Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
25-05-2013
De spiegel. J.P. Heije
Frons de blonde wenkbrauwen niet.
Laat geen rimpel het voorhoofd plooien, als ge het lokkig haar wilt tooien, in het kristal van de effen vliet, en mijn spiedend oog u ziet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
In uw hut, met veil omwassen, (1) zou geen gulden siersel passen, schoner spiegel dan de vliet, lieve Linda is er niet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
Ik zag in rijk getooide zalen, menig trotse spiegel pralen, schoner beeld dan in de vliet, allerliefste, zag ik niet, frons het blanke voorhoofd niet.
En zo ruwe winterstormen, het vochtkristal tot ijs vervormen, licht, zo ge in mijn ogen ziet, Linda, mist ge uw spiegel niet? frons de blonde wenkbrauwen niet.
(1)met klimop omgeven
25-05-2013, 08:52
Geschreven door André
24-05-2013
De windharp. J.P.Heije
Zacht ruist uw toon, O windharp, als de lucht met dartel fluisteren,huppelt langs uw snaren, zacht als het suizen van de goudgele aren, wanneer de avondwind door het goudgele koren zucht.
Doch schoon de storm de tuimelende baren, met donderend brullen zweept in wilde vlucht, te stouter stijgt uw stem, en klieft de lucht, als het harpgezang der heilige engelenscharen.
En roept ons toe: uw ziel geeft zuivere tonen, terwijl de koelte langs uw slapen ruist, doch wint aan kracht, wanneer de stormwind bruist.
Zwak is het geslacht van hen, die de aarde bewonen, en de arme mens droomt licht van krachtbetonen, als het liefelijk westen door zijn lokken suist.
24-05-2013, 07:57
Geschreven door André
Schipbreuk. J.P. Heije
De storm vliegt rond langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, de ranke kiel in het schuimend nat bedolven, of steigerend op de rug der golven, trotseert het bulderend weer.
En het moedig lied der wakkere schepelingen, klinkt door de storm, bij het fors en krachtig zingen, in des afgronds duistere schoot, schuilt de dood.
Wie voor het golfgeklots gaat beven, wende vrij de smalle steven, het lust ons om als de meeuw te zweven, wanneer de zee het onstuimigst bruist, en als vrije mannen, het brede roer te omspannen, met gespierde vuist.
Nog jaagt de storm langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, doch het ranke schip in het schuimend nat bedolven, herrijst niet op de rug der golven, en het lied herklinkt niet weer.
24-05-2013, 07:57
Geschreven door André
23-05-2013
Sonnetten. J.P.Heije
1.Toewijding. Hervond gij ooit een lint, een bloem, een blad, een stille herinnering aan verleden dagen, het vergeten beeld van vroeger vriend of magen, die ge eens bemind, betreurd, verloren had?
Het smartelijk zoet, en bij het treurend klagen, om wat te snel verdorde op het levenspad, plooit soms een lach de wang, van tranen nat, een dartele lach van lust en welbehagen.
Wist zo mijn luit, in het lied u opgedragen, de herinnering aan het verleden op te dagen, van het schone verleden, dat ik nooit vergat.
Ligt zoudt ge, als vroeger in Minerva's stad, met blanke hand een traan uit de ogen vagen, om met een lach te staren op dit blad.
2.Primula Veris (sleutelbloem) Lief bloempje, dat met half ontvouwde bladen, veelkleurig door het groene omkleedsel breekt, de tengere knop begerig opwaarts steekt, om vroeg zich reeds in het zonlicht te baden.
Zeg, vreest gij niet, als zich de winter wreekt, dat hij, met sneeuw en stollend ijs beladen, de sappen stremmen der pas ontloken bladen, wier tederheid een milde pleging smeekt?
Waarom zo vroeg uw stengels opgeheven? Wacht, kleine bloem, in het groen dat u omgaf, een luwer koelte en zoeler dagen af.
Maar neen, uw lot is een vroegtijdig graf, en ik heb het vaak benijd, wie het was gegeven, te sterven in de lente van hun leven.
1841
23-05-2013, 08:54
Geschreven door André
22-05-2013
Oude Liederen 2. J.P. Heije
3.Bedwongen liefde. De mei, die kruid en bloesems geeft, doet menig hart verblijden, maar wie in het minnen onlust heeft, is droevig ten alle tijden.
Al is mijn vrager rijk van goed, al is hij hoog geboren, al dunkt het heel mijn maagschap vroed, mij zal hij niet bekoren.
Wie mij bemint en trouwe biedt, dien sluit ik uit mijn harte, wie ik bemin, die vraagt mij niet, is dat geen bittere smarte?
Wie ik bemin, die wil mij niet, dien spreek ik, ach, zo zelden, zo zelden, dat zijn oog niet ziet, wat nooit mijn mond durft melden.
De vogelkens in het groene woud, gaan onbedwongen vrijen, daar is geen dwang van jonk of oud, die haar dien lust benijen.
Wat doet die eer, die lelijke eer, al maagden lust ontbreken, dat zij niet vrij, naar heur begeer, van liefde mogen spreken.
Ach, dat zo menig jonk gemoed, in stilte leed moet dragen, mij dunkt, mijn leed ware al verzoet, dorst ik mijn liefde klagen.
4.Als. Men kan niet altijd vrolijk zijn, soms moet men treurig wezen, och, waren alle waters wijn, mij dunkt ik waar genezen.
Toch moesten dan uw lippen, er het eerste nog van nippen, mijn liefelijke maagdelijn.
Ik heb een hut van dennenhout, een buks om het wild te jagen, och, waren alle bergen goud, mijn lief, ik ging u vragen.
Toch kan op koningstronen, geen trouwer liefde wonen, dan in het groene woud.
22-05-2013, 06:08
Geschreven door André
21-05-2013
Oude Liederen 1. J.P. Heije
1.Scheiden. Vaarwel, vaarwel, mijn zoete lief, niet langer kan ik beiden, ik ga zover, zover van hier, wel over zand en heiden.
Wel over heiden, wel over zand, zo droef van hart en zinnen, gewin ik ook mijn vaderland, geen liefde zal ik winnen.
En bloeien dan niet overal, de bloempjes in de dalen, en zingen dan niet overal, de kleine nachtegalen?
Zij zingen over heiden en zand, gij zult het kwelen horen, tot in uw verre vaderland, wat trouw ik heb gezworen.
Al hoort mijn oor de zoete klank, waar ik dwaal langs zand en heiden, toch treur ik wel mijn leven lank, om het al te bitter scheiden.
2.Meiplanting. Een dauw van morgendroppen, viel op het groene gras, van alle rozenknoppen, mijn lief de schoonste was.
Mocht ik haar lipjes kussen, zoals de dauw het doet, het zou, zo dunkt me sussen, het leed van mijn gemoed.
De winter is geweken, en bloemen strooit de mei, de heldere kronkelbeken, besproeien veld en wei.
Och, in de groene dalen, daar is het genoegelijk zijn, daar zingen de nachtegalen, en menig vogellijn.
Wel voor mijn liefjes deure, plant ik als minnepand, de meiboom, zoet van geure, en bied haar hart en hand.
En zeg haar: lief kom blijde, nu voor uw venster staan, het zoete meigetijde, is toch zo snel gedaan.
21-05-2013, 09:51
Geschreven door André
20-05-2013
Liederen 8. J.P. Heije
15.Herinnering. Ik mocht zo gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling, als ik de dorpeling, langs het voetpad af zag dalen, en het lied der nachtegalen, de herdersfluit verving, dan mocht ik gaarne dwalen, langs bos en heuvelkling.
Ik mocht nog liever dwalen, als ik langs de heuvelkling, als ik meibloem en sering, in het licht der maan zag pralen, en het bleke groen der dalen, vol zilverdroppels hing. dan mocht ik liever dwalen, langs bos en heuvelkling.
Maar het liefst mocht ik er dwalen, als ik langs de heuvelkling, aan Clara's zijde ging, en dan bij het nederdalen, na lang en blozend dralen, een kus van haar ontving, O, mocht ik weer zo dralen, langs bos en heuvelkling.
16.Stilte. Is er stilte in loof en twijgen? Is er stilte in beek en vloed? Waarom jaagt een wilde gloed, door mijn bloed, dat de borst naar adem hijgen, het hart naar lafenis smachten moet?
Schoon de nacht, aan allen goed, koele dauw doet nederzijgen, zoele winden waaien doet, stilte heerst in loof en twijgen, stilte heerst in beek en vloed, drift, die in mijn ziele woedt, zult gij nimmer, nimmer zwijgen?
20-05-2013, 08:38
Geschreven door André
19-05-2013
Liederen 7. J.P. Heije
13.Des vissers dochtertje. Zij zit op het barre zeestrand neer, van het morgenrood tot de avondstond, haar oog ziet wild en schichtig rond, langs het witte schuim van het woedend meer, en angstig roept haar bleke mond, mijn vader, mijn vader.
De wind giert woester langs het meer, en zweept de golven in dicht gedrang, met hangend haar en doodse wang, zit zij op het barre zeestrand neer, wat toeft ge lang, ik ben zo bang, mijn vader, mijn vader.
De maan stijgt op en kleurt het meer, met zilveren tint en grillig licht, is er geen boot daar in het zicht? Des vissers boot keert nimmer weer, ge toeft vergeefs, rampzalig wicht, uw vader, uw vader.
De wind giert woester op en neer, langs het witte schuim van het woedend meer.
14.Nachtwake. Gij sluimert zoet, onschuldig kind, bij het snerpen van de hageljacht, bij het vreselijk gieren van de wind, die loeit en schuifelt door de nacht, en lachjes zweven om uw koon, zo vrolijk droomt gij en zo schoon.
Zo heb ik aan des levens borst, eens het jeugdig hoofd ter neer gevleid, gedroomd van weelde en zaligheid, en wat het harte vergen dorst, en dacht dat storm noch winterkou, die schone droom verstoren zou.
O, sluimer voort, mijn dierbaar wicht, ontwaaktet gij ook nimmer weer, ik drukte een kus op uw gezicht, en zou niet morren tot de Heer, wie eens zich zalig heeft gedroomd, te vreselijk voor het ontwaken schroomt.
19-05-2013, 08:20
Geschreven door André
18-05-2013
Liederen 6. J.P. Heije
11.Oogspiegel. Ach, zo gij spiegels der ziele waart, ogen vol leven, waarin ik vroeger zolang heb gestaart, nooit was haar ziel mij verholen gebleven, nooit waar mijn hart door minne gedreven, zo gij de spiegels der ziele waart.
Was niet mijn beeld in haar boezem bewaard, ogen vol leven, zag ik dat beeld niet, en, immer gepaard, diep in uw glanzende spiegels gedreven, ach, was het niet in haar ziele gebleven, zo gij de spiegels der ziele waart.
12.Stroomvaart. Lustig gegleden langs het kabbelende water, rustig gedreven voor wind en voor tij, minnelijk murmelen de golfjes ter zij, brekend en plassend met kletterend geklater. Wij, fluisteren en konten als zij.
Vreest gij het steken der vinnige stralen? Vreest gij van het zonlicht de gloed en de glans? Straks gaat de maan op de golfjes ten dans, schuil achter het zeil tot de schemering mag dalen. Thans, bied ik u beker en krans.
Is er wel zoeter dan lustig te zweven? Rustig te glijden voor wind en voor tij? Minnelijk murmelen de golfjes ter zij, plassend en brekend op zwaarden en steven. Wij, denken en peinzen er bij.
18-05-2013, 07:45
Geschreven door André
17-05-2013
Liederen 5. J.P. Heije
9.Punschlied. Buiten doet des winters stem, woest en scherp zich horen, al de bloemen die ge vindt, staan op het vensterglas, mijn kind, schitterend, doch bevroren.
Maar een gloed, die nooit verkoelt, hoe de stormen razen, blinkt, geperst uit blad en ooft, door een warmer zon gestoofd, ginds in volle glazen.
Laat de zon, voor de ijzeren staf van de winter vluchten, lieve, flukst de blinden dicht, wij behoeven geen zonnelicht, bloemengeur noch vruchten.
Zonneglans en bloemengeur, geeft de volle beker, en zo het geurig brandend vocht, minder hel ook wezen mocht, warmer is het zeker.
Sneller vindt de vlugge geest, scherts en zoete woorden, bij des bekers blij gezicht, dan bij het flauwe zonnelicht, van het verstijvend noorden.
Laat dan vrij des winters hand, het droeve zonlicht blussen, wij behoeven het niet, mijn kind, wij verachten sneeuw en wind, drinken punsch en kussen.
10.Zwaluwenvlucht. Zij strijken langs het water der rimpelende beek, zij ontwijken de boorden der groenende kreek, zij ontmoeten elkander voor het laatst in de streek, en groeten het bos, waar de zomer ontweek, de herfst is gekomen.
De vreugden des levens, die het jeugdig gemoed, verheugden en streelden met koesterende gloed, ontvluchten het hart, dat verkoud is van bloed, en tranen noch zuchten weerhouden hun spoed, de herfst is gekomen.
17-05-2013, 13:32
Geschreven door André
16-05-2013
Liederen 4. J.P. Heije
7.Maneschijn. Blanke stralen, hogen het zilver der jasmijn, zoet is het dwalen, als het flikkerend stergeflonker, zwicht voor heldere maneschijn, maar om het lieve kind te vinden, dat mij toeft bij gindse linden, wenste ik liever, dat het donker, donkerder mocht zijn.
Als de stralen, van de gloeiende middagzon, nederdalen, kan men schuilen in het bosschaadje, in de koele grot der bron, maar de maan weet ons te vinden, onder het dichte loof der linden, en verklapt van de vrijaadje, wat ze zwijgen kon.
Heldere stralen, schuilt een weinig, kan het zijn, laat ons dwalen, in een half doorschijnend donker, in een halve schemerschijn, straks, om achter gindse linden, het ruwe bospad weer te vinden, zal uw rijk en het geflonker, dubbel welkom zijn.
8.Weifeling. O, geef mij weer wat ik verloren acht, sinds ik u aanschouwd heb, O, geef mij weer wat jong en onbedacht, ik u vertrouwd heb, en vaak berouwd heb, de zoete ruste.
Maar of de bloem het dartel koeltje vraagt, haar rust te laten, het wappert voort, zolang het hem behaagt, en min of haten, en mag niet baten, tot zoete ruste.
En zo gij al die rust en vree mij liet, zo hoog geprezen, misschien, helaas, begeerde ik ze dan niet. Zou hoop en vrezen, licht zoeter wezen, dan zoete ruste?
16-05-2013, 09:18
Geschreven door André
15-05-2013
Liederen 3. J.P. Heije
5.Sylfiden. Staak de lichte dans, door de zuivere lucht, als van de oostertrans, ster bij ster ontvlucht, als het geurig kruid, knop bij knop ontsluit; wij vluchten en staken de vrolijk dans, als het ochtendrood schemert aan de oostelijke trans.
Schuilt in het rozenblad, als de middag gloeit; speelt en baadt in het nat, in de kelk gevloeid; vliedt daar het zonnevuur, van het middaguur; wij schuilen en spelen, als het middagvuur gloeit, waar geurig en fleurig de rozenstam bloeit.
Zingt bij dartelen dans, als ge op de effen vliet, het maanlicht, bleek van glans, spiegelend blinken ziet; nacht en maneschijn, past bij uw festijn, wij zingen en dansen bij het suizen van het riet, als het flikkeren der sterren weerkaatst in de vliet; ginds stijgt de maan met reine glans, het is nacht, ter feest, ten dans.
6.Vogelenlied. In de eik, die met bladen, haar venster omringt, een vogeltje springt.
Zij wenste zo lang en zo gaarne, te raden, waar het kwelend van zingt.
Wat staat gij, en luistert, met heimelijk verdriet, naar het slepende lied?
Ik heb het zo vaak in uw oren gefluistert, en, weet gij het nog niet?
15-05-2013, 08:14
Geschreven door André
14-05-2013
Liederen 2. J.P. Heije
3.Mededogen Vriendelijk speelt de zonnestraal, om de dorre, vale tronk, die beroofd, van dos en praal, half in het kabbelend water zonk, glinsterend huppelt hij in het rond, schoon hij groen noch bloesem vond.
Doch één enkele tere spruit, diep verborgen in de vloed, heft de tenger twijg er uit, zacht, zich koesterend in de gloed, en het geel en kwijnend blad, fleurt en tiert in het zoele nat.
Neen, verstoort niet wreed en hard, hem, op wiens verbleekt gelaat, het merk van ongeneesbare smart, vast en diep getekend staat, hem, wie het overwicht van het leed, het fiere voorhoofd bukken deed.
O, zo in zijn duistere ziel, slechts één blik de doortocht vond, slechts één straal der liefde viel, ligt, dat uit diens koude grond, schoner spruit te voorschijn brak, dan uit gindse dorre tak.
4.Molenaars-elsje. Het schuimende water, dat bobbelt en spat, met murmelend geklater, langs spaken en rad, verdringt zich en springt, wie der golfjes zo klaar, het eerst en het zeerst bij het molenrad waar.
Maar verder gedreven, in vluchtige haast, is geen er gebleven, het meest en het naast, wie toefde en beproefde tot alles was stil, de leste, het beste, het kust naar zijn wil.
De vrijers verdringen, om Elsje zich heen, en bieden haar ringen, van kostbare steen, zij zweven en streven om het dartele kind, zij lacht wat en wacht wat alvoor zij bemint.
Ik hoorde bij het dolen, door het bloeiende dal, de stortbeek der molen, der jonkeren gekal, ik toefde en beproefde, zij drongen steeds voort, mijn wachten en trachten heeft Elsje bekoord.
Jan Pieter Heije. Hij was arts te Amsterdam.
14-05-2013, 07:28
Geschreven door André
13-05-2013
Liederen 1. J.P. Heije
1.Hollands Vrouwen. Lieflijk ruist op blijde noten, krachtig stijgt wijd en zijd, het lied, aan hart en mond ontsloten, Hollands Vrouwen toegewijd.
Wat er rijke zangen klonken, wat de boezem deed ontvonken, Hollands Vrouwen, Hollands Schoon, klinkt de rijkste, zoetste toon.
Vorstenglorie, Dichteren-lover, boog in het ridderlijk weleer, voor het minnelijk getover, voor hun teder lachje neer.
Roest bedekt des ridders wapen, het lover dorde om hoofd en slapen, Hollands vrouwen, Hollands Schoon, klinkt altoos de zoetste droom.
Ruis dan lieflijk langs de wanden, stijg dan krachtig wijd en zijd, lied dat harten doet ontbranden, lied de vrouwen toegewijd.
Het zij der reinste kunst verbleven, het reinste lof en eer te geven, Hollands Vrouwen, Hollands Schoon, klinkt de rijkste, zoetste toon.
2.Keuze Geuren ademt de avondwind, over berg en dal, als een streep van zilverlint, blinkt de waterval.
Blijde koren, doen zich horen, waar de landjeugd samenschoolt, zoet gefluister, hoort ge in het duister, waar een paar in het lommer doolt.
Wilt ge door het schemerend dal, dwalen heen en weer, rusten bij de waterval, aan de zoom van het meer?
In het koren, u doen horen, waar de landjeugd samenschoolt, wilt ge luisteren, naar het fluisteren, van een paar dat eenzaam doolt?
1838 Amsterdam 1809-1876
13-05-2013, 08:22
Geschreven door André
12-05-2013
Moederdag in oude prenten 2
Leve de moeders en de grootmoeders.
12-05-2013, 10:36
Geschreven door André
Moederdag in oude prenten 1
Vandaag vieren wij alle moeders en grootmoeders.
12-05-2013, 10:32
Geschreven door André
Klokkendeun. Nine Van der Schaaf
Welk vreemd klokkengelui hoor ik in mijn droom nu zingen, zo zilverig zacht en kleurig van toon? Het komt van de oude weelde der dingen.
Rondom het lotgeval weiland en water, Rondom de lentedroom dorpen, gehuchten, staken hun torenspits fijn in de luchten.
Klokkenspel, maan-stem in kinderlijke dromen, over het weiland, op de golven van de wind, meldend en zingend het gaan en komen, rondom het uur en de dag die bindt.
Vaders stem en moeders stem, jong nog en roerig, toekomststem, klokkendeun, donker en licht, droeve belevenis en blijde vervoering, het leven zo bloeiwarm in donker en licht.
12-05-2013, 07:35
Geschreven door André
Goudvlinder. Nine Van der Schaaf
Goudvlinder. Goudvlinder is als een ziel geruisloos gekomen, scheepje van licht dat het oog treft met helle straal, jij slaat het duister, goudvlinder, wijl je je spel speelt, jij bent op het zwart land de eerste verblijdende praal, jij bent een kind en een wolkje van God gedreven, jij weet van duivel niet in je blij heiligenkleed, jij weet de storm niet als jou het windlied omneuriet, jij weet de dood niet als je het bloemenhart betreedt.
In de zee van het al. Droom en wereld van mijn daags bezit, zijn maar tijdelijk van elkaar gescheiden, ik ben stof die naar de aard vergaat, ik ben de ziel die leef in het verschijnen, eenzaam ben ik in der dagen ban, door mijn zijn omsloten, breekbare wand, als ik sterf zullen wij samen monden, in de zee van het al, droom en ik verbonden.
12-05-2013, 07:35
Geschreven door André
11-05-2013
Vergeet-mij-niet. Nine Van der Schaaf
Er lag een dijk langs het water, in de hellingen speelde en luwde de wind, in het vochtig lage groeide het fijnste kruid, in de zon, op de dijk, in de harde windvlagen
liepen twee meisjes vol plannen, en zagen de vage verte van landen en woningen: nog hier, aanstonds weg van dit wijde, en steeds ogen nodigende veld.
Zij namen afscheid, peinzend: toen wij kinderen waren, zocht wij hier de meest beminde der bloemen, de lieve vergeet-mij-niet. Zie hoe zij welig nu oprijst in de biezen.
Zij gingen trager, zeiden: juist hier en daarginds niet meer. De droomrode, de gele, de witte, al het rijke gebloemte leek een eigen wereld nu te bezitten, doch het blauwe vergeet-mij-niet sproot uit zoete herinnering, koel lavend.
11-05-2013, 07:41
Geschreven door André
De twee. Nine Van der Schaaf
Twee wezens staan als kinderen, spel verenigd, diep gescheiden, de één denkt: iets vormen, iets doen worden, en hijzelf wordt reeds, het oog blij, de geest rijpend. In de ander, mat van oog bij het worden, laait een glinstering van geest op, als hij plotseling denkt: werp neder. En het lijkt spel, vechtspel om een kinderkasteel, en reeds gerijpte liefde voor ding of mens. Geen kent zichzelf,
nog de andere juist. Want woede, en drift van pret, en het overslaan van felle kleine vlammen uit het hart, van de één naar de ander, dat tot vrede in de natuur leidt, vraagt de eerste zuivere duidelijkheid. Dan volgt een immer nieuwe groei van tweespalt, immer warrige vrede van grijpstruiken met bloemen, die hen het leven steeds verwarder, steeds vergroot doen schouwen.
Spelend wisselen zij schijnbaar van aard, zij doen elkander na. En wie zij zijn is het weten van een God alleen. Een tovenaar heeft die twee bij de bouw van de wereld, bij het rusteloos worden en verworden, samen geschapen. De één het beminde kind van zachte krachten. De ander gevaar, rood in drift, zwart in haat en lust. In één hart soms verankerd beide. Steeds de twee verwisselbaar door toverij van spel en liefde.