Augustus was steeds moeilijker dan juli. Ook minder spannend, althans voor ons, de kinderen. In juli verhuisde ons gezin voor de gehele maand naar zee. Dit ging gepaard met taferelen waarbij het inschepen van de ferry naar Kreta in de haven van Piraeus kinderspel leek.
Alles - van bestek over beddengoed tot strandspeelgoed - werd in grote groene metalen koffers gestouwd die mijn grootvader en mijn vader vervolgens met een stootkar naar het station brachten. Van daaruit ging ons hebben en houden per spoor naar Zeebrugge waar het twee dagen later door mijn ouders werd afgehaald. Ondertussen verlieten wij ons lege huis en begaven wij ons in gezelschap van de hond en de kanariepiet naar zee met onze witte Ford Taunus 12m. De rit op de autosnelweg was de attractie van het jaar en wij gaapten dan ook gedurende de volle 60 minuten de andere automobilisten aan, afgewisseld met nu en dan uitbundig zwaaien naar lotgenoten.
Maar terug naar augustus, de maand van de steeds weer pijnlijke terugkeer naar het hinterland. Pa had geen verlof meer en ma zat met de drie kinderen alleen. Uiteraard trakteerden wij onze mama regelmatig op experimenteel kleutertheater wat zij gezien haar pedagogische achtergrond in zekere mate kon verdragen.
Wat wij op die leeftijd niet beseften, was dat onze mama toch ook wel wat mondaine interesses bezat. Niet alleen mode maar ook cafébezoek (nu ja, enkel de chiquere gelegenheden en dan nog uitsluitend 's namiddags) maakten deel uit van haar interesses. Hoogtepunt voor deze beleving van de consumptiemis was een 'date' met vader te Brussel. Het begon reeds in de ochtend net na het ontbijt toen tante Vivi op bezoek kwam. Wij begonnen pas echt onraad te ruiken toen moeder verscheen in een outfit die door haarzelf werd gedefinieerd als stadskledij maar waarmee ze niet zou opvallen tijdens de uitreiking van de oscars te Hollywood. Drie huilende kinderen wuifden haar uit terwijl ze zachtjes met de handtas slingerend elegant naar het station zweefde. Daar aangekomen, kocht ze een ticket 1ste klasse en begaf zich naar spoor 3 waar ze nog tijd had om aan de kiosk het laatste nummer van 'Libelle Rosita' te kopen. Filmstergewijs nam ze plaats in de trein van 10.08 uur naar Brussel Noord.
Doordat ze wat wegzakte in de dikke 1ste klasse kussens en haar profiel ietwat verdween achter de ver uitstekende lambrisering, leek ze voor een enkele pijprokende passagier zowaar een mysterieus glimlachende femme fatale. Deze betovering verbroken, stapte ze in de 'Gare du Nord' van de trein en begaf zich in het gewoel van de dag.
De Martini reclame draaide onophoudelijk bovenop een wolkenkrabber en ook de double chevron van Citroën keek uit over de Place Rogier. Mannen met hoeden en lange overjassen stapten in crèmekleurige Mercedessen met een taxiplaatje op het dak. Auto's stopten aan 'Gulf' tankstations waar pompbedienden in uniform met pet zich haastten om de sleuteltjes aan te nemen van de streng uitziende chauffeurs in de hoop een vette fooi te krijgen. Al die fooien dienden voor de aanbetaling voor hun eigen blik dat in hun dromen nu reeds voor de eigenhandig geschilderde deur stond. IJverige projectontwikkelaars deden al wat ze konden om de stad het uitzicht van het jaar 2000 te geven - althans het uitzicht van hoe men in de jaren '60 over het jaar 2000 dacht.
Moeders' mondaine uitspatting startte in de 'Innovation' waar zij zich behoedzaam ontdeed van haar spannende lederen handschoenen en deze vervolgens in haar handtas stopte. Ze liep door de verschillende afdelingen, nu en dan halt houdend om aan een flesje parfum te ruiken. Ze wilde het plezier van iets te kopen uitstellen tot de namiddag.
Eenmaal terug buiten wandelde ze in de late ochtendzon terug naar de Place Rogier. Ze had nog geen oog voor de veertiger die op haar kwam afgestapt. Strak in het pak, een lange beige regenjas over de arm, zwart lederen schoenen, het haar met brylcreem achteruitgekamd en een schildpadmontuur op de neus. Aanvankelijk had ze haar zonnebril afgezet om volop te kunnen genieten van de warme zomerse zon op haar gezicht. Daardoor kwam het dat ze hem pas zag toen hij zijn arm opstak en enthousiast naar haar wuifde. Een zoen en een knuffel. Hij rook haar parfum en herkende de geur van verse lipstick. Het was de tijd van de lange middagpauzes: van 12.00 tot 14.00 flaneerden vader en moeder stijlvol arm in arm over de Brusselse boulevards, lonkend naar vitrines met veel te dure jurken en allerlei elektrische hulpmiddelen die het leven in de keuken draaglijker moesten maken. Uiteindelijk belandden ze in het Grand Café op de Boulevard Anspach om er een visschotel te degusteren.
Nadat Georges was vertrokken naar kantoor, trakteerde ze zichzelf op een wandeling door de Rue Neuve. Niet zozeer voor de mode dit keer, wel om zich over te geven aan een laatste kinderloze geneugte: een Pèche Melba in de Milkbar.
De Milkbar was een wonderlijke plaats, een overblijfsel van vooroorlogs Brussel. De geur van vanille overheerste de indirect groen verlichte zaal met halfhoog crèmebetegelde muren. Rondom was wat uitstak boven de faience weggestopt achter spiegels. In het midden achter de lange inox toog hing in rood neonlicht de naam van de zaak. Hoge barkrukken met zachte zwarte lederen kussens dienden om de even zachte elegante zitvlakken op te vangen en hen comfortabel vast te houden tot de milkshake genuttigd was.
Er klonk muziek van Perez Prado en Tito Puente door de luidsprekers. De milkbarman was een magere vijftiger van bescheiden postuur die eruit zag als een verpleger; een korte witte doktersjas met in het borstzakje wat instrumenten waarvan het gebruik in een milkbar niet meteen evident leek.
De zwijgzaamheid en de snelle, correcte bediening verraadden dat de man al heel wat affaires de revue had zien passeren. Zou hij zijn memoires publiceren dan had dat wellicht catastrofale gevolgen: tientallen scheidingen, kinderen op zoek naar hun natuurlijke vader enfin, de Brusselse balie zou er in alle geval beter van worden. Maar toen hij haar zag binnenfladderen, wist hij dat deze liefhebbende vrouw geen plaats had in zijn memoires. Voor haar verbrak hij graag de stilte.
Helemaal voldaan stapte ze van de trein - de namiddagzon kleurde haar haren acajou. Stilaan bereidde ze zich voor om afscheid te nemen van haar mondaine snoepjesdag en drie uitzinnige kinderen in haar armen te drukken.
Tante Vivi wisselde veelbetekende blikken uit want boterhammen met choco, frietjes met stoofvlees en in de namiddag nog een toetje bovenop hadden niet kunnen verhinderen dat er de hele dag lange minuten waren afgeteld.
De volgende avond kwam vader steevast thuis met uitgerekend dat stuk dat ze tijdens hun winkeltoer net te duur had gevonden. Maar o zo mooi of o zo praktisch. Er werd gezoend en geknuffeld.
Spoedig kwam september en het besef dat het nooit meer beter zou worden.
Hij heette Hilaire en hij was mijn oom. Getrouwd met de zus van mijn moeder in de jaren 50, trachtte hij als leraar wiskunde in een streng jezuïetencollege zijn débacle als novice te vergeten. Stel hem voor in een trench coat met een zwarte bril à la Jean Gabin in een film noir uit dezelfde époque.
Toch was er een uitspatting die hem voor de rest van zijn leven tekende: hij reed Peugeot. En wel een donkergroene 404 uit 1964 met nummerplaat M.4305. Het was weliswaar een berekende uitspatting want had hij écht uit band willen springen, hij zou uiteraard een DS of Panhard gekocht hebben. Het was de meest acceptabele en conventionele uitspatting die een leraar wiskunde in een katholieke school zich kon veroorloven. Maar geef toe: het stond wel chique, zo een 404, die vleugeltjes achteraan en de serene donkergroene kleur Dankzij de Franse afkomst was het een vorm van verdoken genieten. Stel je voor: het standaard schuifdak en de geur van het lederen interieur vermengd met die van nobele geestrijke drank gerijpt in houten vaten. De 404 van Hilaire betekende ook voor ons het equivalent van een stijlvol doch niet te alledaags voortbewegen.
Mijn vroegste herinnering aan de 404 start bij de obligate familiefeesten. Eerste communie, plechtige communie, wapenstilstand, oudejaarsavond, nieuwjaardag wij stonden op de uitkijk om mama te verwittigen met een uitbundig ZE ZIJN DAAR! toen we de chroomomrande koplampen en het vriendelijk lachend radiatorrooster de straat zagen indraaien. Vervolgens hoorden we het klappen van de Franse deuren (in die tijd kon dit geluid nog verward worden met het dichtslaan van een ijzeren vuilbakdeksel), gevolgd door het tekeer gaan van onze deurbel.
Bacchanalen waren het, die familiefeesten. Heerlijke tijden waar het eten en de drank niet op kon, vaders een middagdutje deden terwijl de neefjes luid tekeer gingen op het pas gekregen tafelvoetbalspel. Niet één keer aten we samen die dag, neen, tot twee keer toe waren we verplicht ons vol te proppen met al het lekkers dat de moeders gezellig keuvelend in de keuken hadden klaargestoomd. De gedachte aan hongerige Afrikaantjes was veraf tijdens het naar binnen werken van de laatste crêpe flambé, laat staan dat de ouderen nog in staat waren om deze wereldproblemen voor de mistige geest te halen. Want waar was de rest van de Grand Marnier gebleven?
Zo rond middernacht, nadat de laatste sigaar in de roestvrijstalen asbak was gedoofd, besloten onze familieleden zich in hun Frans blik te hijsen om de terugweg aan te vatten, toen nog niet gehinderd door Bobcampagnes of afschrikwekkende maatregelen in de vorm van controles waarbij je een plastic zak dient te vullen met indigestueuze adem.
In de zomer gingen we bij gebrek aan feestdagen op bezoek bij mijn oom en tante in hun buitenverblijf op het platteland. Papa claxonneerde toen hij aan het groengeschilderde hek kwam. Enkele ogenblikken later zagen we voeten over en weer bewegen onder de poort waarna deze met het nodige gekreun opendraaide. Papa reed onze auto behendig en uiterst voorzichtig tot net achter de 404 zodat de poort terug toe kon. Weerom was het feest: ik had mijn kinderfietsje bij waarmee ik achterna geroepen met een pas op voor mijn bloemen - over de geometrisch aangelegde paadjes sjeesde. De neefjes en nichtjes gingen over tot het serieuzere werk: het stichten van een geheim genootschap (De Zwarte Hand) met bijhorende clubhuizen in de fruitbomen van de boomgaard en de nodige blutsen, builen en schrammen tot gevolg. De scharrelkippen waren op dergelijke dagen verre van veilig.
Zo ook de 404: zelfvoldaan over mijn laatste rondetijd op het paadje van Hilaire, overschatte ik in al mijn jeugdig enthousiasme de wetten van de middelpuntvliedende kracht die ik als zesjarige uiteraard verre van onder de knie had. De laatste bocht was nochtans goed ingezet maar halverwege had ik de keuze om in een stekelige spar of tegen het veerkrachtige staal van de Peugeot te eindigen.
Een dichte kennismaking met de 404 was duidelijk de verkeerde keuze gebleken, want na een lichte bonk werd ik alsnog in de spar geslingerd, zij het door toedoen van mijn uitzinnige nonkel Hilaire die duidelijk niet kon lachen om de kras in de groene lak van de Peugeot.
Spijtig genoeg raakte Hilaire in het begin van de jaren 70 net zoals de rest van de wereldeconomie in een diepe depressie. Vreemd genoeg bleek dit ook het geval met de 404. Roest en pannes volgden elkaar op en alsof dit nog niet volstond, dwongen mijn neven de arme Fransoos tot diverse reizen (naar Schotland! er bestaat geen god voor 404s). Tot mijn meest dynamische neef er een ernstig ongeval mee had en de 404 aan één oog blind werd. Herstellen had geen zin meer, mijn oom had net komaf gemaakt met zijn depressie. In dezelfde golf van vernieuwing werd beslist tot de aankoop van nieuw Frans blik in de vorm van een Peugeot 504 ti met automatische versnellingsbak. Onnodig te vermelden dat Hilaire intussen met pensioen was en aldus volledig onttrokken aan de ascetische invloed der paters Jezuïeten. Hoewel ik hier nog twijfel over het samengaan van de woorden ascetisch en Jezuïeten in één en dezelfde zin.
Hilaire, Gabin, een trench coat, een sigaar in de mond en de onvermijdelijke Peugeot 404. Quelle joie de vivre!
Het is een lange, donkere winter geweest. Kreng en ik hebben de echtscheidingsprocedure net opgestart. Het is nu enkel nog zaak om onze schamele bezittingen te verdelen en ons koude, kille nieuwbouwhuis te verkopen.
De deur naar een nieuwe schitterende toekomst staat op een kier. Nu en dan vallen heldere lichtstralen binnen in mijn door zorgen gevulde bestaan.
Op een dag eind april richt ik de ster op de motorkap van mijn gammele oude Mercedes 200 D op Gordes in de Provence. Naast mij in de gekrakeleerde beige lederen zetel zit een hevige dame met zwart krullend haar. Manon is één van de lichtstralen die in gezelschap van haar twee uitbundige dochters onverwacht mijn leven is binnengevallen en daar nu lustig ronddartelt alsof ze de lente in hoogsteigen persoon is. Het is een late Pasen dit jaar en toevallig hebben we beiden een weekje verlof.
We zijn dan ook met de nodige gretigheid ingegaan op het voorstel van Manon's mama om even met ons tweetjes de Provence in te palmen.
Haar ouders hadden het huisje te Gordes gekocht in de jaren zeventig. Veel meer dan een ruïne was het toen niet, waardoor het uiterst betaalbaar was.
Vandaag wil de hele beau-monde in Gordes resideren waardoor de onregelmatig gestapelde stenen en rotsblokken waaruit het huisje is opgetrokken nu duizendmaal meer waard zijn.
Maar zover zijn we nog niet. Heel de weg, vanaf het moment dat ik de bejaarde motor van mijn rammelkar start (met een verschrikkelijke rookwolk tot gevolg) tot nu, ergens in the middle of nowhere in Noord Frankrijk, heeft het geregend. Niet een beetje druppelen, neen, het water valt bij bakken uit de lucht. Soms is het zelfs moeilijk rijden eens we de autoroute verlaten. We doorkruisen eindeloze duistere naaldwouden, het lijkt wel of de toppen van de bomen elkaar raken om het schaarse licht helemaal te bannen.
Ter hoogte van Contrexéville zoeken we een klein pension op met een Italiaanse eigenaar die ons bijzonder hartelijk verwelkomt.
Die avond was een voorbode van wat komen zou. Lekker eten, een leuke kamer met douche in een middeleeuws huis, en mekaars gezelschap
Het is de geur van verse koffie en knapperige croissants die uiteindelijk de doorslag geeft om ons warm bed te ruilen voor de ontbijttafel.
Tegen de middag rijden we op de ring rond Dijon, nog zeshonderd kilometer te gaan. Met de tussenstops inbegrepen, zullen we pas rond tien uur in de avond arriveren in Gordes.
Een eind voorbij Lyon weerklinkt enkel nog het zware geronk van de trage dieselmotor door het interieur. Radio Nostalgie geeft nog slechts geruis en alle cd's zijn al twee keer volledig afgespeeld. Er hangt moeite in de lucht. Tot we een bord passeren met als opschrift: 'Valence, les portes de Provence!' en plots gaat het kraantje dicht waardoor ik voor het eerst in 850 kilometer de ruitenwissers kan uitschakelen. De lucht scheurt letterlijk open, ze verandert van grauw en grijs naar lila met een oranje bies aan de horizon! Ik draai het raampje wat open en zet de radio terug aan. 'Le petit oiseau de toutes les couleurs' van Gilbert Bécaud verandert de stemming aan boord op slag.
De lucht is blauwer dan de blauwste die ik ooit gezien heb, de geur zoeter dan de zoetste die ik ooit opsnoof het was inderdaad of alle poorten zich plots openen en we een wereld te zien krijgen die ons als een warme oranje deken omhult.
Het is al donker wanneer we in Gordes aankomen. Eerst snel een pizza eten in een brasserie op het marktplein. De kleine middeleeuwse hobbelige straatjes en de karig verlichte peperkoeken huisjes onthullen op dit uur slechts een tipje van de sprookjesachtige sluier die Gordes bedekt.
De auto laten we achter op een parking aan de voet van het dorp dat letterlijk tegen de berghelling plakt. Het vergt wel wat moeite om onze zware reistassen via tweehonderd trappen naar het kleine huisje te hijsen. De beloning is wel zeer groot want het huisje is onwaarschijnlijk prachtig. Tegen de voorgevel groeit een eeuwenoude druivelaar die zich rond de voordeur slingert en op die manier een portaaltje maakt.Aan de overkant van de straat, net tegen de vestingmuur, een klein terrasje met in de hoek een vijgenboom.
Doodmoe vallen we op het bed in slaap.
'Coucou!'
Ik schrik me rot! Manon, nog half in slaap en ongekleed, kijkt over de balustrade en antwoordt met een hese slaapstem: 'Bonjour Jeanneau!'
Jeanneau is de man die op het huisje lette als er niemand was. Hij doet me denken aan Bourvil, Louis De Funès en Fernandel tegelijk.
Zijn beveiligingstechnieken tegen 'les voleurs' blinken uit door hun eenvoud. Zo legt hij op de tafel bij het venster een magazine. Elke dag komt hij langs om één bladzijde om te draaien. Voor mogelijke dieven is dat het bewijs dat er iemand in huis is. Dat het vergeelde magazine van juli 1974 dateert, doet volgens zijn Provençaalse logica niet terzake.
Hij is een schat. Ooit had hij een aannemersbedrijf maar dat heeft hij op het toppunt van zijn glorie verkocht om van de winst te leven. Hij is nooit getrouwd maar heeft vele vriendinnen. Maandag gaat hij bij Françoise, dinsdag bij Marie, woensdag is Juliette aan de beurt en op donderdag passeert hij altijd bij Marianne. 'Aaahh, les femmes! L'amour!' ik hoor het hem zo zeggen met zijn donkerbruine stem gelardeerd met het typische zuidfranse accent.
Elke ochtend heeft Jeanneau een afspraak met zijn pastis in de 'Cercle'. Dat is het lokaal van de communistische partij en je komt er niet zomaar binnenwandelen om wat te drinken. Je dient ofwel onder begeleiding van een 'membre' te zijn ofwel een daglidkaart kopen voor één euro.
Op een dag neemt hij me mee naar zijn maten - we hadden afgesproken dat hij me om elf uur zou oppikken maar hij staat al een half uur te vroeg aan onze ontbijttafel te draaien. Ongeduldig troont hij me mee alsof hij net groot wild geschoten heeft om aan iedereen de jachttrofee te tonen. Zijn vrienden in de Cercle zijn onder de indruk van zijn vriendschap met de Belgische jongeman die zich per Mercedes verplaatst en die het bed deelt met Manon.
Vooral dat laatste schijnt een onmiskenbare indruk te maken: Manon is voor hen als een 'onneembare vesting'. Velen waren al verliefd geworden, maar aan niemand van hen had ze haar hart getoond. Het feit dat je als man elke dag naast haar wakker wordt, boezemt het nodige ontzag in.
Pastis na pastis volgt, er schijnt geen maat op te staan. De Provençaalse verhalen worden eerst ranziger, daarna vooral onsamenhangend.Om twee uur in de namiddag wordt ik 'gelost'. Ik heb alle traktaties doorstaan en met een mistig gevoel in mijn hoofd waggel ik terug naar het huisje (gelukkig ging het bergaf). Ik val in slaap op het bed en wordt om 4 uur wakker met lichte hoofdpijn. De zon schijnt nog steeds uitbundig en ik zie dat Manon naast me ligt. Jeanneau hebben we niet meer gezien tot de volgende ochtend.
De ochtend na onze slemppartij in de 'Cercle' verschijnt hij breed glimlachend aan de deur met de zelfvoldane mededeling dat hij die dag voor ons zou koken.
Het enige wat hij vraagt, is of ik hem wil helpen met de inkopen en of hij onze keuken mag gebruiken. Zijn 'studio' is niet groot genoeg voor ons drieën. Achteraf ben ik te weten gekomen dat zijn 'studio' niet meer was dan een zeer vuil stinkend hok op de zolderverdieping van een crèmerie.
Zogezegd, zogedaan en om vijf uur in de namiddag stap ik met Jeanneau richting supermarkt. 'Ik betaal alles', drukt hij me op het hart. Eens binnen stuift hij onmiddellijk naar de rekken met kant en klare maaltijden. Ik zeg:'Jeanneau, zou je niet Proveçaals koken dan?'
'Bèn oui', antwoordt hij, 'Voilà, ravioli à la Provençale'. Plots trekt hij me naar zich toe, neemt het blik ravioli en fluistert op een samenzweerderige toon:'Je moet goed letten op de kooktijd. Kijk dit is binnen de vijf minuten klaar.' Hij schudt misprijzend het hoofd, zet het blik terug en gebaart me om hem te volgen naar het rek om de hoek waar hij een blik ravioli van een ander merk neemt. Triomfantelijk wijst hij met zijn zwartomrande wijsvingernagel naar de kooktijd: drie minuten!
'Veel beter!', knipoogt hij terwijl hij zijn duim in de lucht steekt.
Vervolgens gooit hij nog enkele blikken tomatenpuree en een zak gruyère in zijn tas en alle ingrediënten voor het 'Bourgondische complot à la façon de Jeanneau' zijn aanwezig.
Met veel moeite heb ik nog wat verse look, kruiden en tomaten kunnen meegritsen, iets waar Manon me achteraf dankbaar voor was. We koken toch maar zelf en gebruiken het blikkenvoer van Jeanneau om wat massa toe te voegen aan de saus terwijl hij al zingend de haard aansteekt. Om goed vuur te kunnen stoken, moet je volgens Jeanneau ofwel verliefd of gek zijn. En hij is niet verliefd, beweert hij.
Die week blijft hij een paar keer eten. Je weet hoe het gaat: hij komt op bezoek en blijft tot we scheel zien van de honger. Wat doe je dan? Je vraagt of hij blijft eten natuurlijk. Terwijl Manon en ik aan het fornuis staan, trakteert hij ons steevast op oude Provençaalse liedjes die hij met het nodige pathos en tremolo in zijn volle stem brengt. 'Il ya du feu dans la cheminée, il ya du feu ' terwijl hij in de handen klapt en pirouettes maakt.
En dan is er de Ferrari. Iedere nieuwkomer in het dorp moet eraan geloven: Jeanneau heeft een Ferrari. Echt? Jaja, een rode! Ook de bakkersvrouw, de slager en de vrouw die de mini supermarkt uitbaat, spelen het spel mee. 'Heb je Jeanneau's Ferrari al gezien?' Of 'Aaahh, je kent Jeanneau met zijn Ferrari '
Als autofreak ben ik eerlijk gezegd razend benieuwd naar de prachtige rode Italiaanse bolide die zich in Jeanneau's garage verbergt. Maar ik krijg hem maar niet te zien. Het verwondert me eerlijk gezegd niet dat een -voor de rest schamel uitziende Provençaal- over een dergelijk exclusief vervoermiddel beschikt.
Tot de dag dat Jeanneau me komt oppikken voor een ritje met zijn volbloed sportwagen. We lopen de straat omhoog tot het plein waar behalve een gedeukte rode R4 (une Quatrelle) geen enkel voertuig te zien is. 'Eh bèn, la voilà! Ma voiture' zegt hij terwijl hij naar de rode schroothoop wijst. Als ik opmerk dat dat toch geen Ferrari is, antwoordt hij triomfantelijk: 'Mais non, t'a mal compris. J'ai dit: une faire-à-rire!' Waarna de helft van het dorp meebuldert vanuit de coulissen!
Zo breng ik een week van mijn leven door: Manon, Jeanneau, de 'Cercle', pastis, buiten ontbijt nemen, stokbrood halen, Banon-kaasjes met witte wijn en af en toe mijn leven riskeren in een 'Faire-à-rire' met Bourvil achter het stuur onder een uitbundige hemel die alle schakeringen van blauw over lila tot purper vertoont.
De Provence heeft toen voor de eerste keer mijn leven gered.
Ik ben Jan Stephorst
Ik ben een man en woon in Gent (België) en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 06/07/1964 en ben nu dus 60 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven, scheepvaart, jazz, oude auto's, Frankrijk.
carpe diem