Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
24-04-2013
Meeuwen. Marie Boddaert
Tussen zilverige zee en avondgrijze lucht, laag rondend in egaal gewolk, dun uitgestreken, de sneeuwen meeuwen zweven vrij, in lange streken, drijven en wieken voort, in lenig weke vlucht.
Midden in het schaduwijl, dat aanwaast boven het schuimen der zilveren golvenzee, fijnwazig, ijl gestroom, uit zachte schaduwzee, van nacht met maangedroom, de sneeuwen meeuwen blinken blank, van eigen pluimen.
Haar slanke vleugelen slaan spelend als de sluierzee, die al meer aanwaast haar geluideloze golven, de meeuwen sneeuwen aan, uit verten al bedolven, vleugelig vlokkenspel in avonds luchtenvree.
Het is een wiegen en een wieken, een opgloren en dovend deinzen, vlucht van grote vlinders, wit van zegenend maanlicht op veld vol leliënwit: lichtvlinders, boogjes glans uit maanlicht geboren.
Zij spelemeien snel de lucht in hoog en snel: blussen haar glanzeboogjes ver in het schemergrijze, dan zwieren zij weer neer, dippen naar golven, rijzen en duiken met haar mee, in het zilverwaterspel.
Omruimte al ruimer wordt van glans. Maanluister breder, over moestaande duinen en zeedeinen spreidt, wake van rust, van veiligende tederheid, in het diep doorzichtig ver, roeit weg het slank geveder.
24-04-2013, 07:49
Geschreven door André
23-04-2013
Eersteling. Marie Boddaert
Klein handje klopt in diepe nacht, aan het venster zacht, aan het venster zacht, vraagt:'mag ik binnenkomen?' Legt bei zijn vleugeltjes buiten af, en heeft het plaatsje dat men hem gaf, gauw ingenomen. Moe zwervertje, na reizen, ligt met ogen dicht, met ogen dicht, in vaste slaap gevangen. Maar, glanzend door de nedere oogleen, vloeit hemellicht, dat daarin scheen, voor het reisaanvangen.
Als een jong vogeltje samengekroeld, warmpjes omwoeld, warmpjes omwoeld, door sneeuwfijn, roosfijn linnen, de knietjes hoog en de vuistjes toe, droomt het, en laat het aardse levengedoe, rustig beginnen. Over moedertjes mat gelaat, een weerglans gaat, een weerglans gaat, van kindjes vredig dromen; Het ziet nog en strookje hemel daarin, zij voelt van zoete hemel het begin, over zich komen. De stille nachtkamer is geheimnis, geheimnis, van levens teer ontglimmen, als een bedecel vol heiligenschijn, waar ranke lichtengelen vleugelfijn, in nederklimmen.
De huisgenoten als verdwaasd, komen verbaasd, zoetjes verbaasd, al voetentippend binnen; kijken het gekomen kindje aan, voelen iets teders bloeien gaan, in het harte binnen. Het reine en tedere ontbloeid in het gemoed, als kwam het met spoed, met blijen spoed, het kindje tegengevlogen. Gelijk een groet van de meie zoet, in groene weiden opengaan doet, blije bloemenogen. Zachtjes, zachtjes, zachtjes aan, de engelen gaan, de engelen gaan, die klein kindje geleidden, op de weg naar zijn aardse tehuis. Kind en moeder naar het vleugelengeruis, luisteren beiden.
De vader is het nog als in een droom, na wilde stroom, stormende stroom, van wee, windstilte en suizen, van harmonieën nooit eerder verstaan. Hij vindt geen woorden, toch in hem gaan lofliederen ruisen. Telkens keer, zij ogen weer, heel teder weer, heel teder weer, tot haar die rust na lijden. Kan daar mysterie liefelijker zijn, dan het ontluiken van een bloemenkelk rein? Moederverblijden. Inniglijk neemt hij haar handen saam, fluistert haar naam, haar nieuwe naam: Moeder, en al nader, al nader, neigt hij zijn hoofd tot het hare. Teder, wijdend zijn leven, ademen voor het eerst, haar lippen: Vader.
Zegenszon is hun opgegaan, dat heeft gedaan, dat heeft gedaan, klein handje's licht bewegen. Is het niet of het leventje aan het hart hun gelegd, met ernstige zachtbiddende oogjes zegt: zegen om zegen? Het is of zij wijlen hand in hand, in heilig land, in heilig land, begunstigde uitverkoornen. Zij dragen het kindbloempje en houden het hoog, dat zonne kussen en koesteren moog, lief eerstgeborene. En in hen zelf met heiligen gloed, nu bloeien doet, nu bloeien doet, liefde gebenedijde, een hoog verlangen, sterk en rein, om het aanvertrouwde waard te zijn. Stilte is om beiden.
Morgen klimt op en schaduwzacht, slipt weg de nacht, slipt weg de nacht, zij hebben hem geborgen, in het veiligste plekje van hun gemoed. Die Heilige Nacht met zijn zonnegroet, schoner dan morgen.
23-04-2013, 07:30
Geschreven door André
22-04-2013
Viooltjes. Marie Boddaert
Staan ze daar niet als kinderen, de gezichtjes hoog op in het vrolijke zonlicht; zelve lichtjes van kleur, gevlamd, gebruind? Heel blij verluidt hun warme levenswil, door het kleurenklateren.
Straks gaan de mondjes open, het lachen schateren schittert al boven het groene aandachtig uit.
22-04-2013, 08:13
Geschreven door André
Morgenwandeling. Marie Boddaert
In klare morgen ben ik gegaan, in zomermorgen, als vroeg opengegaan, bloemen- en vogelogen, en de zonneboden gauw: bergen het kleed van witte dauw.
Nachtkleed, zorgzaam neergevlijd, als de nacht komt aangevlogen, over de zomerheerlijkheid; hoe die daaruit de voorschijn komt.
Als een ganzenkronkel, kromt zich de stroom door het weigeblomte, een krachtvol breed- uitstromende klaarte, als had hij geborgen, een deel van de lichtglans van elke morgen, die langs zijn oppervlakte gleed.
Zwaanranke scheepjes komen gevaren, vleugelenwijd, zwenken zoetzachtig met dromerige gebaren, over de waterzijigheid, het lichtrijke, vrolijke zeilengespreide, als blanke vreugdvaandeltjes op boven weide en veld, in rijpe liefelijkheid.
De hemel kijkt neer met vriendelijk gelaat, in zijn blauwste, feestelijkste zondagsstaat, blijmakend, wijduit in de hoge trillend azuur van licht doorzogen.
Lichtschijn drupt af, al wemelend teer, klaargevend lichtgoud, altijd meer, gulvlietend helle, goudzonnige warmte wiegelwelle.
Heel de aarde loopt vol: het bloemig gras beeft in goudwaas; het graangewas zingt suizend in het lichtestoeien, bloeiende rode rozen daarin gloeien, de vlammenkopjes luchtig fijn, vurig blij tussen het geelgeschijn.
Vlugge bijen en vlinders maken, dat zij er bij zijn: de lustige snaken, gonzende brokjes van goudbrons laken, kleurenvleugjes op en neer, dalend en rijzend in het luchtemeer.
Het is al één bloeien, één gloeien en blaken, het leven bruist uit, vogelgefluit door de hoogte spruit, fonteintjes van klank, in juichen en kwelen, van duizenden stemmetjes uit, vullen het wijde, zonheerlijke heele, met jubelglanzen geluidenspelen, zo blij, dat het luisterend hart als een feestmelodij, een sproke van zalige belofte verluidt.
22-04-2013, 08:11
Geschreven door André
21-04-2013
Aggy. Marie Boddaert
De morgen droomt in de lichte tuin, een lichtfestijn, midden in bloemengeschijn, en in die droom een lichtkindje klein, grootoogig, op voetjes fijn.
Geurenneurende zachte jasmijn, en vrolijke roosjes, mondjes half open, en gouden regen, neergezegen, om haar te vertellen die aan komt lopen, hoe mooie een morgen kan zijn.
En paarse seringen die het groen doen lachen, en in het gras zoveel gele, boterbloempjes op gouden stelen, heel de tuin door.
En vlinders daartussen, en grappige mussen, het kopje op de grond, of zij grond willen kussen, zij, in al kijken en verwonderen er voor.
Heel hoog op nu haar hoofdje klein, beweeg der voetjes. Een alverblijen, waarheen die gaan langs het licht gelover, gans haar slank gestaltje over, tover, van lenteschijn.
21-04-2013, 13:54
Geschreven door André
Kindersproke. Marie Boddaert
Nacht is niet boos, als hij komt de nacht, maakt hij de hemel open, en veel sterren en sterretjes komen zacht, op gouden voetjes gelopen. Zij zijn nieuwsgierig, en naar beneden zouden zij heel graag komen, maar zij zijn bang voor de grote zee, en voor de hoge bomen.
Het is boven ook donker, maar zij hebben licht, de zon gaf ze allemaal lichtjes, voordat hij naar bed ging; die houden ze dicht bij hun gouden sterrengezichtjes. Zij kijken, en lachen, en knikken goedenacht, en zeggen je moet gaan slapen, zij worden eerst naar bed gebracht, als de zon heeft uitgeslapen.
Zij wandelen boven de ganse nacht, op hun kleine blote voetjes, dat doet geen pijn, de wolken zijn zacht, en ze gaan ook maar zoetjes, zoetjes. Zij mogen nooit leven maken, dat zou de moede mensen hinderen, ik geloof niet dat ik ze horen zou, maar er zijn ook zieke kinderen.
Ik zou heel graag eens naar boven gaan, als ik wist hoe daar te komen, vogels hebben vleugels aan, die vliegen boven de bomen. Bouwen ze boven ook hun nest? Of zou hun dat niet bevallen? En lopen je altijd alleen? Je zou best uit je open huis kunnen vallen.
Hebben je boven ook een tuin? en bloemen en kersen en bijen? Die brommen zo, en een hoge duin, waar je op en af kunt rijen. En je moeders handen, zijn ze ook zo zacht, als ze je 's morgens komen wassen, en de zeep zo schuimt en een watervracht, over je rug komt plassen?
In mijn bos woont een nachtegaal, hebben je kleine musjes, die je voeren kunt? Zijn ze allemaal broertjes, broertjes en zusjes? Ik krijg er haast ook één, het bedje staat al klaar. Hebben jullie allemaal bedjes? Maar waar staan ze dan, ik zie er geen, waar? Ik hou het mijne nu al netjes.
Twee, tien, twintig, altijd meer, komen je aangelopen, in mijn ogen strooien je prikkeltjes neer, ik hou ze niet meer open. Tien, zes honderd, ik ben te moe, om je allemaal te tellen, als ik wakker word is de hemel toe, en ik wou nog zoveel vertellen
21-04-2013, 12:45
Geschreven door André
20-04-2013
Morgen op de hei. Marie Boddaert
Ik loop langs de hei, die ligt in diep azuur, van zomerhemel rondom neergespreid, kleurwarme hei, een brokje oneindigheid van kruid en bloem, zover ik mijmerend tuur.
Wereld en mensen weg, alleen natuur, zopas gegleden uit het rijk van rustigheid, met een glimlach ongerept, stille innigheid van nijver leven in het morgenuur.
Ik schroom te treden op het purperend bruin, Ik schroom de voet te zetten op het mos, zo gul aaneengegroeid, het lijkt me een bos.
Vol lommerpaadjes, of een feeëntuin priëelig groen en koel, een mensenvoet vertreedt zo licht, en weet niet dat hij het doet.
20-04-2013, 07:59
Geschreven door André
Morgenspelevaart. Marie Boddaert
Doe zacht de riemen zinken in de zee, van zingend water, dat de morgenzon tot zingend goud maakt, zelfs de horizon is blank van het goud, dat de zon glippen deed.
Rijen van golfjes lopen, of begon een vrolijke wedloop, met ons bootje mede, schuimkopjes even op, dan naar benede, en ritselend voort, waar het oog niet volgen kon.
De wijde gulden morgen zacht, vloeit vol van plassende geluidjes, glinstering van rimpeldeining, aangerol en weggerol, van waterrugjes glimmend opgelicht.
Nu wordt de zee zo licht, of het bootje hing in louter luchtzee, een zee van licht.
20-04-2013, 07:37
Geschreven door André
19-04-2013
Voor het witte bos. Marie Bodaert
De sneeuw is gevallen de ganse nacht, en heeft een bos gebouwd, van leliereine schitterpracht, een bruidig woud.
Het staat onder het sluierwit zo stil, als vreesde het, vol van schroom, het ontwaken dat verstoren wil, zijn schone droom.
Alsof het luistert en luisterend nog hoort, vallen, vallen heel zacht, de witte vlokken uit 's hemels poort, open vannacht.
19-04-2013, 08:31
Geschreven door André
Over de stille, stille sneeuw. Marie Boddaert
Over de stille, stille sneeuw, diep uit de verte, onder de lage, malve witte luchten, nadert het tinkelen, tinkelen, tinkelen, het gulzilverig rinkelen, aanzwellend, klankzwellend, uitschuddend, zwierend, een sleep van geluidjes.
Schelklikke klankjes, pretdolle zangkjes, rap, druk, uitvierend, in vreugdevlugge schatering, bellekens klatering, speldronken gierend, het open gekamert der stille oren in, het hoofd soezensvol van het blij hel geting.
Het ledige der stilzware lucht, het zwijgend veld, vleugelig snel vol van klankvlindertjes, spatjes, vonkels van dartelheid, veel duizend tikjes, van lachjes en snikjes, van dolheid helzilverig ontweld, aan het voortsproeiend, wegspoeiend, rinkelen, rinkelen, tinkelen, tinkelen, lustigjes, luchtigjes, ijler en fijner, overal het stille, stillere, sneeuwlome veld.
19-04-2013, 08:30
Geschreven door André
Kerstnacht. Marie Boddaert
Stil is het in het hoogwitte huis der nacht, de maan brandt er met haar zilvergloor, blankdomig droomt haar licht de ruimten door, nog in het wijdverre glanzen sneeuwbeemden zacht, stil is het in het heiligdom of het wonder wacht.
19-04-2013, 08:27
Geschreven door André
18-04-2013
Sneeuw. Marie Boddaert
Wat losse vlokjes vlos als duivedons, vol rust van dauw en maanglans, dauweblank, in veel blank en wittig licht, al meer en meer.
Elk vlokje een vleugje rust uit de grote rust, Elk vlokje een vleugje glans uit woon en droom, stroom van wit licht nu, witte vleugeltjes, sneeuwdragertjes in haastig liefblij komen.
Alles gedempt, onwerkelijk bij dat kuis en kinderlijk gekoom, in glansgestroom, en teder nederzwerven, lichtestil, een toegedekt van klank met handjes blank.
Het zwarte en te luide schuilen, dat het reine een wijle op aarde in sneeuweluister wijle, een verre wijken van wat leven scheen, luister van het ongerepte reine alleen.
18-04-2013, 08:41
Geschreven door André
Kinderogen. Marie Boddaert
Lenteogen waar het lentezonnetje in gaat schijnen, zodra de wimpervenstertjes gaan ontsluiten, spiegeltjes klaar die geen mensenwereld buiten, maar het eigen lentezieltje doet weerschijnen.
Zo rustig rein dat ze in hun kristallijnen glanstoverkring, al het duistere buitensluiten, boodschappertjes van heil die zachtjes stuiten, verbitterd woord voor wie in treurnis kwijnen.
Wijsgeertjes onbewust die in één enkele opslag, zo helder leren wat het leven zou zijn, als lust en ijdelheid er niet waren.
Sprookjesogen, die nog het aangezicht der engelen aanschouwen en tegenlachen, en ons even, de macht van het reine en het liefelijke openbaren.
18-04-2013, 08:41
Geschreven door André
17-04-2013
Maanlicht. Marie Boddaert
Geklommen was de maan naar boven, had wolken stil uiteengeschoven,, uit een sneeuwengrot leek zij te turen, en zilversneeuw in het rond te sturen.
Het was of de warme zomeraarde, het koelend zilver gretig aarde, al meer en meer had zij opgevangen, tot al van zilver was omvangen.
Een koel, blank kleed dat verre strekte, en velden wijd, en weiden dekte, blanktrossige bomen daar geheven, leken in het zilvermeer te leven.
Zilver was het al. De duinen lagen, als reuzen door de slaap verslagen, in glimmend pantser breed ter neder.
Een zeemeeuw sloeg de zilverveder, dreef door het zilver van de hemel, en bleekte weg in het zilverschemel, boven de zee van licht doorglommen, waar kleine slaperige golfjes zwommen.
17-04-2013, 08:18
Geschreven door André
Nacht. Marie Boddaert
De klare sterrenlichte vloot, de hemel laat al in de wijde luchtzee, haar sterrenscheepjes blijde weerblinken, boven schaduw's schoot.
En alle mensenlichtjes klein, dempen hun flikkering, gaan versteken hun ongewijde gloed, en breken niet meer het duister, met hun schijn.
Zachtjes vallen alle ogen dicht, nu neemt de nacht in groot erbarmen, het heel moe aardekind in zijn armen, en alles slaapt bij het veiligende licht.
17-04-2013, 08:17
Geschreven door André
16-04-2013
Winteravondzee. Marie Boddaert
Verkilde zee, met haar wateren zwaar, en traag gekrui tot golven laag en mat, over een hemel, vaal, het koepelend klaar, in dof aaneengeboogd gewolk gevat.
Het log metaal versterft van baar naar baar, klagelijk brekend op het oeverglad, krijsend geklep van vogels, met een gebaar van ijlvlucht, even het luchtestil doorspat.
Het diep, waar de zee in zieltoogt, lijkt gedolven, in het mistig rijk van nevel, blind en dicht, gebold boven het loom op en neer der golven.
De lichtkarige winter bergt zijn pover licht, De zee, die de laatste lichtglimp heeft gedronken, verbleekt, in het rijk van nevel, weggeslonken.
16-04-2013, 07:14
Geschreven door André
Herfstbos. Marie Boddaert
De lucht is blauw met teder pluis van rood, rode avondschijn brandt door het gouden woud, en tooit met vele warme lichtjes in het hout. Zij hangen doodstil, of zij in de schoot
van het woud, wel wilde blijven, en het groot mysterie opluisteren, in de dichtgebouwde boomtempel dra te geven, als het zijn goud zal offeren, het mysterie van de dood.
Het woud houdt zijn offer op zijn armen wijd ten hemel, die al roder wordt, bereid, of het weet hoe uit laat, vlammend rood zal stijgen, de stormpriester, die het mysterie dienen gaat.
Onder de lichthemel, stilst in het alom zwijgen, het grote woud, in kalm berustende staat.
16-04-2013, 07:13
Geschreven door André
15-04-2013
Woud bij nacht. Marie Boddaert
Luister, tussen de stammen van het woud, gaan zachte schreden, zacht en zachter, het leven dat wegtrekt en zich neervlijt, alle dreven zijn leeg nu van geluid, de stilte houdt
haar intrede en de schemering, gedreven door haar broeder de nacht, dooft snel het goud, en alle purperglansjes die op het hout, en op de verre wolken zijn verbleven.
De stammen witten op.., een wijle in het dicht neervallend vaal, als bleek gebeelde zuilen, van een dromentempel zwijmend voor het gezicht.
Dan weg, als lichaamloos, zuilen en tuilen van slapend loof, weg, in het al donkerend zijgen, de ruimte in het rond, zwarter het zware zwijgen.
15-04-2013, 07:54
Geschreven door André
Lenteboomgaard. Marie Boddaert
Hier is jonge aarde één wijde bloesemhalle, bomen en bomen zover de ogen reiken, doen takje aan takje in gulle blijheid prijken, met bloesemsneeuw, de sneeuwigste sneeuw van alle.
Is het niet of uit de de zonhemel neer kwam strijken, een vlucht van vlindertjes, zo neergevallen, in dromerig verpozen, duizendtallen, van vlerkjes fijn, die vleugelbloempjes blijken?
Al mondjes het leven drinkend in de lucht, gretig intens, en het goudlicht neergezegen, liefkoost en koestert ze. Ritseling van vlucht,
van een kleine vogel even, dan bewegen, noch ritselen meer, al stilte, al teerheid, zacht om ons van het leven een mysterieuze macht.
Jonkvrouw Marie Agatha Boddaert 1844 Middelburg- 1914 Den Haag Zij stamt af uit een oud adellijk geslacht. Kind van Zeeland (Middelburg) is zij van Zeeland blijven houden. Zij huwt in 1870 en reeds na 7 jaar huwelijk wordt zij weduwe. Dan begint zij gedichten en jeugdverhalen te schrijven. Zij gaat wonen in Den Haag en wordt een graag geziene gast, bescheiden maar heel gezellig en spitsvondig. Pas na haar dood worden haar gedichten gewaardeerd.
15-04-2013, 07:53
Geschreven door André
14-04-2013
Pasen in oude prenten 3
Mooie afbeeldingen uit grootmoeders tijd. Zo schoon.