 |
We zijn de 34de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
14-01-2016 |
De bronne. Willem Gijssels |
O spiegelende wiegelende bronne,
waar drijft gij uw water naartoe?
uw streven geeft leven en wonne,
aan het hart van minnen zo moe.
Mijn waterken drijf ik ter weiden,
hé volg niet te ver zijn baan,
het zal verder zo meer zich verspreiden,
dan is het met mijn spelen gedaan.
O zeg me die keien daaronder,
die pinken en blinken zo zoet,
wat hebt gij daaraan zo bijzonder?
gij draagt ze zo diep in het gemoed.
Mijn harte vol jeugd kent de wonne,
terwijl het geen smarten geheugt,
het zijn stralen der lievende zonne,
het zijn dagen van zalige vreugd.
(Wonne betekent warmte, weelde, zaligheid, genot)
14-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
13-01-2016 |
Lied. Willem Gijssels |
Wat reuzelt in het lover
die kleine vogel zo?
Hij snapt en snatert over
Victorie vrij en vro.
Victorie op en neer en
en al over welke kant,
waar hij zijn vlugge vleren
al vliegend openspant.
Hij kwinkelt dat hij klettert,
zijn werk hem willekom,
en klinkt terwijl hij kwettert
zijn levenswijsheid om.
Hoor toe: mij is de vrijheid
aan u de dienstbaarheid,
mij groet en groeit de blijheid
uit bomen groen gemeid.
13-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
12-01-2016 |
Het gedacht. Willem Gijssels |
Volg mij immer
ik zal u leiden,
in het rondom u
doods en nacht.
Ik zal u troosten
als een broeder
zonder scheiden,
ik: gedacht.
Uit het verleden
u vertellen,
in de toekomst
u doen zien.
Naar de dood u
vergezellen,
met u opstaan
ook, misschien.
Ik ben de bron
Juventitus, (jeugd)
die geen ouder-
dom een kent.
Die verjongt en
immer jong is
en geen sterven
is gewend.
12-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
11-01-2016 |
De steenhouwer. Willem Gijssels |
Ritmisch op de marmerblok
rinkelen zonder lome maten,
als uit verre galmgaten
het kloppend luiden eener klok,
hamerslag en beitelbeten,
die geleid de grootte weten
elke afgekapte brok.
Klanken weer teruggekomen
in het met lang versteende dromen
opgestapeld vroom gedacht.
Lang, reeds lang zijn zij verdwenen
beitelaar en marmerstenen,
lauweren die de kunst hem bracht
in het zwijgen van de nacht.
Zijn wieg, zijn werk, zijn graf,
wie, wat kwam ervan gewagen
buiten het bonzen van de slagen,
die weleer zijn hamer gaf?
Het is voorbij, maar als een logen
ligt die hamer voor mijn ogen
en hij dwingt mijn eerbied af.
11-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
10-01-2016 |
Avondwind. Willem Gijssels |
Vanwaar komt gij gedreven
met uw wonderstaf,
waarvoor de blaren beven
en zweven op en af?
Gij jaagt in boom en hagen
de sluimerzangen uit,
die trippelen of vertragen
in klagend trilgeluid.
Vanwaar komt gij gedreven
vanwaar die meesterschap?
gij durft mij na te streven
op even welke stap.
Onnodig werk, geen dwingen
geef ik mij over, maar
ge grijpt met klamme vingeren,
die slingeren in mijn haar.
Ge weet me zo te kluisteren
en streelt me zacht er bij,
en dwingt me naar uw fluisteren
te luisteren, ondanks mij.
10-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
09-01-2016 |
's Avonds. Willem Gijssels |
's Avonds als ik huiswaarts ga
volgen mij gedachten na,
die zich in mijn hoofd verdringen,
uit de schaduw mij bespringen
in gezwinde varia.
Breekt een blaadje van een boom,
het draait omlaag met eenen droom,
welk geweld en driftig toveren,
om een zetel te veroveren
in mijn zinnen zonder toom.
Immer op dezelfde kant
staan, twee bomen daar geplant,
twee geliefden langs de wegel,
en de maan drukt haren zegel,
op het ingesluimerd land.
Wonderlijk het doet me pijn,
daar zij altijd sprekend zijn,
niet te weten, trots mijn pogen,
wat zij zoal zeggen mogen,
elke nacht bij maneschijn.
09-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
08-01-2016 |
Het moerveen. Willem Gijssels |
Mijn goede ziel gaat een bange strijd
te slaan, in een wieling van tornooien
geslingerd, jaagt zo in onbegrensde tijd,
gedachten-beelden uit de minste plooien.
Zwaarmoedig in de rosse heidegrond,
gelijk een wroeging ligt het veen verslagen,
de avond zendt zijn zwarte raven rond,
en lager steeds in in donkervaste vlagen.
O roerloosheid die mij gebonden leidt,
te midden u moet mijn ziel breken,
ik ken geen weg, ik voel een eeuwigheid
van angst en wee langs mijn zinnen leken.
Steeds wijder groeit de kring van spoken, die
het een achter het ander, mij het zicht versperren,
mijn ogen zijn gedoken en ik zie
hun witte schijn en grijns van dicht en van verre.
Ik wordt duidelijk hun beenderig hand gewaar,
met klamme vingers tegen mij gestoten,
en in de oneindigheid der heide daar,
mij door een nauwe ringmuur vastgesloten.
08-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
07-01-2016 |
De woestenij. Willem Gijssels. |
Nu zijn wij aan de woestenij gekomen,
het oneindig vlak, waarover enkel dromen
in wild visioen de wijdte kunnen dweersen.
En alles staat de zon te overheersen
en vaag bebloed de zandwolk, opgestoven,
door lome wind een eind ver geschoven.
Geen ander leven worstelt tot ontwaken,
alleen de zon troont als eeuwige baken
nog op zee, waaruit geen zang meer borrelt,
wier wijde baren zijn tot steen gekorreld.
En ook wat deden die gewekte zangen,
geen zielen zijn hier om hen op te vangen,
alleen de oneindigheid in zonneschichten,
een beeld van Hem, een God, die wij dichten.
Wie onze beden om vertroosting noden
wij, mensen bukkend onder geboden,
die denkend meester zijn en doende zwichten
voor Hem het zonder schaduw licht der lichten.
07-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
06-01-2016 |
Zomernoen. Willem Gijssels |
Het zijn meersen eindeloos ver
doorstriemd van blauwe strepen,
de waterleitjes her
en der in het lis vernepen.
Het zijn korenvelden ho,
door eigen wil bewogen,
hoe wiegbaar anders, zo
gelaten neergebogen.
Het zijn bomen afgemat,
alsof bij het minste teken
van roerbaarheid, een blad
hun sluimer zouden breken.
Een zandweg wit geschroeid,
doorpriemd van zomerregen,
ligt eenzaam en vermoeid.
Eén man slechts kom ik tegen,
een boer die knikkebeent,
al hutselend het hoofd voorover,
noch rechts, noch links af, neen't,
en vreemd aan het zongetover.
Ik voel en ben verblijd
omwille mijns gevoelen,
en laat mijn ziele wijd
de zomernoen doorwoelen.
Maar wie ik danken moet
om al die wonderheden,
ik weet niet, toch ik doe 't
in kerstelijke beden.
Tot hem als wierookdamp
ten hemel opgetrokken,
blij zwervend traag getamp
van ongeziene klokken.
Ik doorgrond, terwijl ik bid,
de diepten en de wijdten
der zonne, die daar zit
haar leven neer te smijten.
06-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
05-01-2016 |
De leeuwerik. Willem Gijssels |
Snijdt gij stijgend uit het koren
het zichtbereik der mensen af,
leeuwerik, hier omlaag verloren
vindt uw schaduw weer een graf.
Madelieven, sleutelbloemen,
halmen van de groene wei
zouden licht het plaatsje noemen
waarin haar de zonne lei.
Heel het halmenleger vlaggelt,
donkerend het kleursel keer op keer,
wijl de wind zijn schaduw waggelt,
op de bloemen weg en weer.
En de bomen, die de boorden
van de wei te wachten staan,
voeren ook hun schaduwspoor den
halm- en bloemenleger aan.
En zo geeft hier alles lommer
groot en klein. Op ons gezicht
drijft de sluier van de kommer
na het vurigst vreugdelicht.
En zo werpen onze zinnen
hun somberheden af,
laat ons leven, laat ons minnen
boven het wisselend schaduwgraf.
05-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
04-01-2016 |
Zonsopgang. Willem Gijssels |
Er broeit ter oosterkim
daar entwat in de smisse
't en hamert noch 't en bonst,
maar door de duisternisse
slaan gensters vloeiend vier
met gulpen damp omhoog,
die ankeren in de lucht
in halve cirkelboog.
De leeuwerik kweelt en klimt
om achter het doek te lonken,
dat uitgespannen hangt
voor het spatten van de vonken,
want beter zorg een geeft
geen enkele beeltenaar
zijn scheppingswerk dan hij
de grote smeder, daar.
Alsof hij goud verwerkt,
dat nergens is te vinden
en het fijnste meesterstuk
door zijn wil verblinden,
hij vordert, maar zie toch
hoe reeds het gewelf der smis
de weerschijn draagt van het werk,
dat nog onzichtbaar is.
Goed heil, het is volbracht,
de gordel schuift gekloven,
de zon vol lichtgeweld
stijgt gloeiend uit de oven,
geen wekkend wezen kan
haar stralenstroom weerstaan,
uit ieder oog welt
een diamanten traan.
O heerlijk beeld, waarvoor
het heidens mensdom knielde,
de bloemen opengaan
en geuren als bezielde
gewrochten, u en lof,
geef aan de zwakke moed,
die voor uw zalvend licht
de bezem opendoet.
Uit de bundel Wandelingen 1903
Willem Gijssels werd geboren in 1875 te Dendermonde en stierf te Antwerpen in 1945.
Hij was redacteur van het weekblad "Vlaams leven". Hij werkte als klerk in de Antwerpse
stadsbibliotheek en later in het Museum van de Vlaamse Letterkunde.
De literaire kritiek was zeker niet mals voor hem. En toch was hij bij de bevolking een
geliefd dichter en liedjesschrijver.
04-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
03-01-2016 |
Wondere lentenacht. Hélène Swarth |
Wondere lentenacht
suizelend stil
wind als een engelklacht
zong in de berken zacht
het was april.
Zilveren wazenacht
zie mij alleen
geurende oase nacht
liefde en extase nacht
zie hoe ik ween.
Roerde een toverroe
zoetjes mij aan
vielen mijn ogen toe
loom van mijn pogen moe
God te verstaan.
Sprong daar een toverbloem
stralend en blij
bloem die ik van God noem
schoner da roze roem
open in mij.
God na dien wondernacht
weet ik uw wil
voel ik uw wondermacht
ween ik van wonderen zacht
wacht ik maar stil.
03-01-2016, 10:12
Geschreven door André 
|
|
 |
02-01-2016 |
Zeven populieren 2. Hélène Swarth |
Bij de zeven populieren,
waar de mezen tierelieren,
zie ik de voorhang openkieren,
die de hemel van mij sloot.
Hoor ik zoet de blaren zoeven,
laat door leven u niet bedroeven,
vinden we al wat wij behoeven,
niet in leven, dan in dood.
Bij de zeven populieren,
wanneer geen blad meer blij wil tieren,
wanneer novemberstormen gieren,
wil ik staan bij avondrood.
Wil ik zeven wilde nachten,
op de bleke veerman wachten,
die mij roeien zal met zachten
riemslag, naar het land van de dood.
02-01-2016, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
01-01-2016 |
Zeven populieren 1. Hélène Swarth |
Waar de landweg splitst in vieren,
bij de blauwste der rivieren,
zingen zeven populieren,
melodieën met de wind.
Als ik vroom aandachtig luister,
hoor ik weer in het boomgefluister,
de oude zang van hoop, die ruist er
in mijn ziel van dromenkind.
Bij de zeven populieren,
waar de zwaluwen over zwieren,
wil ik stil mijn zomer vieren,
met de vrede van mijn hart.
Lijdelijk luisterend naar het geklater
van de zeven populieren aan het water,
werp ik droefenis in de golven en laat er
zinken weg mijn stille smart.
01-01-2016, 11:21
Geschreven door André 
|
|
 |
31-12-2015 |
Junidag. Hélène Swarth |
Een vlinder vloog van blanke violieren
naar de vlammenrode rozen van pioen,
en dromerig zingt door hoge populieren
de zomerwind, verzoeld door zomerzoen.
Ik wil het hoogtij van de zomer vieren,
waar vogels vrolijk fluiten in bomengroen,
waar witte wolken ontplooien feestbanieren,
waar blij belovend blinkt de blauwe noen.
Ik wil rusten in bloemen en turen zo naar boven
dat smelten, ik voel de wreed safieren muur
die de aarde afsluit van de eeuwige hemeloven.
En ik zie mijn ziel doorklieven in het licht azuur,
op vleugels blank van hopen en geloven,
tot ze als een vonk verzinkt in het zonnevuur.
31-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
30-12-2015 |
Mei. Hélène Swarth |
In wuivend wit van lange fladderkielen
kleuren de schilders roomblank de huizen,
blonde kinderen blazen donzen pluizen
in het lentegras waar bloemenkaarsvissen krielen.
Ik hoor de meiwind door de meien suizen
van meidoorn rood, waarvan al de bloemen vielen,
gedempt geluid van verre wagenwielen,
en van het water kabbelende aan de sluizen.
Blauw regen bengelt over lage muren,
ik hoor mussen kwetteren en een merel fluiten,
en duiven klapwieken in de puur azuren
bezonden hemel. Al lokt nu naar buiten.
Ik wil in de mei mij blij vermeien, uren,
tot de avond laait in het rozevuur der ruiten.
1910
30-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
29-12-2015 |
Lenteverzen 4. Hélène Swarth |
De vogels kwetteren in de kersenbomen,
o wilde vogels verjaag niet mijn lentedromen.
Koel rust de regen op de rozenperken,
o zomerregen laaf de lome rozen,
zoet zucht de wind en is het begin van een gemin.
Koel rust de regen op de ruitenglazen
van het serredak als kletterende kralen,
o zomerregen wieg mij in de liefde-extasen,
o zomerwind vertel mij je droomverhalen.
29-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
28-12-2015 |
Lenteverzen 3. Hélène Swarth |
Zoet fluit een merel, droef roekoeien duiven,
een verre venter roept verse aardbeien,
de zoele wind beweegt seringenmeien,
en laat hun schaduw op de muur verschuiven.
De boterbloemen fonkelen in de weiden,
de blauwe zee laat de witte branding kruiven,
en het koele bos doet groene vanen wuiven
aan elke boom, nu wilde ik een nieuw leven leiden.
Een venter roept violen in alle kleuren,
en de zuidenwind beweegt de witte tulpen,
de bladerschaduw beeft op padenschulpen,
de mussen juichen en de duiven treuren.
De vogelkers verraadt de lome fulpen,
al zomerlucht met zoete zoele geuren,
nu wilde ik blij weer meieliedjes neuren,
die kleine vogels zijn wel trouwe hulpen.
28-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
27-12-2015 |
Lenteverzen 2. Hélène Swarth |
De perzikbomen ontplooien rozen tuilen,
zo teder roze op het sneeuwen wit der muren,
een blanke vlinder komt er honing puren,
waar zal, o lente, ik mij voor u verschuilen?
De ranke populieren heffen naar de azuren
aprillucht blonde koppen, memmonzuilen
die voor een zonzoen melodiën ruilen,
vol vogels zijn ze, ik blijf mij er blind naar turen.
Een hommel komt rondom de bloemen zoemen,
een vlugge mug verdanst haar vluchtig leven,
een zoele stoeiwind speelt met de open bloemen.
O blonde april, die doet van weemoed beven
het dromen van mijn ziel, zal ik u roemen
o blonde april? Waar is mijn lente gebleven?
27-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
26-12-2015 |
Lenteverzen 1. Hélène Swarth |
De blonde april is zacht bij nacht gekomen,
zijn mantel blauw vol donzen groenen blaadjes,
zo mooi als bloemen, roepend zoet de zaadjes,
die nog verborgen van de zon al dromen.
Beluistert hij der vogelen neuriepraatjes,
en fluit hen voor die nog te fluiten schromen,
en laat de blaadjes fladderen naar de bomen,
en loopt te lokken langs de woudenpaadjes.
Zijn roze blanke blote knapenvoetjes
laten een spoor van licht, zijn gulden haren
wapperen vrolijk in de wind, en zoetjes
komt wie daar wandelt waar hij danste omwaren
aromenlucht, als luwe liefdegroetjes
van lentelover, gras, violen en varen.
26-12-2015, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|