Ik zit in de werkkamer van papa, het overhemd wat plakkerig met opgerolde mouwen.
De muffe geur van verleden genot komt vrij wanneer ik in de papieren op zijn bureau rommel.
Het is tien over vier in de nacht en voor het enige raam hangt een houten zonnewering die nu vooral het felle maanlicht filtert. Krekels tsjirpen monotoon in de tuin. Ik open in één beweging met de wijs en middelvinger even de zonnewering en zie in het maanschijnsel de omtrek van de kruin van de eik die een eindje verderop de grens van de tuin aangeeft.
Muggen beuken onophoudelijk tegen het raam maar ik wil hun herrie niet. Dat ze maar kou lijden in de herfstige tuin en vooral de rust niet verstoren die zich definitief in dit huis heeft genesteld.
Kinderen zullen hier niet meer geboren worden, laat staan gemaakt. Geen schreeuwerige stemmetjes meer in de gang. Geen uitgehongerde welpen meer in de keuken die ruikt naar pannenkoeken of wafels. Nooit nog tranen om verse schaafwonden of door de zon opgeslokte sneeuwmannen.
Geen gevechten meer om Robbedoes als eerste te lezen op woensdag.
Sneeuw zorgt er in de winter voor dat papa niet in Brussel geraakt en dus pijplurkend een Vlaams meesterwerk uit zijn bibliotheek leest terwijl alle bekende kleuren nu plots veranderen.
Blauw is niet gewoon blauw meer maar felblauw.
Groen wordt zwart en tussen de witte grond, de blauwe hemel en de zwarte bomen bestaat enkel nog kinderlijke opwinding.
Geen tot mislukking gedoemde huwelijken meer.
Gedaan met de protserige familieportretten opgetrokken uit ingehouden haat en schijnheiligheid.
Geen feesten in de boomgaard met alle neefjes en nichtjes met lampionnen die zich van boom naar boom slingeren om de onschuld van de zieltjes uit te schreeuwen en de dronken grimassen van nonkels en tantes niet al te fel te belichten.
Komt de ochtend nog?
Ik weet het niet.
De oranje nacht maakt nog geen aanstalten om plaats te maken voor overdreven vrolijk tsjilpende vogelsoorten.
En dat is goed.
Laat de nacht nog maar duren. De nacht mag duren tot het einde der tijden, tot een fel verlichte vliegende schotel in de tuin landt en groene mannetjes uitspuwt. Ik zal hen door de houten zonnewering gadeslaan, kijken hoe ze hun eerste aarzelende stappen op aarde zetten.
Ik zal hen vervolgens verwelkomen met muziek van Edith Piaf en Yves Montand. Ik zal de keukendeur losmaken en mij opsluiten in de werkkamer tot ze hun taak volbracht hebben.
Tot ze mama hebben meegenomen, opgelicht uit haar donkerbruine bed, in haar lichtblauwe nachtkleed zwevend tot aan hun ruimteschip.
Op het moment dat haar in het groende licht bleek weerkaatsend aangezicht in het schip verdwijnt, richten ze zich even tot mij en buigen zachtjes het hoofd vooraleer het bestaan van mama te herleiden tot een dwaallichtje dat uitdooft bij de kruin van de eik.
Doch de groene mannetjes zullen niet komen. Mama is een uur dood en ik moet nog bellen naar de verpleegsters die haar zullen wassen. Het lelijke van de dood wacht nog even op mijn bevel.
Straks worden de bladeren samen met wat spijt en herinneringen bijeengeharkt.
En dan zal ik alleen zijn, mijn jeugd definitief voorbij en het huis ontdaan van zijn ziel.
Maar, mijn zachtste vriendin, hoe kun jij nu nooit meer denken aan de tijd dat je mama was. Zo mooi en overlopend van liefde en warmte, de lucht zoveel blauwer, de geuren zoveel zoeter. De tijd dat je graag mama was, beladen met allerlei kinderlijke ongemakken maar nog niet belast met de gruwel die het leven zou brengen.
Ik weet wel dat leven ook doodgaan is en zacht en zonder enig geluid scheiden van geliefden maar zullen we toch nog even verder leven en drie minuten lang de dood overwinnen? Allebei samen alsof de dood nooit was en deze koude herfstnacht geen vergetelheid brengt.
Zullen we, tussen de verwijten door van niet geluisterd te hebben, samen nog eens luisteren naar de muziek waar je hart van overliep? Zal ik Piaf, Armstrong, Montand of een bossa nova opleggen? De bossa nova waar je van hield, waar ik van hou.
Zie je, ik ben nog niet vergeten welk liedje je voor mij zong. Het liedje dat over ons gaat, jij hield ervan en ik van jou.
Ik loop naar papas oude draaitafel en leg de plaat op. De klanken sterven uit zoals de zee de voetstappen van geliefden uitwist in het zand.
Het is weer stil.
Ik hoor geen Montand meer en geen Piaf.
Het enige wat ik hoor is de bossa nova van mijn hart dat slaat.
Ik ben Jan Stephorst
Ik ben een man en woon in Gent (België) en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 06/07/1964 en ben nu dus 60 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven, scheepvaart, jazz, oude auto's, Frankrijk.
carpe diem