Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
31-08-2013
Kerkelijke liederen van het Spaanse volk 2. Hendrik De Vries
De
klok luidt in Betlehems toren,
de vlammen slaan uit een stal,
daar is een kind geboren,
dat ons verlossen zal.
In de kerk staat kaal en strak,
de boom die wij aanbidden,
met engelen, één op elke tak,
en de Heer in het midden.
Ik zag een man,
zijn borst was open,
bloed kwam van spijker
en doorn gedropen,
daaronder zat,
geknield een vrouw,
die hem aanbad.
Maria werd neergedragen,
de lege nis bleef nog daar,
waar is nu de duif, zo vragen,
de zwaluwen aan elkaar?
Ware ons huis u niet aangenamer,
Hoogliefelijke Vrouwe mijn,
zolang nog rondom uw kamer,
de metselaars bezig zijn?
Moeder van smarten,
van angst en zorgen,
ik houd getrouw in de diepte mijns harten,
uw beeld getrouw.
Heilige Moeder Maagd,
houdt Gij mijn ziel toch zo,
als Gij uw kindje draagt, Heilige Moeder Maagd.
31-08-2013, 00:00
Geschreven door André
30-08-2013
Kerkelijke liederen van het Spaanse volk 1. Hendrik De Vries
Daar is geen vrouw als Maria, geen vlag als de Spaanse vlag, geen liefde als de liefde van moeders, geen licht als het licht van de dag.
In het hoogst van de hemel, klinken trombonen, dat zijn serafijnen, die Maria kronen.
Mijn moeder heeft mij gevraagd, wie ik bemin, ik zei: de Heilige Maagd, mijn koningin.
Dwars door de Ebrostroom. vliegen granatenzwermen, onder haar mantelzoom, blijft ons de Maagd beschermen.
De Maagd op de zuil heeft gezegd, dat zij geen Franse wil wezen, maar voor zal gaan in het gevecht, aan het hoofd van de Aragonezen.
Hoera voor Zaragoza, lang zal Aragon leven, aan de gewijde pilaar, hebben wij ons hart gegeven.
Heilige Maagd op de zuil, vrees nimmer wrede tirannen, zolang Zaragoza groot is, door nijvere, vaardige mannen.
Het kruis wordt uit een kerk gedragen, het kruis met rouw bekleedt, aan het kruis wordt ieder geslagen, die zichzelf door liefde vergeet.
Ziet hem naderen, vol mededogen, voor ons, de in zonde geborenen, hij komt onder het hout gebogen, bedekt met een kroon van doornen.
Zie de drie Maria's komen, met hun drie zilveren bokalen, waarin de kostbare stromen, van het bloed uw Verlosser dalen.
Verheft uw ogen aanschouwt, ons aller opperste Heer, zo de zonde u waarlijk berouwt, zijgt op u zijn genade neer.
30-08-2013, 00:00
Geschreven door André
29-08-2013
Adagios. Hendrik De Vries
Voor het eerst in het beweegbare toverwoud, waar moorddadige poelen verkrozen, zag ik slingers van het schatrijkste lovergoud, overladen met zwarte rozen, een dooltuin waar nergens een vogel zong, onder schaduw van onheil en dood, hoe dieper ik door deze lanen drong, hoe zwaarder nacht mij omsloot.
Ik wandel door dichte hoven, of slaap met mijn wilde honden, aan vijvers en tegen hellingen, groeien gifplanten van zalig verdoven, sap voor bedwelmende kwellingen, wrede verrukking en heilige woede, al mijn geheimen beveel ik de veilige hoede, van het huis dat ik hier heb gevonden.
Bezweringen moet ik zingen, in walmen moet ik bezwijmen, om naamloze geheimen, aan het eeuwig duister te ontwringen, ik treed op verloren wegen, ik weet van geen wederkeer, wie voor mij hier waren, zegen in onstoorbare sluimer neer.
29-08-2013, 00:00
Geschreven door André
28-08-2013
Doodsgedicht van het Spaanse volk. Hendrik De Vries
Over dromen zoals mij kwellen, kan ik nooit met mensen praten, ik zal ze de grond vertellen, als ik daarin word neergelaten.
De zon mag opstaan of niet, voor mij breekt geen dag meer aan, het is voor mij gedaan met het lied, van haar op- en haar ondergaan.
Bij de muur die ik vond gesloten, riep ik: Moeder kom weerom, toen riep ik de Maagd Maria, maar alles bleef stil en stom.
Bij het geklop van mijn handen, is mijn hoop stukgeslagen, nu heeft moeder mij toch antwoord gegeven, bij het eerste dagen.
28-08-2013, 00:00
Geschreven door André
27-08-2013
Een Spaans volkslied. Hendrik De Vries
In de gezegende dagen, van jubelen en van bloeien, wanneer de hartstochten schroeien, en hun dorst naar de lippen slaat, wordt soms ons geluk door vlagen, van sombere weedom verdorven.
Dat zijn liefden lang gestorven, die beschuldigen van verraad.
De drift vervliegt als een rukwind, het genot blijft nauwelijks heugen, wat wellust heet, is een leugen, de schoonheid een ijdel mom, de mens die nergens geluk vindt, raakt vermoeid en afgezworven.
Naar liefden, voorlang gestorven, gaan dan zijn wegen weerom.
1930
27-08-2013, 00:00
Geschreven door André
26-08-2013
Droom. Hendrik De Vries.
Nog mijmerend vragend wat zij had gesproken, betrad ik 's nachts opnieuw de trappenstraat, in stadslicht bleek gebaad, in sneeuw verdoken, een venster blonk, maar nergens haar gelaat.
Beneden gleden wagens zonder dreuning, dreef murmelend zwart van mensen af en aan, het bordes lag blank, met blank bevrachte leuning, door het smetteloze laken was geen tred gegaan.
De sleutel had het zwijgen zwak verbroken, maar niets weerklonk in die befloerste gang, ik vond een kamer, heb daar licht ontstoken, en wachtte stom en roerloos, urenlang.
Ik zag nog achter gaas de schoorsteendaken, de muren soms bestreken door de maan, toen hoorde ik weer de sneeuw van schreden kraken, daar kwam zij, wilde huivering greep mij aan.
Mijn hart verkromp, met plots verstomd gehamer, ik wist mij stellig in mijn vlucht bespied, een spiegelwand weerkaatste gans de kamer, ik schrok: ik vond mijn eigen beeltenis niet.
1924 Groningen 1896-1989
26-08-2013, 10:05
Geschreven door André
Antwerpen in oude prenten 1
Antwerpen is zo mooi.
26-08-2013, 07:52
Geschreven door André
25-08-2013
Wijding. Marie Metz-Koning
Als een blanke vijver, effen, enkel licht, dat uit een wal van mos en dorrend goud, door takgewar van winters worstelwoud, de klare blik ten eeuwige hemel richt.
Schoon het elk beeld weerspiegelt, van wat schouwt in zijn klaarte, en het altijd open ligt voor nieuwe beelden, en het die beelden wicht en veel warreling op zijn glansvlak houdt.
Ziet, spiegeling levensbeelden velerlei, uit drukke worsteling van dit tijdelijk zijn, diep uit mijn wezen een blik, aandachtelijk.
En al wat spiegeling in zijn klaarte lei, zij het dolle vormen, tekenen of stille lijn, wijst hij de eeuwige beelden van het eeuwige rijk.
25-08-2013, 00:00
Geschreven door André
24-08-2013
Storm. Marie Metz-Koning
Hoort, hoe dreunt en davert van geluid, als waar een krater, brakend fel onze aard. Door het bangste van de nacht, in volle vaart, jaagt rijder wind, wild rittend langs mijn ruit.
Met helse hoeven pletterend wat hem stuit, stuift bomen en bloemen snoeiend in mijn gaard. Zijn donker ros, wuifmanen en wuifstaart door krocht en bocht: waar zich een weg ontsluit.
He rijder wind, licht mij nu even uit mijn warme woon, waar goedheid mij vergaart aan schatten alles, wat de blijdste bruid als kind zich droomde en maagd, opdat uw paard ik pletterend menne, waar ik moe gestaart in haat op macht, mijn woorden dood op luid.
24-08-2013, 00:00
Geschreven door André
23-08-2013
Voorjaarswind. Marie Metz-Koning
Zo zoet en zangerig suist door de ijle twijgen, de prille wind van zonbeloften luw, dat mijmerend: is de lente daar al nu? Al overal de bleke mensen neigen.
Hun handen branden van gespannen werken, waarmee één elk zich wintervreugde loog, zijn even stil, en in hun dromend oog, is schemering van een schoon geloof te merken.
En wie de spiegeling van een wreed verleden droeg in zijn ziel, vele bleke maanden lang, hoort juichen in die wind de zegezang, van smarten in een trots hart zelf volstreden.
Zo zoet en zangerig suist door de ijle twijgen, de prille wind van zonbeloften luw.
23-08-2013, 00:00
Geschreven door André
22-08-2013
Stilte. Marie Metz-Koning
Ik hef mijn effen aangezicht, in de vrede van het schemerlicht, dat langs de stammen vloeit, en wijd als waar ik een bloem die de avond bloeit, spreid ik mijn aandacht met het alles mede.
De luide landen liggen moe gestoeid, de woelige wateren wachten uitgestreden, de bloemen om hun harten toe gegleden, zijn als de lovers toverstil geboeid.
Zal God nu uit zijn hoge hemel treden? Zijn zoete voeten in de stilte geschoeid, te gaan langs de aarde die hem tegen groeit, met allerhoogste zomerliefelijkheden?
Ik hef mijn effen aangezicht in de vrede van het schemerlicht, dat langs de stammen vloeit.
1904 1864-1926
22-08-2013, 00:00
Geschreven door André
21-08-2013
Het meisje. Hendrik Scholte
Schemer droeg zijn stil verwezen, vroeg gelaat de kamer binnen, toen zij uit het witte linnen, ademloos is opgerezen.
Ban van een vermoed beminnen, spon zij aarzelende vrezen, en het geheim verbond aan dezen droom, al het ontzet bezinnen.
Eenzaam draagt de lege sponde, deernis om de vreemde schuld, van een niet gekende zonde.
Tot de milde morgen duldt, dat het hart zijn eigen wonde, doelloos schreiend heeft gevuld.
21-08-2013, 00:00
Geschreven door André
20-08-2013
Narcissus. Hendrik Scholte
Voor mij een spiegel, en achter mij een spiegel, maakt het zachter wat ik spiegel, want ik, ik ben niet wat ik schijn, maar minder dan wat hier en daar en ginder, iemand weerkaatst in zijn blik.
Eén allen heeft duizend levens, zonder één voor zich alleen, en tevens zonder één voor iemand anders, en tweemaal ik maakt mij een speler, van plezieren en verdriet en veler ergernis, omdat ik ijdel ben.
Hemel en aarde hebben het water, tussen zich in, waarvan ik later, wel den spiegel eens breek, om van onderop nog even, mee te lachen met dit leven, dat alleen maar leven leek.
20-08-2013, 00:00
Geschreven door André
19-08-2013
Nocturne. Hendrik Scholte
Soms gedenk ik in het zacht gerucht, van een ander feest in de avondlucht, een zekere mijmering, van wat nu voorbij gegaan is, het warme lied van u en mij.
Muziek, de liefde van uw smalle handen, en de open avond achter de verande, de vroege sterren over zee en duin, en het geruchtloos duisteren van de tedere tuin.
Wij bleven tot de korte nacht wou bleken, minden en wisten dat dit eens zou breken, ik ging terug, maar o, jij ging zo stil, de zware wegen van uw sterke wil.
En nu gij ver zijt, zijn wij enkel samen, als uw muziek weer zingt uit vreemde ramen, en zwak ben ik, tot die herinnering zwindt, in het schuchter manen van de late wind.
1925
19-08-2013, 00:00
Geschreven door André
18-08-2013
Het Carillon. Hendrik Scholte
Zacht en vanzelf uit de vermoeide nacht, schuchter ontloken aan een verre toren, prevelt een lied van die niet toebehoren, de zware aarde en een traag geslacht.
Nu zingt als een doorschrijnend brevier, het carillon zijn onverstane vreugden, van kleine klanken, die zichzelf verheugden, jubelt een ijl en torenhoog klavier.
Tot wankel aan een onvoleind akkoord, dit sprankelend fontein is ingezonken, en van een kinderlijke weemoed dronken, zet ik mijn stil bevonden omgang voort.
1924 Groningen 1903- Amsterdam 1988
18-08-2013, 00:00
Geschreven door André
17-08-2013
Herinnering. Elisabeth Reitsma
De dagen zijn gedrenkt met innigheid, de hoge nachten zijn verklaard en goed, jij tedere, hebt mijn onrust uitgeleid, en al je kussen dromen in mijn bloed.
Ik draag een kleed van warme veiligheid, nu je gebed mij moederzacht behoedt, terwijl in de nacht mijn ziel de jouwe ontmoet, in een diep licht, voorbij de duistere tijd.
Sinds wij verlangens zuivere roep vernamen, die ons in immer stijgende betovering, tot glans van waterklare verten trekt, is dit mijn lieflijkste herinnering:
dat wij in elkanders armen sliepen samen, als kinderen door liefde toegedekt.
17-08-2013, 00:00
Geschreven door André
16-08-2013
Herfstweemoed. Elisabeth Reitsma
De seizoenen gaan en keren weder, en zien niet om naar wat in hen verging, mijn hart werd tot verliezen steeds gereder, en steeds meer open voor herinnering.
Bij de voorname dans der jaargetijden, wendend en wisselend in de oude rei, ruist in mijn hart één enkel lied van scheiden, één mensendiepe klacht: voorbij, voorbij.
Want vluchtig als de bloesems zijn mijn dromen, en vluchtig als de sneeuw mijn vreugd en leed, maar de seizoenen blijven gaan en komen, ook als dit hart van sneeuw noch bloesem weet.
XX
De meesterhand die de doorluchtige weelde, van vlindervleugels etste en penseelde, heeft ook het landschap onzer ziel geschetst, vluchtig en vast in duizendkleurige beelden.
XX
Gewiegd in woudgeruis en zonnebrand, door de wilde zee geworpen aan het strand, werd gij na eeuwen van onstuimig zwerven, het stille sieraad eener vrouwenhand. (Barnsteen)
1929
16-08-2013, 00:00
Geschreven door André
15-08-2013
Wateren. Elisabeth Reitsma
Ik weet geen wateren, die zo lokkend binden, zo zoet betoveren met sirenenzang, als de ongepeilde zielen van beminden, waarin mijn aandacht wegzonk, diep en lang.
In zware duizeling naar die stroom genegen, kan ik niet zeggen, wat het meest ontroert, dat wat ik win, of dat wat wordt verzwegen, en mij naar grondeloze diepten voert.
Wat wondere kleur groeit uit die glinsterstromen, Wat tedere stem stijgt fluisterend uit die vloed, dat in betovering wordt opgenomen, wiens blik die donkere spiegeling ontmoet?
Er stroomt een woord over verzonken namen, over de wereld, en de tijd voorbij, een roep in het licht: wij blijven eeuwig samen, want samenzijn trekt de eeuwigheid nabij.
1928
15-08-2013, 00:00
Geschreven door André
14-08-2013
Doornen. Elisabeth Reitsma
Wat niet tot een ranke stengel uit kon groeien, of tot een blad, dat jubelend openbreekt, dat werd een doorn, die zijn verdordheid wreekt, door gretig het bloed van anderen te doen vloeien.
Wat bij een mens niet schoon kon openbloeien, en niet met zorg gevoed werd en gekweekt, dat werd door kommer en wreedlijk snoeien, een scherpe doorn, die giftig schramt en steekt.
Mijn hart bedenk, wanneer een mens u wondde, en het lauwe bloed in rode droppelen leekt, dat deze doorn wiens scherpte u heeft geschonden, zijn eigen onmacht en mismaakheid spreekt.
En dat hij, aan zijn bitter lot gebonden, terzelfde tijd u om verlossing smeekt.
1927
14-08-2013, 00:00
Geschreven door André
13-08-2013
Aan de dood. Elisabeth Reitsma
Gij die het leven van het leven zijt, die zwijgend aan de luide wegen staat, ik droom altijd van uw ontroerd gelaat, dat draagt het wit geheim van eeuwigheid.
Ik weet hoe uw hoge glimlach zegenend glijdt, over de rozen van de dageraad en als de nacht diep ademend langs u schrijdt, hoor ik het waaien van uw wijd gewaad.
Over de harten bangen koortsige strijd, staat gij aandachtig moederzacht gebogen, de hemelen glans, de sterren goudhabijt, weerspiegeld zich in uw wetende ogen.
Van uw handen dauwt het mededogen, uw blanke kus is gelukzaligheid.
13-08-2013, 00:00
Geschreven door André
12-08-2013
Kind. Elisabeth Reitsma
Een zachte wijsheid doet mij het leven dragen, toch ben ik soms als vroeger het angstige kind, dat schreide om jou, haar jonge ogen blind, en pijnlijk leefde in de eis der dagen.
Dan heb ik weer zovele, zovele vragen, terwijl mijn weifelend hart je nergens vindt, tot het vermoeden rijst, dat al mijn klagen, de stilte scheurt, waar je stem begint.
En lijk een kind nog nasnikt in zijn slaap, schoon reeds een droom zijn glinstervleugels spreidde, zo dwaalt nog als een droevig blatend schaap, mijn laatste vraag op uwe schemerweiden.
Totdat onverwacht, mij uw goedheid kust, en alle leed, in onze liefde rust.
Iedere koelte schijnt gestorven, Iedere golf sluimert lang, en de zon zo moe gezworven, neigt vermoeid ten ondergang.
Alsof hem het wolkgewemel, al te drukkend boog te neer, legt nu afgemat de hemel, zich te rusten op het kalme meer.
En zijn weg, zijn doel vergetend, dat zo eindeloos ver nog leidt, rust het schip, als waar het geketend, in de schoot der eenzaamheid.
Kwam er maar een vogel zweven, dat zijn vlucht mijn oog maar vond, bracht er maar een visje leven, door te duiken uit de grond.
Maar geen vogel stoort het ledig, Maar geen vis die stijgen wil, Is het daaronder ook zo vredig? Is het daar ook zo droevig stil?
Zo als vaak in sombere lanen, het mij zo angstig werd te moe, stort ik nu ook eensklaps tranen, op het meer en ik weet niet hoe.
Torst de schepping allerwegen, dan een grote, eeuwige smart, die ze mij als moederzegen, heimelijk uitstort in het hart.
O dan is het ook geen logen, dat een menselijk geslacht, door verborgen leed bewogen, ademt in het diepste der golvennacht.
Voor de stille lijdenssmart, de natuur is toebedeeld, vindt zij een vriend, vindt zij een hart, dat zij het lijden niet verheelt.
Maar zijn plaats laat zich slechts dromen, en het geheim is wat hij voelt, want zodra zijn tranen stromen, heeft de zee, bij het opwaarts komen, ze aan de bron reeds weggespoeld.
11-08-2013, 00:00
Geschreven door André
10-08-2013
Licht. S.J. Van den Bergh
Licht, sprak de Almacht, en de chaos zinkt in het niet, de dampkring splijt, loden mist en damp verdwijnen, en de wereld is verblijd.
Nu ontspruiten kruid en bloemen, overal voor het goddelijk oog, nu is het leven, bloeien, werken, hier beneden, ginds omhoog.
De almacht volgend, werd in ons land ook de roepstem Gods gehoord, licht..., uil en nachtspook vlieden, deinzen naar de grenzen voort.
En in het aanschijn van de zon, en geen nachtbroed meer ten buit, vlucht de vrije geest naar boven, en slaat blij zijn wieken uit.
Maar in duistere krochten hokken, de uilen saam met nieuwe kracht, schelden grimmend licht en zon, van de morgen tot de nacht.
Als de koekoek is het immer: schuw het licht dat blind doet zijn, niets zo liefelijk, niets zo zalig, als de lieve schemerschijn.
Vrije geesten in de ruimte, sluit het oor voor de uilen dicht, klapt de wieken, vliegt naar boven, vreest niet voor het lieve licht.
Licht wacht zegen, bloei en werkkracht, waar het daar de nacht verbrak, wilt gij het leven recht genieten, weert dan de uilen van uw dak.
1848
10-08-2013, 00:00
Geschreven door André
09-08-2013
Avondschemering. S.J. Van de Bergh
Wat is ze vredig de avond, wat is de hemel blauw, zie, alle vogels baden zich in de zachte dauw, zij knikken en zij dromen, ontroof haar niet dat zoet, want werelden verrijzen tot zelfs in het kleinste gemoed.
De leeuwerik droomt zich boven gedoken tussen het kruid, wat elke bloem mag voelen ademt zij in geuren uit, de schone wijde wereld met wat zij heeft en had, en de gehele hemel wordt door mijn hart omvat.
Een traan glanst in mijn ogen al lachen zij van vreugd, ik omarmde graag elk schepsel van nameloos geneugd, zie, alle sterren blinken en de avond schemert zacht, laat vrij de sterren naken en ook de zwarte nacht.
Slaapt zacht en droomt gij vogels, de bloemen wachten op de dauw, het is stil in het diepste der harten, daar is de hemel blauw.
09-08-2013, 07:57
Geschreven door André
08-08-2013
Wandeling te middernacht. S.J. Van den Bergh
Ik wandel met de geest van middernacht, de brede, stille straten op en neer, hier werd voor een uur nog cijns gebracht, vreugde en leed, en nu, nu droomt men weer. Een bloem gelijk ontbladerde de lust, de volle bekers hielden op te stromen, de kommer ging met de avondzon ter rust, de wereld is vermoeid, ach laat haar dromen.
Al mijn haat en wrevel ging hier te niet, sinds het onweer van een dag begon te pozen, nu weer de maan haar zachte luchtstroom giet, al is het ook op uitgebloeide rozen, licht als een klank, en hoorbaar als een ster, ontstijgt mijn ziel de lagere wereldzomen, als in zichzelf verloor zij graag zich, ver in al de mensen hun diepst verborgen dromen.
Een spion gelijk, sluipt achter mij mijn schaduw, Een kerkerhol ontwaar ik aan mijn voeten, O Vaderland, uw zoon u veel te trouw, moet bitter zijn onkreukbare liefde boeten, hij slaapt, en voelt hij wat hem werd ontroofd? Droomt hij misschien ook van zijn eikenbomen? Droomt hij zich soms een zegekrans op het hoofd? O God der vrijheid, laat hem verder dromen.
Daar rijst voor mij een reuzig hofgevaart, schoon puperen gordijnen het raam bedekken, zie ik hoe in slaap men rondtast naar een zwaard, met zondige en door angst verwrongen trekken, als het geel der kroon is zijn gelaat miskleurd, hij laat ter vlucht zich duizend rossen tomen, hij stort ter aarde, en de aardse bodem scheurt, O God van wraak, laat hem verder dromen.
Het huisje ginds aan der beek groene zoom, gebrek en onschuld deelt er het leger samen, toch schonk de Heer de landman droom bij droom, opdat zij uit wakende angst hem redden kwamen. Bij iedere korrel, die Morfeus band ontglijdt, wordt door zijn oog een akkerveld vernomen, zijn hart is tot een wereld uitgedijd, O God van armoe, laat de armen dromen.
Bij het laatste huis, wil ik bij de bank van steen verwijlen, en geen zucht der ziel verhelen, trouw min ik u mijn kind, maar niet alleen, gij zult mij eeuwig met de vrijheid delen. In gouden lucht wieg ik u een duivenpaar, ik zie slechts wilde rossen steigerend komen, gij droomt van vlinders, ik van de adelaar, O God van liefde, laat mijn liefste dromen.
Gij ster, die breekt door wolken als het geluk, Gij nacht, die stil en liefelijk neer komt dauwen, laat mij de ontwaakte wereld, haar druk en misvormd gelaat niet al te vroeg aanschouwen, op tranen valt de ontwakende ochtendstraal, de vrijheid vlucht als zij de dag ziet komen, de dwingelandij scherpt dan opnieuw het staal, O God van dromen, laat ons allen dromen.
1847
08-08-2013, 08:58
Geschreven door André
07-08-2013
Polen. S.J. Van den Bergh
Moeder, wil mijn tooisel bergen, Och, die bonte pracht misstaat, en wat harte kan die vergen, dat van duldloos leed vergaat?
Door de hoop opnieuw geboren, sierde ik mij, als ten feest gereed, maar sinds Polen ging verloren, voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen ik het wapperen zag der vanen, schitterend in de zonneglans, aan de speren der Ulanen, prijkte ik met een mirtekrans.
Maar sinds in Grochowaas dreven, Polens adelaar vruchteloos streed, zijn slechts tranen mij gebleven, voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen mijn lief, voor de smart van zijn broeders, strijdwaarts toog, rukte hij zich van mijn hart, met de heldenmoed in het oog.
Ik wou toen lint noch strikken derven, maar sinds Polens hoop ontgleed, hij nu banneling is, steeds moet zwerven, voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen wij de oogst hier mochten vieren, van Sint Iwans lauwertak, liet ik mijn haar in kronkels zwieren, daar mijn oog van hoop en vrijheid sprak.
Maar sinds het Verraad ons verkocht heeft, Polen wegkwijnt in zijn leed, en de Woede ons land bezocht heeft, voegt mij enkel het zwarte kleed.
1846
07-08-2013, 07:52
Geschreven door André
06-08-2013
De Winden. S.J. Van den Bergh
Gewiekte winden, gij onzichtbare luchtrivieren, wat was voor luttel tijd uw dartel zweven zoet, gij droeg het mommelend bietje, en deed de lokken zwieren, langs de wangen van de maagd, en schonk haar frisser gloed.
De ronde witte wolken joegt gij door blauwe kolken, gij bliest de dauwdrop weg van het dorrend bloemenheer, trompetboom bloesem dreeft gij voor u uit in wolken, en wierp ze, als blanke sneeuw, op het groenend grasveld neer.
Nu brult gij als het gedruis van watervallen, en even ontzettend zijt gij, als de draaikolk waar zij woedt, gij zweept de grond, en zie, de trotse bergen beven, en krakend buigt zich het woud der dalen aan uw voet.
De wolken stuiven voor u heen als adelaren, der mensenhutten slaat uw wilde vlaag ineen, gij ligt de daken op als ijle najaarsblaren, en wervelend strooit gij alom hun overblijfsels heen.
Vergeefs beproefd, om aan uw gramschapvlaag te ontkomen, de vogel het wiekgespan, gij grijpt en sleurt hem dood, de kille regen doet gij in plassen nederstromen, en het akkerveld verkeert in diepe watersnood.
De hoge heuvel af bruist beek bij beek naar onderen, de vlakte wordt een zee, het dorp is overplast, en het kermend angstgeschrei, rolt door het loeiend donderen der stormen henen, daar het water hoger wast.
Gij stort op het meer, de mens verbleekt, voelt zich vertederen, waarheen gij dondert, rijst en angstroep en gebed, gij werpt zijn wateren rond, zoals het vogeltje zijn vederen, als hij ze fladderend in de frisse bronwel net.
Zie het scheepsvolk tracht de mast, die splintert, nog te sterken, gij schokt de oceaan tot in zijn zilten grond, de golven, bergen hoog, neemt gij op uw trotse vlerken, en scheepswrak bij scheepswrak zaait gij aan al zijn oevers rond.
Hoe wordt gij dus? Geen kamp voor de edele vrijheid, maakt u gram; geen dwingeland, sterk door vrees en door geweld, bindt gij de wieken, tot gij in één ruk de banden slaakt, en gij in het onmeetbaar heelal zijn woede zijt ontsneld.
Want, waar uw adem waait, daar zijt gij vrij geboren, de onzichtbare diepte is heel uw eindeloos gebied, gij zaagt de bossen van deze wereld u beschoren, haar eilanden, waar het oog een eeuwige zomer ziet.
Sterk zijt gij, O winden, ja. Maar op Europa's stranden, ligt nog een sterkere macht dan gij, in de boeien gekneld, het gescepterd onrecht, dat hem zuchten doet in banden, wacht stil zijn doodstuip af, in het diepste van het hart ontsteld.
De krijgers staan rond hem, de rusting aangeschoten, als hij zich slechts beweegt, vernauwen zij elke band, de speren zijn geveld om het offer neer te stoten, bij een enkele poging zelf te rijzen uit het zand.
Maar wanneer van zijn zolang getorste kluister, de diep gekrenkte geest der mensheid zich bevrijdt, het licht der vrijheid groet voor het akelige kerkeduister, en vruchtbare gaard en veld met zijn Heer verblijdt.
Dat hij dan niet als deze storm zich voelt wetten, om het schoon te kwetsen dat in tijden niet verbloeid, om de aard niet wee te slaan, en het hart haar te bevlekken, met bloed uit de aderen van het mensenkroost gevloeid.
Maar mag hij opstaan als de lieve leut, wier adem met milde tederheid de winterse boeien slaakt, als het geestrijk koele, Gods alom bezielende adem, de omzwachtelde botten en knoppen zichtbaar maakt.
De bloemen spruiten uit hun kerkers, voor zijn voeten, het geboomte, lang verstomd, ontwaakt in een jubelkoor, en dag en avond, die elkaar schier ontmoeten, zij bakenen de oude nacht slechts enge grenzen voor.
1845
06-08-2013, 12:32
Geschreven door André
05-08-2013
Lente. S.J. Van den Bergh
Knielt der aanbidding neer, en geeft de Algoedheid eer, uit duizend bloemen bloeit en blikkert, uit duizend droppen gloeit en flikkert, op lucht zweeft, uit geuren walmt, het gebed dat de aarde doorgalmt.
Knielt der aanbidding neer, en geeft de Algoedheid eer, het hart tot God omhoog geheven, die ons de lente ten pand wilt geven, dat al wat dood is weer herleeft, wanneer zijn adem zweeft.
Knielt der aanbidding neer, en geeft de Algoedheid eer, wat heden sterft zal morgen bloeien, wat heden stolt zal morgen vloeien, en waar de zeis heeft gemaaid, wordt morgen weer gezaaid.
Knielt der aanbidding neer, en geeft de Algoedheid eer, wisseling ligt in de eeuwige orde, elke dood is een: ik worde, en ik zie op iedere grafzerk staan, bij God, en niet: vergaan.
05-08-2013, 07:49
Geschreven door André
04-08-2013
Kus 3. S.J. Van den Bergh
O, welk een ambergeur omwadent thans uw lippen, verleen mij spoedig van uw karmozijnen mond, mijn liefste, een kusje in deze stond, want ik voel mij de adem schier van minnedorst ontglippen.
O mijn liefste, neem, neem er twintig als het u lust, en het u gelukkig maakt in het leven, ja dertig, ik wil er honderd geven, welnu, hebt gij genoeg gekust?
Neen? Ik doe er u nog twintig smaken, zijt gij tevreden? Ach, ik blaak in laaier gloed, welaan, verklaar mij dan met wat getal ik het blaken, van uw verliefde vlam, dankbaar blussen moet.
Met zoveel, leven van mijn leven, hernam ik, als in Gelderse dreven, de meizon kersen rijpen doet.
Met zoveel als er korenaren, ontspruiten op het vruchtbaarste land, of als in het hart der Noorderbaren, de samengevatte korrels zand.
Zoveel als, voor ons oog, bij nacht aan 's hemels transen, er sterren dwarrelen en zonnen glanzen, ja, al schonk gij mij ze ook, zodra het morgenrood, aan de oosterkim begint te dagen.
Totdat de zon zich baadt in der rivieren zilveren schoot, ik zou 's avonds, meer ontgloeid, mijn enigste welbehagen, u om nog meer kusjes vragen.
1842
04-08-2013, 08:41
Geschreven door André
03-08-2013
Kus 2. S.J. Van den Bergh
Het was tweemaal dat ik u, mijns harten uitverkoren, een teder kusje op uw elpen boezem gaf, en tweemaal stiet gij zonder toorn, mij zachtjes met uw handen af, terwijl gij bloosde toen ik het kusje durfde wagen.
Spreek, bloost gij alleen mijn liefste, als men u mocht mishagen? Maar wie, wie is als ik zo onuitsprekelijk rijk? Ik zie, ik lees in uw ogen, o enige vreugd mijns levens, mijn overwinning, ja, en uw verwarring tevens, een sterveling aan uw knieën ben ik, de Goden gelijk.
Maar laat ik mij aan uw armen ontrukken, nog is de tijd niet daar, die al mijn wensen kroont, te vroeg verenigd rijt ons hart, waar liefde in troont, wellicht zijn banden nog aan stukken, maak dat mijn liefde gloort zolang ik ademhaal.
Laat mij door trouwe dienst uw wederliefde kopen, hoor naar mijn zuchten, noch mijn tranen, noch mijn taal, weerstreef noch mijn bidden noch mijn hopen, betaal mijn wanhoop zelfs met koelheid telkenmaal.
De lange winters doen de lente duurzaam bloeien, de zwarte mist schenkt eerst een schone heldere dag, en Oh, de minnaar die gekneld ligt in uw boeien, moet lang tijd de hoop zijn binnenste doen ontgloeien, opdat hij onverdeeld u eeuwig minnen mag.
03-08-2013, 07:57
Geschreven door André
02-08-2013
Kus 1. S.J. Van den Bergh
Waarom ik de ogen sluit in menig zalige stond, als van uw blanke arm omsloten, door mij de zoetste kus van uw fluwelen mond, mijn schone Dafne, wordt genoten.
En ik aan uw zachte lippen kleef, als het bijtje bij het ochtendblozen, aan het bladsatijn der lenterozen, en ik van zoet genot schier aan uw boezem sneef. (1)
Het is zoals ik vrees, dat mij de schittering van uw ogen, bij het smaken van die nektartogen, (2) mij verblinden zal, gelijk de gouden zonnegloed de wandelaar, als hij staart naar 's hemels effen bogen, het gezicht op eenmaal derven doet.
En ik, die enkel wens te leven, opdat mijn oog zich staag verlustigt in uw schoon, en ik uw bekoorlijkheden in zangen eer zou geven, hoe vond ik dan één enkele toon, om uw aanvalligheid, o zuster van Dioon.
Waarmee ik nu dag aan dag, u telkens meer zie pralen, en die in mijn ontvlamd gemoed, met onweerstaanbare macht de liefdevlammen voedt, om dan waardig en naar waarheid te vertalen.
(1):sneef=bleef, voor altijd blijven (2):nektartogen=het zuigen van nektar
02-08-2013, 07:34
Geschreven door André
01-08-2013
De Geest Gods 3. S.J. Van den Bergh
Zij glijden uit bij het worstelend horten, en Jacob, eindelijk neergedrukt, zwikt, valt, en heeft bij het nederstorten, de engel met zich neergerukt. Eensklaps van vrees en woede aan het blaken, weet hij zich uit de arm te slaken, van de almachtige, die hem bestrijdt, rukt hem ter aarde, bestijgt hem weder, en zet de knie overwinnend neder, op 's vijands borst, die zwelt van spijt.
Maar Jacob heeft hem pas bedwongen, de worstelaar, die hij zwichten doet, of op zijn beurt wordt hij besprongen, en zwoegt weerom onder vijands voet. Ja, nu winnend, dan verwonnen, strijdt hij sinds het heer van zonnen, aan het nachtkleed zichtbaar is geweest, tot weer de dag zich oostwaarts wendt, de mededingende onbekend, en het was des Heeren Geest.
Eens daalt de adem uit den hogen, rustend, zwijgend, wachten wij, wij die niets uit ons zelve vermogen, wij, slechts een harp vol melodij. Laat ons als het rustend speeltuig zwijgen, geen enkele klank omhoog doen stijgen, roert niet Gods vinger ons het gemoed, totdat de hand uit hoger oorden, de snaar, waarin de reine akkoorden, slechts sluimerend weder trillen doet.