Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
28-05-2013
Liefde. Carl Scharten
In de vroege zonnemorgen, een reine bloemenstond, een witte lelie, bevend lag op het teer fluweel, een flonkerende droppel, als een klaar juweel, schitterend, ook op de fijne, groene blaren rond de stengel, buigend even, O het reinste wat ik vond op aarde, die bloem, waarop één enkele dauwdrup heel zacht trilde.
En daarover kwam in macht van veel zwellende golven, groot geluid, zo dat de grond dreunde waarop die bloem stond, bevend in die zang.
Die was om haar, en vulde gans haar bloemenhart, bedwelmend het heel fijne, trillende............O, breid de armen uit, mijn lief, in grote liefde, een man en een vrouw, heilig doorsidderend, makend soms wel smart, maar eeuwig een roze hemel vol zaligheid.
28-05-2013, 08:03
Geschreven door André
27-05-2013
Avond in de trein. Carl Scharten
Toen zag ik, dat de wereld niets was, dan nietig zwak leven, van heel kleine dingen, in de verte was een lage stad, als vingen veel zwarte monniken heel langzaam an, in dichte rijen van een lange ommegang.
Waarboven zachtjes zwartjes, kringelend hingen, rookwolkjes, zwak zwart, op de nevelingen, van vurige parelmoere kleuren van de zonsondergang, die over was.
Ik zat heel stil te turen voor het glas, van het donkere spoor, die snelde klotsend voort, en boven al dat zwarte kleine, een poort van licht, hoog hemelicht, hoog bleek goudrood, O kleine mensen, kniel toch neer devoot.
27-05-2013, 07:47
Geschreven door André
Mijn ziel. Carl Scharten
Er groeit in het bos een witte bloem, fijn van kelk, ze wiegt heel zachtjes, en gaat bloeien te midden van het lichtgroene gras, gedein (1) is om haar heen van andere bloempjes, rein, die lachend zachtjes om haar heen stoeien, met tere blaadjes fluisteren, dat ze groeien, en groot gaan worden, edelwit, met lijn van schoonheid, dat ze lelijkheid verfoeien.
Zacht dromend drinkt mijn zielebloem, zo stil het heerlijk lied der vogelen, fijn getril van liefde is in haar, zo suizelend hoog, op tere stengel droef het hoofdje boog, als lang, weemoedig lied was om haar heen, ze wist niet wat haar wel het schoonste scheen.
1896 (1):gedein is gedans Carl Scharten Middelburg 1878- Florence 1950
27-05-2013, 07:45
Geschreven door André
26-05-2013
Verjaardag in oude prenten 2
Prenten uit grootmoeders tijd. Zo mooi is dat.
26-05-2013, 11:14
Geschreven door André
Verjaardag in oude prenten 1
Prenten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
26-05-2013, 11:12
Geschreven door André
Duinenlied. J.P. Heije
Luchtig gesprongen door het mullige duin, lustig gezongen op helling en kruin, hoor, in ons lied stemt het lied van de streek, het bruisen der zee en het ruisen der beek.
Holland, zoet Holland, hoe zwelt ons het hart, daar waar uw duinwand de zeevloeden tart, waar al de schat van uw welige tuin, grenst aan de dorheid van het stuivende duin.
Nederig van buiten, maar rijk in uw borst, zijt gij, zoet Holland, door duinen omschorst, wat u belaagt op de vloed of op het land, zwicht als de golven voor het schuttende zand.
26-05-2013, 08:19
Geschreven door André
De waterlelie. J.P. Heije
De lente lacht, en het jeugdig groen der dalen schuilt nederig weg, in het rijke bloemfestoen, doch het schoonste kind van het welige seizoen, is het wit gebloemte dat we op de stroom zien dwalen.
De zuivere kelk, omringt door helder groen, zien we in de glans der maagdelijke onschuld pralen, zij koestert zich in het licht der zonnestralen, als koningin van het wiegelend stroomplantsoen.
Doch nauw verbruint het malse groen der bomen, of het bloempje zinkt in het kille bed der stromen, en zon en licht en leven zijn voorbij.
Wij ontwaken snel uit de eerste en zoetste dromen, en het jeugdig hart, vol liefde en poëzij, boet al te duur haar zoetste toverij.
26-05-2013, 08:19
Geschreven door André
25-05-2013
Cecilia. J.P. Heije
Zacht ruist de toon van het stervend harpakkoord, de blanke hand zinkt langs de dunne snaren, de ontgloeide ziel zweeft rond in reiner oord, en hoort verrukt het lied der engelenscharen.
O, keer terug en geef de tonen weer, in het vroom gemoed met diepe kracht gedrongen, de luisterende aarde knielt dan aanbiddend neer, bij het hemels lied door uw mond gezongen.
Zacht ruist de harp in zuivere harmonie. Op het maagdelijk hoofd daalt hoger de lichtglans neer, de heilige zingt, en in haar melodie, ontvangt de mens het verloren eden weer.
25-05-2013, 08:53
Geschreven door André
De spiegel. J.P. Heije
Frons de blonde wenkbrauwen niet.
Laat geen rimpel het voorhoofd plooien, als ge het lokkig haar wilt tooien, in het kristal van de effen vliet, en mijn spiedend oog u ziet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
In uw hut, met veil omwassen, (1) zou geen gulden siersel passen, schoner spiegel dan de vliet, lieve Linda is er niet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
Ik zag in rijk getooide zalen, menig trotse spiegel pralen, schoner beeld dan in de vliet, allerliefste, zag ik niet, frons het blanke voorhoofd niet.
En zo ruwe winterstormen, het vochtkristal tot ijs vervormen, licht, zo ge in mijn ogen ziet, Linda, mist ge uw spiegel niet? frons de blonde wenkbrauwen niet.
(1)met klimop omgeven
25-05-2013, 08:52
Geschreven door André
24-05-2013
De windharp. J.P.Heije
Zacht ruist uw toon, O windharp, als de lucht met dartel fluisteren,huppelt langs uw snaren, zacht als het suizen van de goudgele aren, wanneer de avondwind door het goudgele koren zucht.
Doch schoon de storm de tuimelende baren, met donderend brullen zweept in wilde vlucht, te stouter stijgt uw stem, en klieft de lucht, als het harpgezang der heilige engelenscharen.
En roept ons toe: uw ziel geeft zuivere tonen, terwijl de koelte langs uw slapen ruist, doch wint aan kracht, wanneer de stormwind bruist.
Zwak is het geslacht van hen, die de aarde bewonen, en de arme mens droomt licht van krachtbetonen, als het liefelijk westen door zijn lokken suist.
24-05-2013, 07:57
Geschreven door André
Schipbreuk. J.P. Heije
De storm vliegt rond langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, de ranke kiel in het schuimend nat bedolven, of steigerend op de rug der golven, trotseert het bulderend weer.
En het moedig lied der wakkere schepelingen, klinkt door de storm, bij het fors en krachtig zingen, in des afgronds duistere schoot, schuilt de dood.
Wie voor het golfgeklots gaat beven, wende vrij de smalle steven, het lust ons om als de meeuw te zweven, wanneer de zee het onstuimigst bruist, en als vrije mannen, het brede roer te omspannen, met gespierde vuist.
Nog jaagt de storm langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, doch het ranke schip in het schuimend nat bedolven, herrijst niet op de rug der golven, en het lied herklinkt niet weer.
24-05-2013, 07:57
Geschreven door André
23-05-2013
Sonnetten. J.P.Heije
1.Toewijding. Hervond gij ooit een lint, een bloem, een blad, een stille herinnering aan verleden dagen, het vergeten beeld van vroeger vriend of magen, die ge eens bemind, betreurd, verloren had?
Het smartelijk zoet, en bij het treurend klagen, om wat te snel verdorde op het levenspad, plooit soms een lach de wang, van tranen nat, een dartele lach van lust en welbehagen.
Wist zo mijn luit, in het lied u opgedragen, de herinnering aan het verleden op te dagen, van het schone verleden, dat ik nooit vergat.
Ligt zoudt ge, als vroeger in Minerva's stad, met blanke hand een traan uit de ogen vagen, om met een lach te staren op dit blad.
2.Primula Veris (sleutelbloem) Lief bloempje, dat met half ontvouwde bladen, veelkleurig door het groene omkleedsel breekt, de tengere knop begerig opwaarts steekt, om vroeg zich reeds in het zonlicht te baden.
Zeg, vreest gij niet, als zich de winter wreekt, dat hij, met sneeuw en stollend ijs beladen, de sappen stremmen der pas ontloken bladen, wier tederheid een milde pleging smeekt?
Waarom zo vroeg uw stengels opgeheven? Wacht, kleine bloem, in het groen dat u omgaf, een luwer koelte en zoeler dagen af.
Maar neen, uw lot is een vroegtijdig graf, en ik heb het vaak benijd, wie het was gegeven, te sterven in de lente van hun leven.
1841
23-05-2013, 08:54
Geschreven door André
22-05-2013
Oude Liederen 2. J.P. Heije
3.Bedwongen liefde. De mei, die kruid en bloesems geeft, doet menig hart verblijden, maar wie in het minnen onlust heeft, is droevig ten alle tijden.
Al is mijn vrager rijk van goed, al is hij hoog geboren, al dunkt het heel mijn maagschap vroed, mij zal hij niet bekoren.
Wie mij bemint en trouwe biedt, dien sluit ik uit mijn harte, wie ik bemin, die vraagt mij niet, is dat geen bittere smarte?
Wie ik bemin, die wil mij niet, dien spreek ik, ach, zo zelden, zo zelden, dat zijn oog niet ziet, wat nooit mijn mond durft melden.
De vogelkens in het groene woud, gaan onbedwongen vrijen, daar is geen dwang van jonk of oud, die haar dien lust benijen.
Wat doet die eer, die lelijke eer, al maagden lust ontbreken, dat zij niet vrij, naar heur begeer, van liefde mogen spreken.
Ach, dat zo menig jonk gemoed, in stilte leed moet dragen, mij dunkt, mijn leed ware al verzoet, dorst ik mijn liefde klagen.
4.Als. Men kan niet altijd vrolijk zijn, soms moet men treurig wezen, och, waren alle waters wijn, mij dunkt ik waar genezen.
Toch moesten dan uw lippen, er het eerste nog van nippen, mijn liefelijke maagdelijn.
Ik heb een hut van dennenhout, een buks om het wild te jagen, och, waren alle bergen goud, mijn lief, ik ging u vragen.
Toch kan op koningstronen, geen trouwer liefde wonen, dan in het groene woud.
22-05-2013, 06:08
Geschreven door André
21-05-2013
Oude Liederen 1. J.P. Heije
1.Scheiden. Vaarwel, vaarwel, mijn zoete lief, niet langer kan ik beiden, ik ga zover, zover van hier, wel over zand en heiden.
Wel over heiden, wel over zand, zo droef van hart en zinnen, gewin ik ook mijn vaderland, geen liefde zal ik winnen.
En bloeien dan niet overal, de bloempjes in de dalen, en zingen dan niet overal, de kleine nachtegalen?
Zij zingen over heiden en zand, gij zult het kwelen horen, tot in uw verre vaderland, wat trouw ik heb gezworen.
Al hoort mijn oor de zoete klank, waar ik dwaal langs zand en heiden, toch treur ik wel mijn leven lank, om het al te bitter scheiden.
2.Meiplanting. Een dauw van morgendroppen, viel op het groene gras, van alle rozenknoppen, mijn lief de schoonste was.
Mocht ik haar lipjes kussen, zoals de dauw het doet, het zou, zo dunkt me sussen, het leed van mijn gemoed.
De winter is geweken, en bloemen strooit de mei, de heldere kronkelbeken, besproeien veld en wei.
Och, in de groene dalen, daar is het genoegelijk zijn, daar zingen de nachtegalen, en menig vogellijn.
Wel voor mijn liefjes deure, plant ik als minnepand, de meiboom, zoet van geure, en bied haar hart en hand.
En zeg haar: lief kom blijde, nu voor uw venster staan, het zoete meigetijde, is toch zo snel gedaan.
21-05-2013, 09:51
Geschreven door André
20-05-2013
Liederen 8. J.P. Heije
15.Herinnering. Ik mocht zo gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling, als ik de dorpeling, langs het voetpad af zag dalen, en het lied der nachtegalen, de herdersfluit verving, dan mocht ik gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling.
Ik mocht nog liever dwalen, als ik langs de heuvelkling, als ik meibloem en sering, in het licht der maan zag pralen, en het bleke groen der dalen, vol zilverdroppels hing. dan mocht ik liever dwalen, langs bos en heuvelkling.
Maar het liefst mocht ik er dwalen, als ik langs de heuvelkling, aan Clara's zijde ging, en dan bij het nederdalen, na lang en blozend dralen, een kus van haar ontving, O, mocht ik weer zo dralen, langs bos en heuvelkling.
16.Stilte. Is er stilte in loof en twijgen? Is er stilte in beek en vloed? Waarom jaagt een wilde gloed, door mijn bloed, dat de borst naar adem hijgen, het hart naar lafenis smachten moet?
Schoon de nacht, aan allen goed, koele dauw doet nederzijgen, zoele winden waaien doet, stilte heerst in loof en twijgen, stilte heerst in beek en vloed, drift, die in mijn ziele woedt, zult gij nimmer, nimmer zwijgen?
20-05-2013, 08:38
Geschreven door André
19-05-2013
Liederen 7. J.P. Heije
13.Des vissers dochtertje. Zij zit op het barre zeestrand neer, van het morgenrood tot de avondstond, haar oog ziet wild en schichtig rond, langs het witte schuim van het woedend meer, en angstig roept haar bleke mond, mijn vader, mijn vader.
De wind giert woester langs het meer, en zweept de golven in dicht gedrang, met hangend haar en doodse wang, zit zij op het barre zeestrand neer, wat toeft ge lang, ik ben zo bang, mijn vader, mijn vader.
De maan stijgt op en kleurt het meer, met zilveren tint en grillig licht, is er geen boot daar in het zicht? Des vissers boot keert nimmer weer, ge toeft vergeefs, rampzalig wicht, uw vader, uw vader.
De wind giert woester op en neer, langs het witte schuim van het woedend meer.
14.Nachtwake. Gij sluimert zoet, onschuldig kind, bij het snerpen van de hageljacht, bij het vreselijk gieren van de wind, die loeit en schuifelt door de nacht, en lachjes zweven om uw koon, zo vrolijk droomt gij en zo schoon.
Zo heb ik aan des levens borst, eens het jeugdig hoofd ter neer gevleid, gedroomd van weelde en zaligheid, en wat het harte vergen dorst, en dacht dat storm noch winterkou, die schone droom verstoren zou.
O, sluimer voort, mijn dierbaar wicht, ontwaaktet gij ook nimmer weer, ik drukte een kus op uw gezicht, en zou niet morren tot de Heer, wie eens zich zalig heeft gedroomd, te vreselijk voor het ontwaken schroomt.
19-05-2013, 08:20
Geschreven door André
18-05-2013
Liederen 6. J.P. Heije
11.Oogspiegel. Ach, zo gij spiegels der ziele waart, ogen vol leven, waarin ik vroeger zolang heb gestaart, nooit was haar ziel mij verholen gebleven, nooit waar mijn hart door minne gedreven, zo gij de spiegels der ziele waart.
Was niet mijn beeld in haar boezem bewaard, ogen vol leven, zag ik dat beeld niet, en, immer gepaard, diep in uw glanzende spiegels gedreven, ach, was het niet in haar ziele gebleven, zo gij de spiegels der ziele waart.
12.Stroomvaart. Lustig gegleden langs het kabbelende water, rustig gedreven voor wind en voor tij, minnelijk murmelen de golfjes ter zij, brekend en plassend met kletterend geklater. Wij, fluisteren en konten als zij.
Vreest gij het steken der vinnige stralen? Vreest gij van het zonlicht de gloed en de glans? Straks gaat de maan op de golfjes ten dans, schuil achter het zeil tot de schemering mag dalen. Thans, bied ik u beker en krans.
Is er wel zoeter dan lustig te zweven? Rustig te glijden voor wind en voor tij? Minnelijk murmelen de golfjes ter zij, plassend en brekend op zwaarden en steven. Wij, denken en peinzen er bij.
18-05-2013, 07:45
Geschreven door André
17-05-2013
Liederen 5. J.P. Heije
9.Punschlied. Buiten doet des winters stem, woest en scherp zich horen, al de bloemen die ge vindt, staan op het vensterglas, mijn kind, schitterend, doch bevroren.
Maar een gloed, die nooit verkoelt, hoe de stormen razen, blinkt, geperst uit blad en ooft, door een warmer zon gestoofd, ginds in volle glazen.
Laat de zon, voor de ijzeren staf van de winter vluchten, lieve, flukst de blinden dicht, wij behoeven geen zonnelicht, bloemengeur noch vruchten.
Zonneglans en bloemengeur, geeft de volle beker, en zo het geurig brandend vocht, minder hel ook wezen mocht, warmer is het zeker.
Sneller vindt de vlugge geest, scherts en zoete woorden, bij des bekers blij gezicht, dan bij het flauwe zonnelicht, van het verstijvend noorden.
Laat dan vrij des winters hand, het droeve zonlicht blussen, wij behoeven het niet, mijn kind, wij verachten sneeuw en wind, drinken punsch en kussen.
10.Zwaluwenvlucht. Zij strijken langs het water der rimpelende beek, zij ontwijken de boorden der groenende kreek, zij ontmoeten elkander voor het laatst in de streek, en groeten het bos, waar de zomer ontweek, de herfst is gekomen.
De vreugden des levens, die het jeugdig gemoed, verheugden en streelden met koesterende gloed, ontvluchten het hart, dat verkoud is van bloed, en tranen noch zuchten weerhouden hun spoed, de herfst is gekomen.
17-05-2013, 13:32
Geschreven door André
16-05-2013
Liederen 4. J.P. Heije
7.Maneschijn. Blanke stralen, hogen het zilver der jasmijn, zoet is het dwalen, als het flikkerend stergeflonker, zwicht voor heldere maneschijn, maar om het lieve kind te vinden, dat mij toeft bij gindse linden, wenste ik liever, dat het donker, donkerder mocht zijn.
Als de stralen, van de gloeiende middagzon, nederdalen, kan men schuilen in het bosschaadje, in de koele grot der bron, maar de maan weet ons te vinden, onder het dichte loof der linden, en verklapt van de vrijaadje, wat ze zwijgen kon.
Heldere stralen, schuilt een weinig, kan het zijn, laat ons dwalen, in een half doorschijnend donker, in een halve schemerschijn, straks, om achter gindse linden, het ruwe bospad weer te vinden, zal uw rijk en het geflonker, dubbel welkom zijn.
8.Weifeling. O, geef mij weer wat ik verloren acht, sinds ik u aanschouwd heb, O, geef mij weer wat jong en onbedacht, ik u vertrouwd heb, en vaak berouwd heb, de zoete ruste.
Maar of de bloem het dartel koeltje vraagt, haar rust te laten, het wappert voort, zolang het hem behaagt, en min of haten, en mag niet baten, tot zoete ruste.
En zo gij al die rust en vree mij liet, zo hoog geprezen, misschien, helaas, begeerde ik ze dan niet. Zou hoop en vrezen, licht zoeter wezen, dan zoete ruste?
16-05-2013, 09:18
Geschreven door André
15-05-2013
Liederen 3. J.P. Heije
5.Sylfiden. Staak de lichte dans, door de zuivere lucht, als van de oostertrans, ster bij ster ontvlucht, als het geurig kruid, knop bij knop ontsluit; wij vluchten en staken de vrolijk dans, als het ochtendrood schemert aan de oostelijke trans.
Schuilt in het rozenblad, als de middag gloeit; speelt en baadt in het nat, in de kelk gevloeid; vliedt daar het zonnevuur, van het middaguur; wij schuilen en spelen, als het middagvuur gloeit, waar geurig en fleurig de rozenstam bloeit.
Zingt bij dartelen dans, als ge op de effen vliet, het maanlicht, bleek van glans, spiegelend blinken ziet; nacht en maneschijn, past bij uw festijn, wij zingen en dansen bij het suizen van het riet, als het flikkeren der sterren weerkaatst in de vliet; ginds stijgt de maan met reine glans, het is nacht, ter feest, ten dans.
6.Vogelenlied. In de eik, die met bladen, haar venster omringt, een vogeltje springt.
Zij wenste zo lang en zo gaarne, te raden, waar het kwelend van zingt.
Wat staat gij, en luistert, met heimelijk verdriet, naar het slepende lied?
Ik heb het zo vaak in uw oren gefluistert, en, weet gij het nog niet?