dromenbloei. Zij rijzen
vol belofte, als bloemen op hun stengels rijzen, teer en schoon.
Mijn machteloze bloemen, gij bloeit vergeefs,
want die ik liefheb is zo ver van hier.
Uw geur zweeft rondom u, terwijl ik eenzaam zwerf,
altijd zien onbekende ogen mij vragend aan.
Ik kom altijd tot u weerom, gij zijt een belofte,
nu het zomer is. Gij leeft, maar ik niet.
1917
09-02-2014, 08:45
Geschreven door André
|
|
|
08-02-2014 |
Gedachten. deel 3. Nine Van der Schaaf |
14
In de velden, in de bossen, in de bergen,
waren donkere drommen krijgsvolken in maanlichte nacht,
een gedaante, blank als het maanlicht, zagen de gewapende mannen,
zij sprak niet, en de krijgers zwegen en dachten stil voor zichzelf,
dat is de vrede, en zij voelde de vrede als de grootste weldaad.
Een vergeten zang werd zacht aangeheven door enkelen,
in de bergen, in de bossen, in de velden, klonk zacht het geluid van stemmen,
dezelfde zang onder de blanke maan, dommelend luisterden de vele mannen,
de nacht was lang en schoon, met eindeloze dromen van vrede en weerzien.
Maar de morgen die volgde was rood.
15
Zo ik u vind kan ik rusten, dan is al het verleden glansloos en ver,
dan zal ik die trage beurtzang met de heiligen zingen,
die stierven op aarde in de gloed van eeuwige liefde,
hun zang is leven, maar nooit luider dan de woeste
geluiden van honger en haat.
16
Glorie is niet de vrede, maar dieper dan de vrede,
vrede is de valse spiegel van de zee als de wind niet woedt.
Glorie is de bodem van de zee, daar is er rust,
er zijn vele schatten en paleizen. De zang van sirenen
maakt het hart van de zeeman groot als hij in stilte luistert.
17
Die ver leeft van haar liefste, hoort vele stemmen zonder te luisteren,
ziet de dagen donkeren en verkleinen rond het avondlicht,
ziet zij haar wereld, en wacht en vraagt: zal ik vanavond je stem horen,
zult gij van de lichtende sterren de weg vernemen, die voert naar de
verborgen en eeuwige vlam van mijn liefde?
Buiten weet zij het wijd sterren nachtland,
18
Voor de poort van een vreemde wereld staan zij dromend,
als de poort opengaat luiden de lenteklokken,
als zij zingend binnentreden, gaat nevens haar de donkere
priesteres van het leven, en als de bruiden zwijgend
om haar heen zijn, biecht zij in machtige gezangen
haar oneindig verleden, en uit haar laait de nooit eindende
begeerte, de bruiden buigen zich, de wereld
de wereld is een onmetelijk woud geworden van bloeien en sterven.
08-02-2014, 07:53
Geschreven door André
|
|
|
07-02-2014 |
Gedachten. deel 2. Nine Van der Schaaf |
8
Zijn wij alleen of met velen? Wij zijn strijders.
De droom van een strijder is alleen te zijn,
De droom van een strijder is eenzame wegen te volgen,
met zijn liefde en haat, de onbedorven gezellen.
Maar in de grote en sombere daden van het leven,
droomt hij een blijdere droom, vindt hij: verenen,
hij mint vurig de broeder die hij nooit kende.
9
Het is stil in mijn huis, en de muren zijn hoog rondom,
achter de muren verbergt zich het morgenrood en avondrood,
daar is mijn jeugd verblonken, zo lang geleden,
klein is mijn tuin, onhoorbaar mijn gaan door de paden.
Bloemen, waarom bloeien en sterven wij hier alle dagen?
Wij zijn klein en gevangen, wij leven onhoorbaar buiten de wereld.
10
Bloemen en jeugd, ik droom u altijd samen,
bloemen nabij, en de jeugd die mij verliet,
droom die verenigt wat ver was elkaar was,
mijn ziel kent het luide sterven als de rukkende herfstwind,
die de bloei rooft, maar in enkele stonden van lente en zomer,
ben ik een gast in mijn tuin, een vreemde,
zo is mijn ziel jong nog, en vol verwachting.
11
Als de beelden van de aarde verflauwt zijn in schemer van smart,
gaat mijn verlangen niet naar de eentonige morgen,
want bleek is het licht van de dag. Mijn verlangen gaat
naar de rode en geurende roos, in de nacht van smart,
reine en rode vlam van de nacht. En het teerste gejubel
is om mij, liefde is uw, liefde kan niet vergaan,
liefde is boven u, leidt u, een blinde, want rond u
is een wereld die gij niet ziet, maar gij zijt
veilig daar ik u leid. In de bleke dagen
zal ik vergetelheid zijn, en bloei in de schone dagen.
12
Altijd zal de aarde dat bekoorlijk land zijn,
waar wij een enkele keer juichend ontwaken,
een enkele keer fluisteren: wij zijn rijk, wij, die de aarde bewonen,
en omhoog is dat gefluit zo lieflijk, die stijgende
leeuwerikszang, het geluid dat stijgt naar oneindigheid, en zacht
weerkomt op aarde. Dan dromen wij die oneindige droom
van zaligheid. Maar de aarde is koud geworden, de nevel
geeft ernstige gedachten, en het blijde lied klinkt niet meer.
13
Het verleden is donker, de toekomst een verre straling van licht,
heel ver wordt een zwaard geheven dat vlamt in het donker,
triomferende kracht na de kracht van oude regimenten.
Daar wordt een ridder verwacht, zo groot en zo stout,
dat hij de zachtheid van de aarde die machteloos neerligt,
zal doen opstaan en kronen tot bruid, het machtige goud
haar kroon, en de tederste bloemen haar kleed.
Daar wordt een ridder verwacht,
de aarde is een vrouw,
de aarde is een vlam, een bloem, een zwaard.
07-02-2014, 07:52
Geschreven door André
|
|
|
06-02-2014 |
Gedachten. deel 1. Nine Van der Schaaf |
1
Mijn ziel was lang een gekooide vogel,
maar in de nacht werd mij vrijheid gegeven,
een ernstige stem gebood mij: vlieg uit.
Ik zong en wilde een hart roeren, een hart winnen,
maar een hand leidde mij uit, mij ontvingen
vele stille sterren, en koelte in de bomen suisde
en zweeg. Ik droomde na dat gefluister
hoe de nacht, de winterse bomen had genomen
in dodelijke omarming.
2
Ik volgde een licht op een eenzame weg,
het was het licht dat een reizende pelgrim droeg,
het was een droom van licht,
dan volgde een droom van duister,
Ik ben de reizende pelgrim en zwerf door de nacht,
rondom mij is het nachtelijk duister op aarde ongebroken,
in de nacht bloeit de dromende mensenziel en de sterren bloeien.
3
Stille oneindigheid die te slapen schijnt,
wijl mijn hart in aards liefhebben zo luid droomt,
met een sterrenpracht verrijk ik mijn liefde,
ik zoek de gedachte die eeuwig leeft,
ik wil de warmte van uw groot hart benaderen.
4
Ster die daar beeft en fonkelt,
uit het aardse donker staar ik u aan, gij zijt
zo vast en zo eenzaam. Uw leven fonkelt mij tegen,
maar mijn liefde houdt mij van u gescheiden,
ik zwerf en luister naar vage verre geluiden,
die zijn als eentonig droef ruisen van stromende beken,
aardse ontroering verward mij, en lokt mij langs moeilijke wegen,
ik vind donkere beken en droom van vergetelheid dicht bij de oever.
5
Liefde is als de wolken die glijden,
van horizon tot horizon gaan,
zij blijven niet, maar verschijnen toch altijd weder,
zij beelden zo vele en zo vluchtige gestalten uit,
zij zijn van de hemel de zachte bewogenheid,
en het dreigende zwart. Zij zijn vreemd.
Als zij verdwijnen is de hemel gedachteloos, mysterieus schoon,
dan heeft de liefde geen vorm, is blauw als de hemel en eeuwig.
6
Mijn liefde is de geheime bloem van mijn ziel,
en de bloemen op aarde zijn haar vergankelijke beelden,
zij, de onzichtbare, is al de ontroering op aarde,
teer als vergankelijk schoon, vanwaar het geheim
dat zij, broze bloem, eeuwig zal leven?
Vanwaar heeft de ziel haar schoonste geheim verkregen?
7
Lang is de weg van streven der jeugd naar eindelijke avondvrede,
herinnering vergaat en alleen ontroering blijft over,
huiver voor de eeuwigheid vaart door het leven hen.
Mysterieus zijn de zielen van de mensen, vreemder dan sterren,
ogen van de mensen die vragend hun ziel openbaren,
weemoedige glimlach: wij zijn blinden en doven,
wij zijn eenzaam en dwalen in het duister en wenen,
als nabij ons een vlam het gelaat van een makker verlicht.
1917
06-02-2014, 08:42
Geschreven door André
|
|
|
05-02-2014 |
Buiten 3. JP Heije |
Wat sist er door de bomen?
Wat suist er langs het dal?
De vogels sluimeren al,
en alle bloemen dromen.
Het bleke maanlicht rust,
op het bed van veldviolen,
ter sluiks, door het meest verscholen,
en zedigste bloemenlijn gekust.
Of schuilt gij in mijn hart,
gij stem zo zacht en teer,
of zijt gij van weleer,
een toon vol vreugde en smart?
Of roept een geetendrom,
waar poëzie haar leven,
dromend weet weer te geven?
O zanger, wees daar welkom.
Zo giet dan in mijn ziel,
gij stem van de natuur,
de vrede van dit uur.
En als ik nederkniel,
en dromend ga ter rust,
op het bed van veldviolen,
word ik door het meest verscholen,
en zedigste bloemenlijn gekust.
1851
05-02-2014, 08:25
Geschreven door André
|
|
|
04-02-2014 |
Buiten 2. JP Heije |
Nu rust ik uit, nu rust ik uit,
in bloemen en in geurig kruid,
en nu ik u ben ingegleden,
o donzen bed, satijnen peul,
nu voelen eerst mijn kranke leden,
hoe gij mij zijt tot baat en heul.
Trouwe hond, gij, gij wist het wel,
het scheen mij enkel dartel spel,
als gij uw neus in het gras ging steken,
maar nu, nu weet ik wat het was,
en hoe de kwalen en gebreken,
genezen door het groene gras.
En sla ik, zo liggend, dan mijn oog,
naar het helderblauw van 's hemels boog,
om het koesterend zonlicht in te drinken,
dan is het of in die zee van gloed,
mijn ziel wil zinken en verzinken,
tot ze in de hemel landen moet.
Maar als dan het oog verblind zich sluit,
roep ik in dankbare blijdschap uit,
heil dat ik nog op aarde mag wezen,
dat ik een stumper als ik was,
nu haast van alle leed genezen,
nog liggen mag in het groene gras.
04-02-2014, 07:43
Geschreven door André
|
|
|
03-02-2014 |
Buiten 1. JP Heije |
Boeien kommer, vrees of smart,
u met ijzeren banden,
wordt het u te bang om het hart,
in uw enge wanden,
open deur en venster ras,
spring er uit naar buiten,
zie eens of het niet mogelijk was,
het leed er in te sluiten.
Drink dan eerst een volle toog,
levenslucht en geuren,
zie eens rond met open oog,
of gij de aarde ziet treuren,
sla dan naar de hemelboog,
waar de sterren prijken,
vrij maar vroom de blik omhoog,
en uw leed zal wijken.
O natuur, uw trouwe borst,
heeft mij nooit bedrogen,
ik heb er steeds voor iedere dorst,
lafenis ingezogen,
en zoals het kind op moeders schoot,
schreiend ingeslapen,
had ik weer bij het morgenrood,
al mijn leed verslapen.
03-02-2014, 07:55
Geschreven door André
|
|
|
02-02-2014 |
Verraden. JP Heije |
Toen 's nachts ik je kuste mijn liefje,
heeft niemand ons kozen bespied,
de sterren zij glansden aan het hemelblauw,
de sterren wantrouwden wij niet.
Maar er is een ster gevallen,
die heeft het de golven gemeld,
de golven hebben het de steven,
de steven de bootsman verteld.
De bootsman zong het op een avond,
zijn allerliefste voor,
nu zingen op markten en in straten,
de maagden en knapen het in koor.
02-02-2014, 09:16
Geschreven door André
|
|
|
|
Vroeg voorjaar. JP Heije |
Ruisende stromen,
vloeiend en nat,
suizende bomen,
draagt ge reeds blad?
Pas is de winter
stormend ontvlucht,
of reeds begint er
het kiemen van de vrucht.
Koeltjes. Doordringt ge
nu al het hout?
Nachtegaal, zingt ge
nu al in het woud?
Lieve gespelen,
komt in de hof,
laat ons er kwelen,
het voorjaar tot lof.
Koesterende luchten,
zonnig getij,
geurige zuchten,
welkom zijt gij.
Voorjaar kom immer
tijdig genoeg,
ons komt ge nimmer,
nimmer te vroeg.
1840
02-02-2014, 07:41
Geschreven door André
|
|
|
01-02-2014 |
Witte rozen. JP Heije |
Sneeuwblanke rozen,
zacht is uw kleur,
beeltenis van onschuld,
zoet is uw geur.
Zonlicht doorschemert,
blozend uw knop,
lagend uit doornen,
heft gij u op.
Dauwdruppels verhoogden,
het smetteloos satijn,
toen ik uw bloemen,
brak voor het festijn.
Stervend nog spreidt ge,
geuren voor mij.
Lieflijke rozen,
leven en sterven,
wil ik als gij
01-02-2014, 08:05
Geschreven door André
|
|
|
|
Afspiegeling. JP Heije |
De zilveren spiegel van het blauwe meer,
kaatst helder, Maria, uw beeltenis weer,
een mengeling van weemoed, schalksheid en lust,
een weerglans van zonlicht door het water gekust.
O spiegel uw ogen, mijn lief, in de vloed,
ontsteek er het kil van de golven in gloed,
zij ruisen en fluisteren een lied tot uw eer,
o spiegel uw ogen, mijn lief, in het meer.
En vreest gij de diepte van het lokkende nat,
mijn arm, allerliefste, u beschuttend omvat,
en vreest gij de kilte van een kus in de vloed,
mijn adem ontsteekt weer je hartje in gloed.
01-02-2014, 08:00
Geschreven door André
|
|
|
|
|
|