 |
We zijn de 42de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
07-02-2014 |
Gedachten. deel 2. Nine Van der Schaaf |
8
Zijn wij alleen of met velen? Wij zijn strijders.
De droom van een strijder is alleen te zijn,
De droom van een strijder is eenzame wegen te volgen,
met zijn liefde en haat, de onbedorven gezellen.
Maar in de grote en sombere daden van het leven,
droomt hij een blijdere droom, vindt hij: verenen,
hij mint vurig de broeder die hij nooit kende.
9
Het is stil in mijn huis, en de muren zijn hoog rondom,
achter de muren verbergt zich het morgenrood en avondrood,
daar is mijn jeugd verblonken, zo lang geleden,
klein is mijn tuin, onhoorbaar mijn gaan door de paden.
Bloemen, waarom bloeien en sterven wij hier alle dagen?
Wij zijn klein en gevangen, wij leven onhoorbaar buiten de wereld.
10
Bloemen en jeugd, ik droom u altijd samen,
bloemen nabij, en de jeugd die mij verliet,
droom die verenigt wat ver was elkaar was,
mijn ziel kent het luide sterven als de rukkende herfstwind,
die de bloei rooft, maar in enkele stonden van lente en zomer,
ben ik een gast in mijn tuin, een vreemde,
zo is mijn ziel jong nog, en vol verwachting.
11
Als de beelden van de aarde verflauwt zijn in schemer van smart,
gaat mijn verlangen niet naar de eentonige morgen,
want bleek is het licht van de dag. Mijn verlangen gaat
naar de rode en geurende roos, in de nacht van smart,
reine en rode vlam van de nacht. En het teerste gejubel
is om mij, liefde is uw, liefde kan niet vergaan,
liefde is boven u, leidt u, een blinde, want rond u
is een wereld die gij niet ziet, maar gij zijt
veilig daar ik u leid. In de bleke dagen
zal ik vergetelheid zijn, en bloei in de schone dagen.
12
Altijd zal de aarde dat bekoorlijk land zijn,
waar wij een enkele keer juichend ontwaken,
een enkele keer fluisteren: wij zijn rijk, wij, die de aarde bewonen,
en omhoog is dat gefluit zo lieflijk, die stijgende
leeuwerikszang, het geluid dat stijgt naar oneindigheid, en zacht
weerkomt op aarde. Dan dromen wij die oneindige droom
van zaligheid. Maar de aarde is koud geworden, de nevel
geeft ernstige gedachten, en het blijde lied klinkt niet meer.
13
Het verleden is donker, de toekomst een verre straling van licht,
heel ver wordt een zwaard geheven dat vlamt in het donker,
triomferende kracht na de kracht van oude regimenten.
Daar wordt een ridder verwacht, zo groot en zo stout,
dat hij de zachtheid van de aarde die machteloos neerligt,
zal doen opstaan en kronen tot bruid, het machtige goud
haar kroon, en de tederste bloemen haar kleed.
Daar wordt een ridder verwacht,
de aarde is een vrouw,
de aarde is een vlam, een bloem, een zwaard.
07-02-2014, 07:52
Geschreven door André 
|
|
 |
06-02-2014 |
Gedachten. deel 1. Nine Van der Schaaf |
1
Mijn ziel was lang een gekooide vogel,
maar in de nacht werd mij vrijheid gegeven,
een ernstige stem gebood mij: vlieg uit.
Ik zong en wilde een hart roeren, een hart winnen,
maar een hand leidde mij uit, mij ontvingen
vele stille sterren, en koelte in de bomen suisde
en zweeg. Ik droomde na dat gefluister
hoe de nacht, de winterse bomen had genomen
in dodelijke omarming.
2
Ik volgde een licht op een eenzame weg,
het was het licht dat een reizende pelgrim droeg,
het was een droom van licht,
dan volgde een droom van duister,
Ik ben de reizende pelgrim en zwerf door de nacht,
rondom mij is het nachtelijk duister op aarde ongebroken,
in de nacht bloeit de dromende mensenziel en de sterren bloeien.
3
Stille oneindigheid die te slapen schijnt,
wijl mijn hart in aards liefhebben zo luid droomt,
met een sterrenpracht verrijk ik mijn liefde,
ik zoek de gedachte die eeuwig leeft,
ik wil de warmte van uw groot hart benaderen.
4
Ster die daar beeft en fonkelt,
uit het aardse donker staar ik u aan, gij zijt
zo vast en zo eenzaam. Uw leven fonkelt mij tegen,
maar mijn liefde houdt mij van u gescheiden,
ik zwerf en luister naar vage verre geluiden,
die zijn als eentonig droef ruisen van stromende beken,
aardse ontroering verward mij, en lokt mij langs moeilijke wegen,
ik vind donkere beken en droom van vergetelheid dicht bij de oever.
5
Liefde is als de wolken die glijden,
van horizon tot horizon gaan,
zij blijven niet, maar verschijnen toch altijd weder,
zij beelden zo vele en zo vluchtige gestalten uit,
zij zijn van de hemel de zachte bewogenheid,
en het dreigende zwart. Zij zijn vreemd.
Als zij verdwijnen is de hemel gedachteloos, mysterieus schoon,
dan heeft de liefde geen vorm, is blauw als de hemel en eeuwig.
6
Mijn liefde is de geheime bloem van mijn ziel,
en de bloemen op aarde zijn haar vergankelijke beelden,
zij, de onzichtbare, is al de ontroering op aarde,
teer als vergankelijk schoon, vanwaar het geheim
dat zij, broze bloem, eeuwig zal leven?
Vanwaar heeft de ziel haar schoonste geheim verkregen?
7
Lang is de weg van streven der jeugd naar eindelijke avondvrede,
herinnering vergaat en alleen ontroering blijft over,
huiver voor de eeuwigheid vaart door het leven hen.
Mysterieus zijn de zielen van de mensen, vreemder dan sterren,
ogen van de mensen die vragend hun ziel openbaren,
weemoedige glimlach: wij zijn blinden en doven,
wij zijn eenzaam en dwalen in het duister en wenen,
als nabij ons een vlam het gelaat van een makker verlicht.
1917
06-02-2014, 08:42
Geschreven door André 
|
|
 |
05-02-2014 |
Buiten 3. JP Heije |
Wat sist er door de bomen?
Wat suist er langs het dal?
De vogels sluimeren al,
en alle bloemen dromen.
Het bleke maanlicht rust,
op het bed van veldviolen,
ter sluiks, door het meest verscholen,
en zedigste bloemenlijn gekust.
Of schuilt gij in mijn hart,
gij stem zo zacht en teer,
of zijt gij van weleer,
een toon vol vreugde en smart?
Of roept een geetendrom,
waar poëzie haar leven,
dromend weet weer te geven?
O zanger, wees daar welkom.
Zo giet dan in mijn ziel,
gij stem van de natuur,
de vrede van dit uur.
En als ik nederkniel,
en dromend ga ter rust,
op het bed van veldviolen,
word ik door het meest verscholen,
en zedigste bloemenlijn gekust.
1851
05-02-2014, 08:25
Geschreven door André 
|
|
 |
04-02-2014 |
Buiten 2. JP Heije |
Nu rust ik uit, nu rust ik uit,
in bloemen en in geurig kruid,
en nu ik u ben ingegleden,
o donzen bed, satijnen peul,
nu voelen eerst mijn kranke leden,
hoe gij mij zijt tot baat en heul.
Trouwe hond, gij, gij wist het wel,
het scheen mij enkel dartel spel,
als gij uw neus in het gras ging steken,
maar nu, nu weet ik wat het was,
en hoe de kwalen en gebreken,
genezen door het groene gras.
En sla ik, zo liggend, dan mijn oog,
naar het helderblauw van 's hemels boog,
om het koesterend zonlicht in te drinken,
dan is het of in die zee van gloed,
mijn ziel wil zinken en verzinken,
tot ze in de hemel landen moet.
Maar als dan het oog verblind zich sluit,
roep ik in dankbare blijdschap uit,
heil dat ik nog op aarde mag wezen,
dat ik een stumper als ik was,
nu haast van alle leed genezen,
nog liggen mag in het groene gras.
04-02-2014, 07:43
Geschreven door André 
|
|
 |
03-02-2014 |
Buiten 1. JP Heije |
Boeien kommer, vrees of smart,
u met ijzeren banden,
wordt het u te bang om het hart,
in uw enge wanden,
open deur en venster ras,
spring er uit naar buiten,
zie eens of het niet mogelijk was,
het leed er in te sluiten.
Drink dan eerst een volle toog,
levenslucht en geuren,
zie eens rond met open oog,
of gij de aarde ziet treuren,
sla dan naar de hemelboog,
waar de sterren prijken,
vrij maar vroom de blik omhoog,
en uw leed zal wijken.
O natuur, uw trouwe borst,
heeft mij nooit bedrogen,
ik heb er steeds voor iedere dorst,
lafenis ingezogen,
en zoals het kind op moeders schoot,
schreiend ingeslapen,
had ik weer bij het morgenrood,
al mijn leed verslapen.
03-02-2014, 07:55
Geschreven door André 
|
|
 |
02-02-2014 |
Verraden. JP Heije |
Toen 's nachts ik je kuste mijn liefje,
heeft niemand ons kozen bespied,
de sterren zij glansden aan het hemelblauw,
de sterren wantrouwden wij niet.
Maar er is een ster gevallen,
die heeft het de golven gemeld,
de golven hebben het de steven,
de steven de bootsman verteld.
De bootsman zong het op een avond,
zijn allerliefste voor,
nu zingen op markten en in straten,
de maagden en knapen het in koor.
02-02-2014, 09:16
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Vroeg voorjaar. JP Heije |
Ruisende stromen,
vloeiend en nat,
suizende bomen,
draagt ge reeds blad?
Pas is de winter
stormend ontvlucht,
of reeds begint er
het kiemen van de vrucht.
Koeltjes. Doordringt ge
nu al het hout?
Nachtegaal, zingt ge
nu al in het woud?
Lieve gespelen,
komt in de hof,
laat ons er kwelen,
het voorjaar tot lof.
Koesterende luchten,
zonnig getij,
geurige zuchten,
welkom zijt gij.
Voorjaar kom immer
tijdig genoeg,
ons komt ge nimmer,
nimmer te vroeg.
1840
02-02-2014, 07:41
Geschreven door André 
|
|
 |
01-02-2014 |
Witte rozen. JP Heije |
Sneeuwblanke rozen,
zacht is uw kleur,
beeltenis van onschuld,
zoet is uw geur.
Zonlicht doorschemert,
blozend uw knop,
lagend uit doornen,
heft gij u op.
Dauwdruppels verhoogden,
het smetteloos satijn,
toen ik uw bloemen,
brak voor het festijn.
Stervend nog spreidt ge,
geuren voor mij.
Lieflijke rozen,
leven en sterven,
wil ik als gij
01-02-2014, 08:05
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Afspiegeling. JP Heije |
De zilveren spiegel van het blauwe meer,
kaatst helder, Maria, uw beeltenis weer,
een mengeling van weemoed, schalksheid en lust,
een weerglans van zonlicht door het water gekust.
O spiegel uw ogen, mijn lief, in de vloed,
ontsteek er het kil van de golven in gloed,
zij ruisen en fluisteren een lied tot uw eer,
o spiegel uw ogen, mijn lief, in het meer.
En vreest gij de diepte van het lokkende nat,
mijn arm, allerliefste, u beschuttend omvat,
en vreest gij de kilte van een kus in de vloed,
mijn adem ontsteekt weer je hartje in gloed.
01-02-2014, 08:00
Geschreven door André 
|
|
 |
31-01-2014 |
Kent gij het land? JP Heije |
Kent gij het land waar de citroenboom bloeit,
in het donker loof de sinaasappel gloeit,
een zoele wind de blauwe lucht doorgeurt,
de mirte groeit, de lauwertak zich beurt,
kent gij het wel?
Daarheen, daarheen,
richt ik met u, mijn liefste, mijn schreden.
Kent gij het huis? Op de zuilen rijk en hoog
verheft de zaal haar trotse, brede boog,
het marmer leeft, de beelden zien mij aan,
wat heeft men u, onschuldig kind, aangedaan?
Kent gij het wel?
Daarheen, daarheen,
richt ik met u, mijn liefste, mijn schreden.
Kent gij de berg met het steil en kronkelend pad?
Het muildier baadt zich in het wolkennat,
in holen wonen draken zwart gebroed,
de rots stort neer, en over hem de vloed.
Kent gij het wel?
Daarheen, daarheen,
gaat onze weg, gaat onze weg.
31-01-2014, 07:59
Geschreven door André 
|
|
 |
|
De lindeboom. JP Heije |
Een lindeboom weet ik in het eenzame veld,
waar blaren en bloesems aan prangen,
daarheen trekt mijn hart met heimelijk geweld,
met innig en smachtend verlangen.
De avond van het afscheid bij het schijnen van de maan,
zag ik daar het laatst die ik minde,
toen zijn wij samen zo treurig gegaan,
in het eenzame veld, naar de linde.
En toen ik mijn liefste nog eenmaal omving,
en het afscheid zo innig mij griefde,
toen gaf mij zijn hand een verlovingsring,
als blijk van bestendige liefde.
Ik gaf hem een mesje met zilveren hecht,
waarop zich twee harten verenen,
toen sprak hij: dit is het beeld van onze echt,
en bad mij zo droef niet te wenen.
Toen sneed er mijn liefste met bevende hand,
in het jeugdig hout van de linde,
mijn naam, zijn naam, verknocht door een band,
ten teken hoe teer hij mij minde.
Ach daarom vertoef ik zo menige keer,
bij het suizen van het welkend lover,
o kom toch mijn liefste, kom toch spoedig weer,
de tijd van haar bloei is haast over.
31-01-2014, 07:57
Geschreven door André 
|
|
 |
30-01-2014 |
Het oog van de nacht. JP Heije |
Vroom bewaakt in stille nacht,
het oog des hemels ons geslacht,
het lacht uit donker hemelblauw,
het spiegelt zich in avonddauw,
het schemert door het cypressenlover,
onze dierbare graven over.
Het glimlacht vriendelijk, zacht en klaar,
op een tederminnend paar,
het ziet de vreugde, het ziet de smart,
in het verborgen mensenhart,
het doet een krans van zilveren stralen,
op het dichtersvoorhoofd dalen.
En een troost voor de aarde te hoog,
daalt er uit dat lachend oog,
het is alsof het weemoedig vraagt,
"waarom niet uw leed geklaagd?
hier is de eindpaal van uw klagen,
duld en hoopt op betere dagen".
Het kaatst dan van de sneeuwberg neer,
het baadt zich in het blanke meer,
het vonkelt op het schuim der baren,
het flikkert door de lindeblaren,
het kust door donkere vensterbogen,
het liefste meisje mond en ogen.
Vriendelijk oog dat ons bewaakt,
als de stille nacht genaakt,
dat de sluimering ons verzoet,
schone maan, o wees gegroet,
geef de sluimerende, de moede,
zoete dromen en uw hoede.
30-01-2014, 08:48
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Elfen. JP Heije |
Ik zag bij maan en sterreblinken,
de elfen die het bos doortrokken,
zilveren horens hoorde ik klinken,
en het geluid van zilveren klokken.
Hun gespan droeg gouden manen,
pijlsnel vloog de luchtwagen,
pijlsnel voort als witte zwanen,
die in dartele wedstrijd jagen.
Lachte niet de koningin,
bij het vluchtig verder snellen?
Geldt die lach haar die ik min?
Zou die lach mijn dood voorspellen?
30-01-2014, 08:46
Geschreven door André 
|
|
 |
29-01-2014 |
Zwaantje. JP Heije |
Zwaantje met uw witte pluimen,
met uw vlerken groot en wijd,
ik zie het wel hoe trots gij zijt,
als ge het water zo doet schuimen.
Al de vogels klein en teer,
jaagt gij weg uit beek en vlieten,
en de schuchtere visjes schieten,
haastig in de diepte neer.
Mooi dat zijt ge boven velen,
slank en statig buiten kijf,
kostbaar dons bedekt uw lijf,
maar wat kan dat anderen schelen?
Zie die kleine nachtegaal,
grauw en pover in de veren,
maar wat kan hij kwinkeleren,
zwaanlief, he, dat is meer dan praal.
Zwaantje wilt gij nederig wezen,
ik wed dat gij door heel de streek,
als het siersel van de beek,
wordt bewonderd en geprezen.
Maar blijft gij zo trots en fier,
ik zeg dan als ik u hoor gaggelen,
en op ganzepoot zie waggelen,
het is toch maar een akelig dier.
29-01-2014, 07:32
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ooievaar. JP Heije |
Ooievaar, lepelaar,
ik zit zo graag naar u te kijken,
als gij dragend dat ge zweet,
door de heldere nacht komt strijken,
en van rust noch pozen weet,
voor uw nest geheel gereed,
hoog in de eikenboom mag prijken.
Ooievaar, lepelaar,
als ge dan nog vele weken,
zo geduldig de eitjes broedt,
en al het jong er uit komt breken,
het met zo trouwe liefde voedt,
zie, dan vind ik u zo goed,
dat ik het haast niet uit kan spreken.
29-01-2014, 07:30
Geschreven door André 
|
|
 |
28-01-2014 |
Dauw. JP Heije |
O kijk, wat zijn de bloemen nat,
het is of ze huilden in de nacht,
zie eens, daar ligt een hele vracht,
van druppeltjes op ieder blad,
zeg moeder, wat schelen ze nou?
Kan het ook wezen van de kou?
Ja liefje, zeker weet ik het niet,
wat al die bloemen deren kan,
maar moet ik het zeggen, kleine man?
Het zijn ook geen tranen die gij ziet,
die druppels doen de bloemen goed,
het is de dauw die de planten laaft en voedt.
Zo zal het u nog wel dikwijls gaan,
zo ziet ge, eerst als gij ouder wordt,
wat heil op ons wordt uitgestort,
in menig schijnbaar droeve traan,
en hoe die dauw in ons gemoed,
de hemelbloemen groeien doet.
Jan Pieter Heije: Amsterdam 1809-1876
28-01-2014, 09:52
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Bloemen en vogels. JP Heije |
De kleine bloemen op de heide,
De kleine vogels in hun nest,
zij hebben het ook niet altijd best,
maar worden dan toch groot op het lest,
de Heer des hemels zorgt voor beide,
en dikwijls waakt een vrome hand,
voor vogelijn en heideplant.
Dan kunnen ze onbekommerd groeien,
en krachten putten uit de nood,
des vogel lied juicht: God is groot,
de plant geeft bloesems wit en rood,
en de zoete geuren onder het bloeien,
en beide danken God de Heer,
en wie hem kweekte, Hem ter eer.
Gij knapen, meiden, dartele kleenen,
Gij wilde vogels, planten teer,
ook u beschermt de hemelse Heer,
zijn geest daalt in de harten neer,
opdat ze u hulp en schuts verlenen,
o zingt en bloeit dan Hem ter eer,
gij wilde vogels, planten teer.
28-01-2014, 09:51
Geschreven door André 
|
|
 |
27-01-2014 |
Eenzaamheid. Marie Metz-Koning |
1.
O eenzaamheid, o etherbleke vlam,
die ongezien de mensen verteert,
ik heb mij niet meer van u afgekeerd,
nadat de laatste feestnacht me overkwam.
O eenzaamheid, ik heb mij niet geweerd,
wanneer uw gulzigheid mij alles nam,
wanneer het beste en liefste u niet ontkwam,
totdat in leegte het al was weggeteerd.
O eenzaameid, meedogenloze brand,
die al maar dieper, al maar breder wreet,
liefde en geluk en eindelijk zelfs het leed,
als nutteloos uit uw kring verbant.
Mij zijt gij een verlossingsgod geweest,
want uit uw as verrees bevrijdt mijn geest.
2.
Van alle dingen die de mensen wachten,
in aards verlangen naar gelukkig zijn,
is niets zo doelloos als het vergeefse trachten,
naar één te worden door te saam te zijn.
Bij alle vreugden die de mensen derven,
is niets zo zeker als de zekerheid,
alleen te leven en alleen te sterven,
in eigen pijn van eigen zielestrijd.
Er peilen ogen en er tasten handen,
die nimmer dringen in een vreemde geest,
die nimmer reiken dan aan zielewanden,
waar vreemde smart gekerkerd is geweest.
We leven naast elkaar als arme blinden,
en tasten naar de anderen om ons heen,
we zoeken anderen om onszelf te vinden,
in de eenzaamheid van de eigen ziel alleen.
1922-1923
27-01-2014, 08:53
Geschreven door André 
|
|
 |
26-01-2014 |
Storm. Marie Metz-Koning |
Loei aan o wind, en wuif niet uit het zuiden,
met tere trekjes rond mijn rusteloos hoofd,
maar wakker aan, het vuur dat nooit verdooft,
met sterke drang van stoere stormgeluiden.
De mens die scheppen wil, hij hoort het luiden,
van de eeuwigheid, boven wat schijn belooft,
en wat kan hem, die in zichzelf gelooft,
het zoet gedoe van het slaaplied beduiden?
Loei aan, en wek in mij de vlammenkracht,
uit vuur heeft God de werelden geschapen,
help mij mijn hoogste krachten samenrapen.
Wat baat de rust voor alles is volbracht?
Wie met zichzelf om zichzelve strijd,
hij kent geen rust dan de eeuwige rusteloosheid.
1923
26-01-2014, 08:07
Geschreven door André 
|
|
 |
|
De arme Marie Metz-Koning |
Wend naar mij toe uw moe en droef gezicht,
gerimpeld in de dagelijkse zorgen,
verstrakt in nijpende angst om brood voor morgen,
verkrompen in een klein gekozen plicht.
Wend naar mij toe uw ogen zonder licht,
kleurloos en dof in kassen als opgeborgen,
verschuwd in blikken die zich werend worgen,
in vrees voor al wat in de toekomst licht.
Reik mij uw eeltige, kromgetrokken handen,
verbruind, vervuild, in arbeid zonder lust,
verwrongen in gebeden zonder rust,
bij altaren waar gekochte lichten branden.
En laat mijn blik van wetend medelijden,
de tempel van uw mensenziel doorwijden.
1922
26-01-2014, 08:06
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|