 |
We zijn de 34de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
25-01-2016 |
Winterstilte. Willem Gijssels |
Beneden onder eenen spree,
een witte wollen wolk,
de winterwereld wel gedekt
zorgt dat er niets zijn sluimer wekt
noch vogels noch vee noch volk.
En boven in die ene zee
van sterren ongeteld,
in blauwe diepten uitgespreid,
verwijdend nog de oneindigheid
van hemel en van veld.
Daartussen is de stille vree
een derde oneindigheid,
waarin mijn hart nu onbewust
gedragen, zich de stille rust
der eeuwen voorbereidt.
25-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
24-01-2016 |
Sneeuwvlokjes. Willem Gijssels |
De sneeuwvlokjes vallen,
waar is mijn genucht?
Een handje vol aarde,
een huifje vol lucht,
een heldere hemel,
en ik ware gerust.
De sneeuwvlokjes vallen,
thans ware het mij lust,
door hoop mijnen zinnen,
met daden bevrucht.
Mijn hart in gezangen
gewiegd en gekust.
De sneeuwvlokjes vallen.
24-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
23-01-2016 |
De sneeuwstorm 2. Willem Gijssels |
Het is leutig, maar de tijd
brengt het stormen tot bedaren;
een pluimpje hier en daar
komt aarzelend neergevaren
en het is gedaan.
Het zuiver wit verblindt
van de ongschonden lagen,
gepleisterd hoog en laag;
het is of wij alles zagen
met wol belaan.
Is het rustig overal,
het zal morgen herbeginnen
zo stellen keer op keer
zich mijn kalme zinnen
aan stormen bloot.
Gedoefeld en gedoekt
is het leven nu. Het leven,
het is eerder storm en strijd;
waarom naar stilte streven?
alles is nu dood.
23-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
22-01-2016 |
De sneeuwstorm 1. Willem Gijssels |
De lucht is zwart bevolkt
van vlokken; bij myriaden,
myriaden vallen zij
al stuivende lijk zaden
met kracht gestort.
De stenen van de straat,
de tichels van de daken,
zijn eerst gedekt met een
gewafeld ammelaken,
dat witter wordt.
De vlokken vallen zeer,
zij buitelen neer bij benden,
zodanig dat men nooit
zou denken: kan het enden
zulk een geweld?
En alles doezelt weg
in een verward gewemel
van stoeiend pluimenspel,
dat stuivend aarde en hemel
ineen versmelt.
(myriade betekent ontelbaar)
22-01-2016, 17:02
Geschreven door André 
|
|
 |
21-01-2016 |
De oude wilgetronk 2. Willem Gijssels |
Het water dat
in het goed seizoen
hem gaarne zag
en streelde.
De spiegel van
zijn zomerbeeld
in overvloed
van weelde.
Ligt toegevloerd:
zijn guitig spel
in zonneschijn
is henen.
De wintervorst
kwam taal en tong
met eenen wrong
verstenen.
Het water werd
opeens verrast
toen takken het nog
getaakten.
Het was vruchteloos
het gevang ontvlucht,
waarin ze vast
geraakten.
Daar staat de tronk,
aan het water
toch immer
trouw gebleven.
Standvastig bij
een laatste zoen
in het water
versteven.
21-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
20-01-2016 |
De oude wilgetronk 1. Willem Gijssels |
Het veld is kaal
en platgeterd,
door koude ineen
gekropen.
De luizen staan
als onbewoond
noch deur noch raam
gaan open.
De wilgentronk,
verstorven, schijnt
me nu wel tien-
maal ouder.
Hij maakt me door
zijn schamelheid
het winterzicht
nog kouder.
Het deert hem,
geen leven meer
rondom te zien
ontwekken.
Een laken ligt
er heen gespreid
om doden mee
te dekken.
De takken heel
onttakeld, en
gesteven net
als stangen.
Laat hij gedwee
in roerloosheid
ter zijden gaan
en hangen.
20-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
19-01-2016 |
Winter 2. Willem Gijssels |
Het leven ligt
al in de grond
gevrozen, vastgevezen;
gelaten wacht
het op de stond
wanneer het zal genezen.
Indien er dra
geen hulpe komt,
en geeft geen hoop verloren;
een redder zal
zich wel een weg
door 's winters leger boren.
Ontkerkerd en
de boeien af,
gekoesterd aan de boezem
der bruid, die u
een bedde brengt
van botten en van bloesem.
Zo raakt ge weer
allengerhand,
jong leven, op uw effen
om met uw bruid,
die lente heet
des vijands macht te treffen.
De winter met
zijn boos bedrijf
en blijft u niet bedroeven;
hé, boden van
de beterschap
hoelang nog zult ge toeven?
19-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
18-01-2016 |
Winter 1. Willem Gijssels |
De winter wist
met vaardigheid
zijn legermacht te drillen;
zijn overmoed
en valt er nu
geen doen meer aan noch stillen.
De voorpost, die
van het oorlogsplein
de wegen kwam verkennen,
is lang voorbij;
zodat men zich
de dwingeland moest gewennen.
Het is ten allenkant
in zijne macht,
wat kon er hem ontschampen?
de zonne zelf
komt rijzekens
maar schouwen naar de rampen.
Door angst beklemd
tot in de ziel,
gebrekkig en gebroken,
staan kaalgeroofd
de bomen uit
de puinen op als spoken.
Geen hulp komt,
al houden zij
niet op, in vieze krampen,
hun armen in
de koude lucht
te steken en te stampen.
En zou er nog
een vogelken
somwijlen komt gevlogen,
het is ijdel, wekt
zijn klein geweld
niet eerder mededogen.
18-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
17-01-2016 |
De abeel 2. Willem Gijssels |
Zolang mag ook de tijd de tanden wetten
op zijn schors, het deert hem niet met al,
de lente komt met lovers hem bezetten,
de winter rooft ze weg, hij staat er pal.
Mijn groet abeel, waart gij in staal gegoten,
de tanden teerden uw lenden af,
waart gij van steen, ze wreven onverdroten
uw lijf tot stof in een ellendig graf.
Mijn groet abeel, om uw gewillig leven,
de zonne blinkt er uw blankheid morgen vroeg,
ik ga voorbij, als stof uiteengedreven,
een mens nochtans, die leed en liefde droeg.
17-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
16-01-2016 |
De abeel 1. Willem Gijssels |
Daar staat er nog een van die oude abelen
de nacht te aanschouwen met een driest geweld,
te peinzen over het lot van zijn's gespelen
in hun oude dag te neer geveld.
Zijn stevige armen heffen naar de hemel
het zilver vlechtwerk zijner hoge kroon
met hier en daar het blikkerend stergeschemel,
dat minnend fluistert: het leven is nog schoon.
Hoeveel jaren hem te lijf gingen,
binst uit een steel hij een stoere reus werd?
dat weet nieuwsgierigheid die al de kringen
eens tellen zal van zijn doorbeten hert.
Niet eerder zal de tijd hem kunnen schaden;
zolang hij ongeschaakt door mensenhand,
blijft rechtstaan en in de voedernaden
van moeder aarde zijn voeten spant.
16-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
15-01-2016 |
De cello. Willem Gijssels |
Hoor der snaren traag geluid
van de cello vedel
wenen in mijn harte luid,
zingen droef gebedel.
Tranen van een arme wees
zonder hoop gelaten,
wie geen mens een uitkomst wees
langs des Heren straten.
Windgeschuifel over het riet,
nachtegaal gekwedel,
zuchten van zoveel verdriet,
menselijk eng of edel.
Stemmen uit mijn eigen hart
stervend opgekomen,
wroegingsklachten dubbel hard
van vergane dromen.
Weemoed die te sluimeren lag,
door de tijd gesponnen,
weemoed in geween en lach
ook door hem verwonnen.
Het sneeuwt nu zachtjes, laag op laag,
eerlijk werk der tijden,
die een sluier hier omlaag
15-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
14-01-2016 |
De bronne. Willem Gijssels |
O spiegelende wiegelende bronne,
waar drijft gij uw water naartoe?
uw streven geeft leven en wonne,
aan het hart van minnen zo moe.
Mijn waterken drijf ik ter weiden,
hé volg niet te ver zijn baan,
het zal verder zo meer zich verspreiden,
dan is het met mijn spelen gedaan.
O zeg me die keien daaronder,
die pinken en blinken zo zoet,
wat hebt gij daaraan zo bijzonder?
gij draagt ze zo diep in het gemoed.
Mijn harte vol jeugd kent de wonne,
terwijl het geen smarten geheugt,
het zijn stralen der lievende zonne,
het zijn dagen van zalige vreugd.
(Wonne betekent warmte, weelde, zaligheid, genot)
14-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
13-01-2016 |
Lied. Willem Gijssels |
Wat reuzelt in het lover
die kleine vogel zo?
Hij snapt en snatert over
Victorie vrij en vro.
Victorie op en neer en
en al over welke kant,
waar hij zijn vlugge vleren
al vliegend openspant.
Hij kwinkelt dat hij klettert,
zijn werk hem willekom,
en klinkt terwijl hij kwettert
zijn levenswijsheid om.
Hoor toe: mij is de vrijheid
aan u de dienstbaarheid,
mij groet en groeit de blijheid
uit bomen groen gemeid.
13-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
12-01-2016 |
Het gedacht. Willem Gijssels |
Volg mij immer
ik zal u leiden,
in het rondom u
doods en nacht.
Ik zal u troosten
als een broeder
zonder scheiden,
ik: gedacht.
Uit het verleden
u vertellen,
in de toekomst
u doen zien.
Naar de dood u
vergezellen,
met u opstaan
ook, misschien.
Ik ben de bron
Juventitus, (jeugd)
die geen ouder-
dom een kent.
Die verjongt en
immer jong is
en geen sterven
is gewend.
12-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
11-01-2016 |
De steenhouwer. Willem Gijssels |
Ritmisch op de marmerblok
rinkelen zonder lome maten,
als uit verre galmgaten
het kloppend luiden eener klok,
hamerslag en beitelbeten,
die geleid de grootte weten
elke afgekapte brok.
Klanken weer teruggekomen
in het met lang versteende dromen
opgestapeld vroom gedacht.
Lang, reeds lang zijn zij verdwenen
beitelaar en marmerstenen,
lauweren die de kunst hem bracht
in het zwijgen van de nacht.
Zijn wieg, zijn werk, zijn graf,
wie, wat kwam ervan gewagen
buiten het bonzen van de slagen,
die weleer zijn hamer gaf?
Het is voorbij, maar als een logen
ligt die hamer voor mijn ogen
en hij dwingt mijn eerbied af.
11-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
10-01-2016 |
Avondwind. Willem Gijssels |
Vanwaar komt gij gedreven
met uw wonderstaf,
waarvoor de blaren beven
en zweven op en af?
Gij jaagt in boom en hagen
de sluimerzangen uit,
die trippelen of vertragen
in klagend trilgeluid.
Vanwaar komt gij gedreven
vanwaar die meesterschap?
gij durft mij na te streven
op even welke stap.
Onnodig werk, geen dwingen
geef ik mij over, maar
ge grijpt met klamme vingeren,
die slingeren in mijn haar.
Ge weet me zo te kluisteren
en streelt me zacht er bij,
en dwingt me naar uw fluisteren
te luisteren, ondanks mij.
10-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
09-01-2016 |
's Avonds. Willem Gijssels |
's Avonds als ik huiswaarts ga
volgen mij gedachten na,
die zich in mijn hoofd verdringen,
uit de schaduw mij bespringen
in gezwinde varia.
Breekt een blaadje van een boom,
het draait omlaag met eenen droom,
welk geweld en driftig toveren,
om een zetel te veroveren
in mijn zinnen zonder toom.
Immer op dezelfde kant
staan, twee bomen daar geplant,
twee geliefden langs de wegel,
en de maan drukt haren zegel,
op het ingesluimerd land.
Wonderlijk het doet me pijn,
daar zij altijd sprekend zijn,
niet te weten, trots mijn pogen,
wat zij zoal zeggen mogen,
elke nacht bij maneschijn.
09-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
08-01-2016 |
Het moerveen. Willem Gijssels |
Mijn goede ziel gaat een bange strijd
te slaan, in een wieling van tornooien
geslingerd, jaagt zo in onbegrensde tijd,
gedachten-beelden uit de minste plooien.
Zwaarmoedig in de rosse heidegrond,
gelijk een wroeging ligt het veen verslagen,
de avond zendt zijn zwarte raven rond,
en lager steeds in in donkervaste vlagen.
O roerloosheid die mij gebonden leidt,
te midden u moet mijn ziel breken,
ik ken geen weg, ik voel een eeuwigheid
van angst en wee langs mijn zinnen leken.
Steeds wijder groeit de kring van spoken, die
het een achter het ander, mij het zicht versperren,
mijn ogen zijn gedoken en ik zie
hun witte schijn en grijns van dicht en van verre.
Ik wordt duidelijk hun beenderig hand gewaar,
met klamme vingers tegen mij gestoten,
en in de oneindigheid der heide daar,
mij door een nauwe ringmuur vastgesloten.
08-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
07-01-2016 |
De woestenij. Willem Gijssels. |
Nu zijn wij aan de woestenij gekomen,
het oneindig vlak, waarover enkel dromen
in wild visioen de wijdte kunnen dweersen.
En alles staat de zon te overheersen
en vaag bebloed de zandwolk, opgestoven,
door lome wind een eind ver geschoven.
Geen ander leven worstelt tot ontwaken,
alleen de zon troont als eeuwige baken
nog op zee, waaruit geen zang meer borrelt,
wier wijde baren zijn tot steen gekorreld.
En ook wat deden die gewekte zangen,
geen zielen zijn hier om hen op te vangen,
alleen de oneindigheid in zonneschichten,
een beeld van Hem, een God, die wij dichten.
Wie onze beden om vertroosting noden
wij, mensen bukkend onder geboden,
die denkend meester zijn en doende zwichten
voor Hem het zonder schaduw licht der lichten.
07-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
06-01-2016 |
Zomernoen. Willem Gijssels |
Het zijn meersen eindeloos ver
doorstriemd van blauwe strepen,
de waterleitjes her
en der in het lis vernepen.
Het zijn korenvelden ho,
door eigen wil bewogen,
hoe wiegbaar anders, zo
gelaten neergebogen.
Het zijn bomen afgemat,
alsof bij het minste teken
van roerbaarheid, een blad
hun sluimer zouden breken.
Een zandweg wit geschroeid,
doorpriemd van zomerregen,
ligt eenzaam en vermoeid.
Eén man slechts kom ik tegen,
een boer die knikkebeent,
al hutselend het hoofd voorover,
noch rechts, noch links af, neen't,
en vreemd aan het zongetover.
Ik voel en ben verblijd
omwille mijns gevoelen,
en laat mijn ziele wijd
de zomernoen doorwoelen.
Maar wie ik danken moet
om al die wonderheden,
ik weet niet, toch ik doe 't
in kerstelijke beden.
Tot hem als wierookdamp
ten hemel opgetrokken,
blij zwervend traag getamp
van ongeziene klokken.
Ik doorgrond, terwijl ik bid,
de diepten en de wijdten
der zonne, die daar zit
haar leven neer te smijten.
06-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|