Het is een lange, donkere winter geweest. Kreng en ik hebben de echtscheidingsprocedure net opgestart. Het is nu enkel nog zaak om onze schamele bezittingen te verdelen en ons koude, kille nieuwbouwhuis te verkopen.
De deur naar een nieuwe schitterende toekomst staat op een kier. Nu en dan vallen heldere lichtstralen binnen in mijn door zorgen gevulde bestaan.
Op een dag eind april richt ik de ster op de motorkap van mijn gammele oude Mercedes 200 D op Gordes in de Provence. Naast mij in de gekrakeleerde beige lederen zetel zit een hevige dame met zwart krullend haar. Manon is één van de lichtstralen die in gezelschap van haar twee uitbundige dochters onverwacht mijn leven is binnengevallen en daar nu lustig ronddartelt alsof ze de lente in hoogsteigen persoon is. Het is een late Pasen dit jaar en toevallig hebben we beiden een weekje verlof.
We zijn dan ook met de nodige gretigheid ingegaan op het voorstel van Manon's mama om even met ons tweetjes de Provence in te palmen.
Haar ouders hadden het huisje te Gordes gekocht in de jaren zeventig. Veel meer dan een ruïne was het toen niet, waardoor het uiterst betaalbaar was.
Vandaag wil de hele beau-monde in Gordes resideren waardoor de onregelmatig gestapelde stenen en rotsblokken waaruit het huisje is opgetrokken nu duizendmaal meer waard zijn.
Maar zover zijn we nog niet. Heel de weg, vanaf het moment dat ik de bejaarde motor van mijn rammelkar start (met een verschrikkelijke rookwolk tot gevolg) tot nu, ergens in the middle of nowhere in Noord Frankrijk, heeft het geregend. Niet een beetje druppelen, neen, het water valt bij bakken uit de lucht. Soms is het zelfs moeilijk rijden eens we de autoroute verlaten. We doorkruisen eindeloze duistere naaldwouden, het lijkt wel of de toppen van de bomen elkaar raken om het schaarse licht helemaal te bannen.
Ter hoogte van Contrexéville zoeken we een klein pension op met een Italiaanse eigenaar die ons bijzonder hartelijk verwelkomt.
Die avond was een voorbode van wat komen zou. Lekker eten, een leuke kamer met douche in een middeleeuws huis, en mekaars gezelschap
Het is de geur van verse koffie en knapperige croissants die uiteindelijk de doorslag geeft om ons warm bed te ruilen voor de ontbijttafel.
Tegen de middag rijden we op de ring rond Dijon, nog zeshonderd kilometer te gaan. Met de tussenstops inbegrepen, zullen we pas rond tien uur in de avond arriveren in Gordes.
Een eind voorbij Lyon weerklinkt enkel nog het zware geronk van de trage dieselmotor door het interieur. Radio Nostalgie geeft nog slechts geruis en alle cd's zijn al twee keer volledig afgespeeld. Er hangt moeite in de lucht. Tot we een bord passeren met als opschrift: 'Valence, les portes de Provence!' en plots gaat het kraantje dicht waardoor ik voor het eerst in 850 kilometer de ruitenwissers kan uitschakelen. De lucht scheurt letterlijk open, ze verandert van grauw en grijs naar lila met een oranje bies aan de horizon! Ik draai het raampje wat open en zet de radio terug aan. 'Le petit oiseau de toutes les couleurs' van Gilbert Bécaud verandert de stemming aan boord op slag.
De lucht is blauwer dan de blauwste die ik ooit gezien heb, de geur zoeter dan de zoetste die ik ooit opsnoof het was inderdaad of alle poorten zich plots openen en we een wereld te zien krijgen die ons als een warme oranje deken omhult.
Het is al donker wanneer we in Gordes aankomen. Eerst snel een pizza eten in een brasserie op het marktplein. De kleine middeleeuwse hobbelige straatjes en de karig verlichte peperkoeken huisjes onthullen op dit uur slechts een tipje van de sprookjesachtige sluier die Gordes bedekt.
De auto laten we achter op een parking aan de voet van het dorp dat letterlijk tegen de berghelling plakt. Het vergt wel wat moeite om onze zware reistassen via tweehonderd trappen naar het kleine huisje te hijsen. De beloning is wel zeer groot want het huisje is onwaarschijnlijk prachtig. Tegen de voorgevel groeit een eeuwenoude druivelaar die zich rond de voordeur slingert en op die manier een portaaltje maakt.Aan de overkant van de straat, net tegen de vestingmuur, een klein terrasje met in de hoek een vijgenboom.
Doodmoe vallen we op het bed in slaap.
'Coucou!'
Ik schrik me rot! Manon, nog half in slaap en ongekleed, kijkt over de balustrade en antwoordt met een hese slaapstem: 'Bonjour Jeanneau!'
Jeanneau is de man die op het huisje lette als er niemand was. Hij doet me denken aan Bourvil, Louis De Funès en Fernandel tegelijk.
Zijn beveiligingstechnieken tegen 'les voleurs' blinken uit door hun eenvoud. Zo legt hij op de tafel bij het venster een magazine. Elke dag komt hij langs om één bladzijde om te draaien. Voor mogelijke dieven is dat het bewijs dat er iemand in huis is. Dat het vergeelde magazine van juli 1974 dateert, doet volgens zijn Provençaalse logica niet terzake.
Hij is een schat. Ooit had hij een aannemersbedrijf maar dat heeft hij op het toppunt van zijn glorie verkocht om van de winst te leven. Hij is nooit getrouwd maar heeft vele vriendinnen. Maandag gaat hij bij Françoise, dinsdag bij Marie, woensdag is Juliette aan de beurt en op donderdag passeert hij altijd bij Marianne. 'Aaahh, les femmes! L'amour!' ik hoor het hem zo zeggen met zijn donkerbruine stem gelardeerd met het typische zuidfranse accent.
Elke ochtend heeft Jeanneau een afspraak met zijn pastis in de 'Cercle'. Dat is het lokaal van de communistische partij en je komt er niet zomaar binnenwandelen om wat te drinken. Je dient ofwel onder begeleiding van een 'membre' te zijn ofwel een daglidkaart kopen voor één euro.
Op een dag neemt hij me mee naar zijn maten - we hadden afgesproken dat hij me om elf uur zou oppikken maar hij staat al een half uur te vroeg aan onze ontbijttafel te draaien. Ongeduldig troont hij me mee alsof hij net groot wild geschoten heeft om aan iedereen de jachttrofee te tonen. Zijn vrienden in de Cercle zijn onder de indruk van zijn vriendschap met de Belgische jongeman die zich per Mercedes verplaatst en die het bed deelt met Manon.
Vooral dat laatste schijnt een onmiskenbare indruk te maken: Manon is voor hen als een 'onneembare vesting'. Velen waren al verliefd geworden, maar aan niemand van hen had ze haar hart getoond. Het feit dat je als man elke dag naast haar wakker wordt, boezemt het nodige ontzag in.
Pastis na pastis volgt, er schijnt geen maat op te staan. De Provençaalse verhalen worden eerst ranziger, daarna vooral onsamenhangend.Om twee uur in de namiddag wordt ik 'gelost'. Ik heb alle traktaties doorstaan en met een mistig gevoel in mijn hoofd waggel ik terug naar het huisje (gelukkig ging het bergaf). Ik val in slaap op het bed en wordt om 4 uur wakker met lichte hoofdpijn. De zon schijnt nog steeds uitbundig en ik zie dat Manon naast me ligt. Jeanneau hebben we niet meer gezien tot de volgende ochtend.
De ochtend na onze slemppartij in de 'Cercle' verschijnt hij breed glimlachend aan de deur met de zelfvoldane mededeling dat hij die dag voor ons zou koken.
Het enige wat hij vraagt, is of ik hem wil helpen met de inkopen en of hij onze keuken mag gebruiken. Zijn 'studio' is niet groot genoeg voor ons drieën. Achteraf ben ik te weten gekomen dat zijn 'studio' niet meer was dan een zeer vuil stinkend hok op de zolderverdieping van een crèmerie.
Zogezegd, zogedaan en om vijf uur in de namiddag stap ik met Jeanneau richting supermarkt. 'Ik betaal alles', drukt hij me op het hart. Eens binnen stuift hij onmiddellijk naar de rekken met kant en klare maaltijden. Ik zeg:'Jeanneau, zou je niet Proveçaals koken dan?'
'Bèn oui', antwoordt hij, 'Voilà, ravioli à la Provençale'. Plots trekt hij me naar zich toe, neemt het blik ravioli en fluistert op een samenzweerderige toon:'Je moet goed letten op de kooktijd. Kijk dit is binnen de vijf minuten klaar.' Hij schudt misprijzend het hoofd, zet het blik terug en gebaart me om hem te volgen naar het rek om de hoek waar hij een blik ravioli van een ander merk neemt. Triomfantelijk wijst hij met zijn zwartomrande wijsvingernagel naar de kooktijd: drie minuten!
'Veel beter!', knipoogt hij terwijl hij zijn duim in de lucht steekt.
Vervolgens gooit hij nog enkele blikken tomatenpuree en een zak gruyère in zijn tas en alle ingrediënten voor het 'Bourgondische complot à la façon de Jeanneau' zijn aanwezig.
Met veel moeite heb ik nog wat verse look, kruiden en tomaten kunnen meegritsen, iets waar Manon me achteraf dankbaar voor was. We koken toch maar zelf en gebruiken het blikkenvoer van Jeanneau om wat massa toe te voegen aan de saus terwijl hij al zingend de haard aansteekt. Om goed vuur te kunnen stoken, moet je volgens Jeanneau ofwel verliefd of gek zijn. En hij is niet verliefd, beweert hij.
Die week blijft hij een paar keer eten. Je weet hoe het gaat: hij komt op bezoek en blijft tot we scheel zien van de honger. Wat doe je dan? Je vraagt of hij blijft eten natuurlijk. Terwijl Manon en ik aan het fornuis staan, trakteert hij ons steevast op oude Provençaalse liedjes die hij met het nodige pathos en tremolo in zijn volle stem brengt. 'Il ya du feu dans la cheminée, il ya du feu ' terwijl hij in de handen klapt en pirouettes maakt.
En dan is er de Ferrari. Iedere nieuwkomer in het dorp moet eraan geloven: Jeanneau heeft een Ferrari. Echt? Jaja, een rode! Ook de bakkersvrouw, de slager en de vrouw die de mini supermarkt uitbaat, spelen het spel mee. 'Heb je Jeanneau's Ferrari al gezien?' Of 'Aaahh, je kent Jeanneau met zijn Ferrari '
Als autofreak ben ik eerlijk gezegd razend benieuwd naar de prachtige rode Italiaanse bolide die zich in Jeanneau's garage verbergt. Maar ik krijg hem maar niet te zien. Het verwondert me eerlijk gezegd niet dat een -voor de rest schamel uitziende Provençaal- over een dergelijk exclusief vervoermiddel beschikt.
Tot de dag dat Jeanneau me komt oppikken voor een ritje met zijn volbloed sportwagen. We lopen de straat omhoog tot het plein waar behalve een gedeukte rode R4 (une Quatrelle) geen enkel voertuig te zien is. 'Eh bèn, la voilà! Ma voiture' zegt hij terwijl hij naar de rode schroothoop wijst. Als ik opmerk dat dat toch geen Ferrari is, antwoordt hij triomfantelijk: 'Mais non, t'a mal compris. J'ai dit: une faire-à-rire!' Waarna de helft van het dorp meebuldert vanuit de coulissen!
Zo breng ik een week van mijn leven door: Manon, Jeanneau, de 'Cercle', pastis, buiten ontbijt nemen, stokbrood halen, Banon-kaasjes met witte wijn en af en toe mijn leven riskeren in een 'Faire-à-rire' met Bourvil achter het stuur onder een uitbundige hemel die alle schakeringen van blauw over lila tot purper vertoont.
De Provence heeft toen voor de eerste keer mijn leven gered.
Ik ben Jan Stephorst
Ik ben een man en woon in Gent (België) en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 06/07/1964 en ben nu dus 60 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: schrijven, scheepvaart, jazz, oude auto's, Frankrijk.
carpe diem