Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
20-05-2013
Liederen 8. J.P. Heije
15.Herinnering. Ik mocht zo gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling, als ik de dorpeling, langs het voetpad af zag dalen, en het lied der nachtegalen, de herdersfluit verving, dan mocht ik gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling.
Ik mocht nog liever dwalen, als ik langs de heuvelkling, als ik meibloem en sering, in het licht der maan zag pralen, en het bleke groen der dalen, vol zilverdroppels hing. dan mocht ik liever dwalen, langs bos en heuvelkling.
Maar het liefst mocht ik er dwalen, als ik langs de heuvelkling, aan Clara's zijde ging, en dan bij het nederdalen, na lang en blozend dralen, een kus van haar ontving, O, mocht ik weer zo dralen, langs bos en heuvelkling.
16.Stilte. Is er stilte in loof en twijgen? Is er stilte in beek en vloed? Waarom jaagt een wilde gloed, door mijn bloed, dat de borst naar adem hijgen, het hart naar lafenis smachten moet?
Schoon de nacht, aan allen goed, koele dauw doet nederzijgen, zoele winden waaien doet, stilte heerst in loof en twijgen, stilte heerst in beek en vloed, drift, die in mijn ziele woedt, zult gij nimmer, nimmer zwijgen?
20-05-2013, 08:38
Geschreven door André
19-05-2013
Liederen 7. J.P. Heije
13.Des vissers dochtertje. Zij zit op het barre zeestrand neer, van het morgenrood tot de avondstond, haar oog ziet wild en schichtig rond, langs het witte schuim van het woedend meer, en angstig roept haar bleke mond, mijn vader, mijn vader.
De wind giert woester langs het meer, en zweept de golven in dicht gedrang, met hangend haar en doodse wang, zit zij op het barre zeestrand neer, wat toeft ge lang, ik ben zo bang, mijn vader, mijn vader.
De maan stijgt op en kleurt het meer, met zilveren tint en grillig licht, is er geen boot daar in het zicht? Des vissers boot keert nimmer weer, ge toeft vergeefs, rampzalig wicht, uw vader, uw vader.
De wind giert woester op en neer, langs het witte schuim van het woedend meer.
14.Nachtwake. Gij sluimert zoet, onschuldig kind, bij het snerpen van de hageljacht, bij het vreselijk gieren van de wind, die loeit en schuifelt door de nacht, en lachjes zweven om uw koon, zo vrolijk droomt gij en zo schoon.
Zo heb ik aan des levens borst, eens het jeugdig hoofd ter neer gevleid, gedroomd van weelde en zaligheid, en wat het harte vergen dorst, en dacht dat storm noch winterkou, die schone droom verstoren zou.
O, sluimer voort, mijn dierbaar wicht, ontwaaktet gij ook nimmer weer, ik drukte een kus op uw gezicht, en zou niet morren tot de Heer, wie eens zich zalig heeft gedroomd, te vreselijk voor het ontwaken schroomt.
19-05-2013, 08:20
Geschreven door André
18-05-2013
Liederen 6. J.P. Heije
11.Oogspiegel. Ach, zo gij spiegels der ziele waart, ogen vol leven, waarin ik vroeger zolang heb gestaart, nooit was haar ziel mij verholen gebleven, nooit waar mijn hart door minne gedreven, zo gij de spiegels der ziele waart.
Was niet mijn beeld in haar boezem bewaard, ogen vol leven, zag ik dat beeld niet, en, immer gepaard, diep in uw glanzende spiegels gedreven, ach, was het niet in haar ziele gebleven, zo gij de spiegels der ziele waart.
12.Stroomvaart. Lustig gegleden langs het kabbelende water, rustig gedreven voor wind en voor tij, minnelijk murmelen de golfjes ter zij, brekend en plassend met kletterend geklater. Wij, fluisteren en konten als zij.
Vreest gij het steken der vinnige stralen? Vreest gij van het zonlicht de gloed en de glans? Straks gaat de maan op de golfjes ten dans, schuil achter het zeil tot de schemering mag dalen. Thans, bied ik u beker en krans.
Is er wel zoeter dan lustig te zweven? Rustig te glijden voor wind en voor tij? Minnelijk murmelen de golfjes ter zij, plassend en brekend op zwaarden en steven. Wij, denken en peinzen er bij.
18-05-2013, 07:45
Geschreven door André
17-05-2013
Liederen 5. J.P. Heije
9.Punschlied. Buiten doet des winters stem, woest en scherp zich horen, al de bloemen die ge vindt, staan op het vensterglas, mijn kind, schitterend, doch bevroren.
Maar een gloed, die nooit verkoelt, hoe de stormen razen, blinkt, geperst uit blad en ooft, door een warmer zon gestoofd, ginds in volle glazen.
Laat de zon, voor de ijzeren staf van de winter vluchten, lieve, flukst de blinden dicht, wij behoeven geen zonnelicht, bloemengeur noch vruchten.
Zonneglans en bloemengeur, geeft de volle beker, en zo het geurig brandend vocht, minder hel ook wezen mocht, warmer is het zeker.
Sneller vindt de vlugge geest, scherts en zoete woorden, bij des bekers blij gezicht, dan bij het flauwe zonnelicht, van het verstijvend noorden.
Laat dan vrij des winters hand, het droeve zonlicht blussen, wij behoeven het niet, mijn kind, wij verachten sneeuw en wind, drinken punsch en kussen.
10.Zwaluwenvlucht. Zij strijken langs het water der rimpelende beek, zij ontwijken de boorden der groenende kreek, zij ontmoeten elkander voor het laatst in de streek, en groeten het bos, waar de zomer ontweek, de herfst is gekomen.
De vreugden des levens, die het jeugdig gemoed, verheugden en streelden met koesterende gloed, ontvluchten het hart, dat verkoud is van bloed, en tranen noch zuchten weerhouden hun spoed, de herfst is gekomen.
17-05-2013, 13:32
Geschreven door André
16-05-2013
Liederen 4. J.P. Heije
7.Maneschijn. Blanke stralen, hogen het zilver der jasmijn, zoet is het dwalen, als het flikkerend stergeflonker, zwicht voor heldere maneschijn, maar om het lieve kind te vinden, dat mij toeft bij gindse linden, wenste ik liever, dat het donker, donkerder mocht zijn.
Als de stralen, van de gloeiende middagzon, nederdalen, kan men schuilen in het bosschaadje, in de koele grot der bron, maar de maan weet ons te vinden, onder het dichte loof der linden, en verklapt van de vrijaadje, wat ze zwijgen kon.
Heldere stralen, schuilt een weinig, kan het zijn, laat ons dwalen, in een half doorschijnend donker, in een halve schemerschijn, straks, om achter gindse linden, het ruwe bospad weer te vinden, zal uw rijk en het geflonker, dubbel welkom zijn.
8.Weifeling. O, geef mij weer wat ik verloren acht, sinds ik u aanschouwd heb, O, geef mij weer wat jong en onbedacht, ik u vertrouwd heb, en vaak berouwd heb, de zoete ruste.
Maar of de bloem het dartel koeltje vraagt, haar rust te laten, het wappert voort, zolang het hem behaagt, en min of haten, en mag niet baten, tot zoete ruste.
En zo gij al die rust en vree mij liet, zo hoog geprezen, misschien, helaas, begeerde ik ze dan niet. Zou hoop en vrezen, licht zoeter wezen, dan zoete ruste?
16-05-2013, 09:18
Geschreven door André
15-05-2013
Liederen 3. J.P. Heije
5.Sylfiden. Staak de lichte dans, door de zuivere lucht, als van de oostertrans, ster bij ster ontvlucht, als het geurig kruid, knop bij knop ontsluit; wij vluchten en staken de vrolijk dans, als het ochtendrood schemert aan de oostelijke trans.
Schuilt in het rozenblad, als de middag gloeit; speelt en baadt in het nat, in de kelk gevloeid; vliedt daar het zonnevuur, van het middaguur; wij schuilen en spelen, als het middagvuur gloeit, waar geurig en fleurig de rozenstam bloeit.
Zingt bij dartelen dans, als ge op de effen vliet, het maanlicht, bleek van glans, spiegelend blinken ziet; nacht en maneschijn, past bij uw festijn, wij zingen en dansen bij het suizen van het riet, als het flikkeren der sterren weerkaatst in de vliet; ginds stijgt de maan met reine glans, het is nacht, ter feest, ten dans.
6.Vogelenlied. In de eik, die met bladen, haar venster omringt, een vogeltje springt.
Zij wenste zo lang en zo gaarne, te raden, waar het kwelend van zingt.
Wat staat gij, en luistert, met heimelijk verdriet, naar het slepende lied?
Ik heb het zo vaak in uw oren gefluistert, en, weet gij het nog niet?
15-05-2013, 08:14
Geschreven door André
14-05-2013
Liederen 2. J.P. Heije
3.Mededogen Vriendelijk speelt de zonnestraal, om de dorre, vale tronk, die beroofd, van dos en praal, half in het kabbelend water zonk, glinsterend huppelt hij in het rond, schoon hij groen noch bloesem vond.
Doch één enkele tere spruit, diep verborgen in de vloed, heft de tenger twijg er uit, zacht, zich koesterend in de gloed, en het geel en kwijnend blad, fleurt en tiert in het zoele nat.
Neen, verstoort niet wreed en hard, hem, op wiens verbleekt gelaat, het merk van ongeneesbare smart, vast en diep getekend staat, hem, wie het overwicht van het leed, het fiere voorhoofd bukken deed.
O, zo in zijn duistere ziel, slechts één blik de doortocht vond, slechts één straal der liefde viel, ligt, dat uit diens koude grond, schoner spruit te voorschijn brak, dan uit gindse dorre tak.
4.Molenaars-elsje. Het schuimende water, dat bobbelt en spat, met murmelend geklater, langs spaken en rad, verdringt zich en springt, wie der golfjes zo klaar, het eerst en het zeerst bij het molenrad waar.
Maar verder gedreven, in vluchtige haast, is geen er gebleven, het meest en het naast, wie toefde en beproefde tot alles was stil, de leste, het beste, het kust naar zijn wil.
De vrijers verdringen, om Elsje zich heen, en bieden haar ringen, van kostbare steen, zij zweven en streven om het dartele kind, zij lacht wat en wacht wat alvoor zij bemint.
Ik hoorde bij het dolen, door het bloeiende dal, de stortbeek der molen, der jonkeren gekal, ik toefde en beproefde, zij drongen steeds voort, mijn wachten en trachten heeft Elsje bekoord.
Jan Pieter Heije. Hij was arts te Amsterdam.
14-05-2013, 07:28
Geschreven door André
13-05-2013
Liederen 1. J.P. Heije
1.Hollands Vrouwen. Lieflijk ruist op blijde noten, krachtig stijgt wijd en zijd, het lied, aan hart en mond ontsloten, Hollands Vrouwen toegewijd.
Wat er rijke zangen klonken, wat de boezem deed ontvonken, Hollands Vrouwen, Hollands Schoon, klinkt de rijkste, zoetste toon.
Vorstenglorie, Dichteren-lover, boog in het ridderlijk weleer, voor het minnelijk getover, voor hun teder lachje neer.
Roest bedekt des ridders wapen, het lover dorde om hoofd en slapen, Hollands vrouwen, Hollands Schoon, klinkt altoos de zoetste droom.
Ruis dan lieflijk langs de wanden, stijg dan krachtig wijd en zijd, lied dat harten doet ontbranden, lied de vrouwen toegewijd.
Het zij der reinste kunst verbleven, het reinste lof en eer te geven, Hollands Vrouwen, Hollands Schoon, klinkt de rijkste, zoetste toon.
2.Keuze Geuren ademt de avondwind, over berg en dal, als een streep van zilverlint, blinkt de waterval.
Blijde koren, doen zich horen, waar de landjeugd samenschoolt, zoet gefluister, hoort ge in het duister, waar een paar in het lommer doolt.
Wilt ge door het schemerend dal, dwalen heen en weer, rusten bij de waterval, aan de zoom van het meer?
In het koren, u doen horen, waar de landjeugd samenschoolt, wilt ge luisteren, naar het fluisteren, van een paar dat eenzaam doolt?
1838 Amsterdam 1809-1876
13-05-2013, 08:22
Geschreven door André
12-05-2013
Moederdag in oude prenten 2
Leve de moeders en de grootmoeders.
12-05-2013, 10:36
Geschreven door André
Moederdag in oude prenten 1
Vandaag vieren wij alle moeders en grootmoeders.
12-05-2013, 10:32
Geschreven door André
Klokkendeun. Nine Van der Schaaf
Welk vreemd klokkengelui hoor ik in mijn droom nu zingen, zo zilverig zacht en kleurig van toon? Het komt van de oude weelde der dingen.
Rondom het lotgeval weiland en water, Rondom de lentedroom dorpen, gehuchten, staken hun torenspits fijn in de luchten.
Klokkenspel, maan-stem in kinderlijke dromen, over het weiland, op de golven van de wind, meldend en zingend het gaan en komen, rondom het uur en de dag die bindt.
Vaders stem en moeders stem, jong nog en roerig, toekomststem, klokkendeun, donker en licht, droeve belevenis en blijde vervoering, het leven zo bloeiwarm in donker en licht.
12-05-2013, 07:35
Geschreven door André
Goudvlinder. Nine Van der Schaaf
Goudvlinder. Goudvlinder is als een ziel geruisloos gekomen, scheepje van licht dat het oog treft met helle straal, jij slaat het duister, goudvlinder, wijl je je spel speelt, jij bent op het zwart land de eerste verblijdende praal, jij bent een kind en een wolkje van God gedreven, jij weet van duivel niet in je blij heiligenkleed, jij weet de storm niet als jou het windlied omneuriet, jij weet de dood niet als je het bloemenhart betreedt.
In de zee van het al. Droom en wereld van mijn daags bezit, zijn maar tijdelijk van elkaar gescheiden, ik ben stof die naar de aard vergaat, ik ben de ziel die leef in het verschijnen, eenzaam ben ik in der dagen ban, door mijn zijn omsloten, breekbare wand, als ik sterf zullen wij samen monden, in de zee van het al, droom en ik verbonden.
12-05-2013, 07:35
Geschreven door André
11-05-2013
Vergeet-mij-niet. Nine Van der Schaaf
Er lag een dijk langs het water, in de hellingen speelde en luwde de wind, in het vochtig lage groeide het fijnste kruid, in de zon, op de dijk, in de harde windvlagen
liepen twee meisjes vol plannen, en zagen de vage verte van landen en woningen: nog hier, aanstonds weg van dit wijde, en steeds ogen nodigende veld.
Zij namen afscheid, peinzend: toen wij kinderen waren, zocht wij hier de meest beminde der bloemen, de lieve vergeet-mij-niet. Zie hoe zij welig nu oprijst in de biezen.
Zij gingen trager, zeiden: juist hier en daarginds niet meer. De droomrode, de gele, de witte, al het rijke gebloemte leek een eigen wereld nu te bezitten, doch het blauwe vergeet-mij-niet sproot uit zoete herinnering, koel lavend.
11-05-2013, 07:41
Geschreven door André
De twee. Nine Van der Schaaf
Twee wezens staan als kinderen, spel verenigd, diep gescheiden, de één denkt: iets vormen, iets doen worden, en hijzelf wordt reeds, het oog blij, de geest rijpend. In de ander, mat van oog bij het worden, laait een glinstering van geest op, als hij plotseling denkt: werp neder. En het lijkt spel, vechtspel om een kinderkasteel, en reeds gerijpte liefde voor ding of mens. Geen kent zichzelf,
nog de andere juist. Want woede, en drift van pret, en het overslaan van felle kleine vlammen uit het hart, van de één naar de ander, dat tot vrede in de natuur leidt, vraagt de eerste zuivere duidelijkheid. Dan volgt een immer nieuwe groei van tweespalt, immer warrige vrede van grijpstruiken met bloemen, die hen het leven steeds verwarder, steeds vergroot doen schouwen.
Spelend wisselen zij schijnbaar van aard, zij doen elkander na. En wie zij zijn is het weten van een God alleen. Een tovenaar heeft die twee bij de bouw van de wereld, bij het rusteloos worden en verworden, samen geschapen. De één het beminde kind van zachte krachten. De ander gevaar, rood in drift, zwart in haat en lust. In één hart soms verankerd beide. Steeds de twee verwisselbaar door toverij van spel en liefde.
11-05-2013, 07:40
Geschreven door André
10-05-2013
De reizigers. Nine Van der Schaaf
1. Wij dwaalden ver en eenzaam, groot omsloot de nacht ons, en door de opening van onze tent blonk nog een ster, voor het slapen gaan. Gedoken in het klein tehuis, reikten wij van het goede stro naar het lage dak, zeiden goedenacht elkander en de wereld.
Maar deze revolteerde en sloop in, als klein gedierte kroop het om ons leger, en in ons loom bewustzijn drong de grote onrust, volgde ons in de droom en wekte ons voortijds, tot wij de beelden zagen van het daags bestaan, en toonden loom elkaar een sleep van onze zorgen.
Maar dit is niets, alleen de nacht rondom, alleen de hoge nacht heerst, de geliefde is daar.
En in de nachttij ben ik vrede, zei de stem, en al mijn bloemen slapen op het veld, ik doe de onrust slapen in het hart, ik doe het aardse wijken van de leden, en zachter deint de vloed die mij bestrijkt.
Ik doe de reizigers de grootste reis begeren, tot van begeerte de zielen zwaar zich keren, geheel naar mij, ik ben een kind, een ster, ik ben een licht, een speling, maar ik ben de meerdere, die van het andere zijn de sluier heft, doch slechts voor ogen in de slaap verzonken.
Zo suste zij, en droeg ons, kinderen, mee, tot wij in een weidse tent de slaap hervonden, rustend op het stro, in de droomtij van de ster.
2. Eerst is een kleine vogel op een twijg gekomen, vangt te zingen aan. Er is melodie in de lucht, in de verte klinkt het gerucht van mensenschreden, en breken van droog houtgewas. Er is verwarring en donkerheid in de paden. Een tedere bloem is het geloof, dat zich stil geeft in zijn geur en kleur.
Maak een blij vuur nu de dag klimt, stap op en breek uit de witte wade, slaap en dood zijn de wonderdingen die wij, in droom verstaan, maar de slaap is brekelijk, de dromen wijken, wij stijgen verwonderd uit.
Zoek nu het koele water, en wassen wij onze loomheid weg, werpen de nacht van ons in het klaar beekwater, dat ritselend onze lijven omspoelt, en wakker maakt in ons, een vogelenheer van blijdschap: het dagleven.
10-05-2013, 08:12
Geschreven door André
09-05-2013
De storm. Nine Van der Schaaf
Het maakt zo stil de storm te voelen komen, de wolken kondigen de wil van de natuur, en de wind roept niet, maar spreekt verborgen, nu is de storm in de mensenmassa gelegen.
Overal is het gemompel, en het fluitend hoge alarm dat samenroept, de wolken donkeren, het antwoord is weifelend, het geluid is breed, de mensen hurken samen, om samen te durven.
De wolken schuiven dichter, het is nauw op aarde, geen hemel, doch lichtflitsen verlichten ons, de grauwe uren zijn zonder helder geloof, dan alleen dat ene dat de storm aanvaardt.
Van de hartstochtelijke moeder, die doet rijpen de bloeivelden der vreugde, en in leed-voren zaaide het verzet, dat tot een laaiend koren aanwies; meer dan bewustheid van klein begrijpen, is van haar wil het omhuld bedoelen.
09-05-2013, 08:28
Geschreven door André
De toren. Nine Van der Schaaf
Hoe minde ik in het nabij, hoe streefde ik ver te zijn, toen ik meermaals zat gebogen, over een wild visioen in een plaatboek: toren in zee en eenzaamheid, en om mij ging dan het zachte heil verloren,
dat in de kamer was. En ook de weemoed van het kleine leven week. Het was geducht en schoon, dat golvenlied te horen, en bij het licht te zijn dat in de toren brandde. En alleen te zijn.
Wie zou daar komen bij die witomschuimde woning? Een poppetje keek over de balustrade in zee, rond hoofdje en rompje, juist te zien, het was schoon, dat poppetje te zijn op die hoge toren.
09-05-2013, 08:27
Geschreven door André
08-05-2013
Herinnering. Nine Van der Schaaf
Ik weet, ik was toen als een kind reeds daar, waar die rivier van blank blauw water stroomde, de biezen raakte met zijn golfslag, die in spleet en bochten speelde waar ik langs liep, af en aan gleden de schepen langs de vruchtbare rand.
Af en toe vormde mijn ziel zijn simpele sproken, de groene glans en het blank gesprankel vulden het hart, maar ook dreigde in de stroming donkere wijsheid, waarmee ik streed omdat die kille vloed, de blijheid van mijn kleine vizioenen schaadde.
Wat ik toen droomde is zolang vergaan, het heeft zijn waarde vaak om niet verloren, nu ben ik vreemd aan dat ik innigst weet, nu rust het kind in de stroom van blanke dromen, en vindt het antwoord van zijn tederheid, en drijft zo koel, zonder angstvalligheid, door een stoet van eeuwig jonge bloei- en winterdagen.
1927
08-05-2013, 20:10
Geschreven door André
Liederen VIII. Nine Van der Schaaf
16. Het meisje zegt: laat mijn niet zwerven op aarde, andere geur dan deze rozen wens ik niet, ik wil hier wonen al de jaargetijden, al de bloei en dorheid, wat aan leed en lust hier valt wil ik hier beiden, ik zal niet vluchten schoon ik voor de toekomst beve, maar het is vreugd te dromen van het onbekende leven, dat ik hier vind, als mij de liefde mint.
Nu hoor ik in de stilte zoet eentonig, altijd de woorden die mijn liefste sprak, hij is ver en ik mag zijn beeld mij dromen, hij nadert en de dag wordt immer schoner, ik hoor die verborgen klank die ik niet duiden kan, ik buig mijn hoofd, verschuil mij in deze heimelijke weelde die rankt om mij, die mij deze zachte zomer schonk.
Ik wil verborgen zijn tot hij mij komt bevrijden, ik zal de blijde dag, de langste nacht niet scheiden, want ik droom en min, en in mijn kleine wereld, bereid ik al mijn gaven hem, al mijn weelde, van vergankelijke rozen en wat eeuwig bloeit.
08-05-2013, 20:10
Geschreven door André
07-05-2013
Liederen VII. Nine Van der Schaaf
14. De vrouw tot de man zegt, geef mij het kind dat ik liefheb, dat ik liefheb in de uitbundigheid, en in de stilte van mijn hartdromen.
De ogen van het kind zullen mijn ogen doven, het kind zal zijn als ik val bij de stervenden, het kind zal groot zijn in het zoete daglicht, en wij dalen tezamen in de nacht, in de koele vrede van de nacht, eeuwig gebondenen zullen wij aarde en hemel in Gods licht zien.
De vrouw tot de man zegt: dat ik u geve mijn liefde, dat ik gans u ben, dat mijn hart woont bij uw hart, dat ik niet hoorde dat uw hartslag, uw stem, dat gij gevangen mij nam.
En ik woonde in uw droom waar mijn droom als bloemen, blijder ontloken. Ik kwam in de dag waar de wolken zware, de ruisende regen der lente de aarde verdonkert, opdat zij betoverend schoon in haar bloemenkleed ontwaakt in de lente.
Ik hoorde de zachte geluiden omhoog en van ver van de regen, zovele stemmen, zovele geruchten van liefde en lang gekoesterd verlangen. Zoals de ruisende regen zeeg ik op aarde, machteloos van zwaarte; de lichtere geluiden, mijn zangen stegen tot u die mijn leven draagt in uw handen.
15. Uit de zee van het leven heffen wij de geheime, de fonkelende stenen die op de bodem verborgen zijn, onze lijven zijn krachtig en teer en met ons duizenden, zijn wij het weerbare volk dat van God werd gezonden, in de somberheid van de onoplosbare geheimen, in het wild vreugdehuis, waar het goud onzer dromen gloeit, en de dans en de zang in het licht van de ronde uitbundige zon nooit sterft.
En de eenzame weet hoe de legers van zijn genoten, opgaan ten strijd, ten val, hij is geworpen in de geweldige weelde, van stille en ruime landouwen, waar hij huivert in vrees, om zo stil de stem van zijn God te ervaren. Waar hij tovert de tonen, van duizelend hoge vreugde en vrees, een leger van tonen dat uitgaat ten strijd, ten val.
En de eenzame toeft en zwijgt en luisterend, huiverend niet meer, ziet hij het wuiven van bomen van ver, en de wolken hem naderen en in het zachte gesuis van de wind, hoort hij het fluisteren van tedere klachten, en in de doodstilte des nachts, is hem een glimlach die hem scheidt van het nabije, het hemelse rijk, dat zich welft tot een fonkelende boog in de nacht. Hoort hij in stilte de vluchtige, valse geruchten van voeten die schuiven, die lijken te komen, zo wacht en waakt en glimlacht, verdroomt de nacht.
En vervult de vluchtige dagen, met zijn oneindige liefde en drang, tot het eind als hij hoort en sterft.