 |
We zijn de 41de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
29-03-2014 |
Lands wijs. Jan Pieter Heije |
Van buiten ijs, van binnen gloed,
het is winter in de Nederlanden,
al is er turf om te branden,
de grond is sneeuw en ijs de vloed,
en ja, het huis zo dicht te sluiten,
de jas te knopen tot de hoed,
dat staat misschien wel kil van buiten,
maar haard en hart zijn warm en goed,
Van buiten ijs, van binnen gloed.
Elk land heeft zo zijn eigen wijs,
en ook zijn eigen eer, mijn vrienden,
zo zult gij andere landen vinden,
van buiten gloed, van binnen ijs,
mocht iemand van jullie dan verkiezen,
te zijn in Napels of Parijs,
ik wil er geen woorden aan verliezen,
en gun hem graag dat paradijs,
van buiten gloed, van binnen ijs.
Maar ik zeg het klaar en goed,
ik hou het bij de Nederlanden,
wij schijnen mogelijk niet te branden,
maar doen het waar het mag en moet,
wij hebben te allen tijd gegeven,
de arme, wat zijn leed verzoet,
de vriend ons hart, de trouw ons leven,
en het lieve vaderland ons bloed,
van buiten ijs, van binnen gloed.
29-03-2014, 06:49
Geschreven door André 
|
|
 |
28-03-2014 |
Eendracht. Jan Pieter Heije |
Wie met makkers moet verkeren,
of moet werken dag aan dag,
dient te weten of te leren,
wat vereende kracht vermag.
Het halve werk, het half vermoeien,
het is, als de scheepslui roeien
met gelijke slag.
Mannen, vrouwen, wees eendrachtig,
in uw huis en op de straat,
dat maakt stevig, dat maakt krachtig,
in de kerk en in de staat.
Wat je gaarne zelf zou kunnen,
dien je aan iedereen te gunnen,
goede kameraad.
Laat maar blaffen, laat maar fluiten,
ruw en sterk of fijn en zacht,
wie van binnen of van buiten,
tweedracht zaaien wil bij nacht.
Lacht wat met hun loze vonden,
keert uw horens naar de honden,
eendracht slechts maakt macht.
1848
Jan Pieter Heije is geboren te Amsterdam in 1809 en aldaar gestorven in 1876
28-03-2014, 09:48
Geschreven door André 
|
|
 |
27-03-2014 |
De laatste dagen 2. Achilles Mussche |
De bloem van de zon aan alle verten,
De bloem van de zon aan mijn mond
kom, die voor aller harten smarten,
de goedheid van een glimlach vond.
Kom, met de rozen van alle wegen
en uw wijsjes, mooi als een moederschoot,
ik lach u tegen, ik lach u tegen,
met open armen, o goede dood.
Treed bij, nu de hemel stilt van de zon, en de
harten van de mensen vol liefde en geluk zijn,
Treed bij, het is de tijd om mijn hart te wenden,
en te zetten als een vogel in een gouden schijn.
27-03-2014, 07:38
Geschreven door André 
|
|
 |
26-03-2014 |
De laatste dagen 1. Achilles Mussche |
Het worden de laatste schone dagen,
van verre hemelen en stille wind,
vlei mij, doodmoe van alle dragen,
nu de eeuwigheid van de herfst begint.
Dood in de ijle wijle gordijnen,
Dood in de deining van uw lied,
waar alle donker en maneschijnen,
bloesems van lachen, en parelend verdriet,
zijn als het hart van één moeder. Luister,
hoe mijn verlangen zacht zingt naar u,
hoe mijn leven is een heel gefluister,
naar de rustige kusten van de dood, van u.
Want vreemd, in mijn eigen leven verloren,
al liefden, alle wijsheid moe,
van alle smarten uitverkoren,
gaan op een traan mijn ogen toe.
Moet nog mijn hart, eeuwen moede,
barstende van gonzende grondeloosheid,
de kermende dageraden verder bloeden,
de rillende sterren verder hoeden?
Heb ik niet reeds een afgrond van levens om mij heen?
1920
Gent 1896- Gent 1974
26-03-2014, 09:53
Geschreven door André 
|
|
 |
25-03-2014 |
Herfsttij. A L De Rop |
Het loof wordt ijler, bruin en goud van tinten,
bestikt met parels, wemelen langs de paden
de naarjaarsdraden.
Nog slaat in het bos de vink zijn heldere tonen,
bij het weifelend zonlicht, purperrood van stralen
in het vroege dalen.
Ik dwaal naar mijn duinen, en zet mij op de glooiing
in het mos neer, ik hoor de golven bruisen,
de zeewind suizen.
Het westen, de zee, mijn uitverkorene,
mijn zielsgeliefde, zij zendt mij innig zoet,
een tedere groet.
De maan klimt hoger, en wint in glans,
een zilveren sluier spreidt zijn lichtgetover,
op beemd en lover.
Ik droom en mijmer, ik hoor Keltische gezangen,
en een Keltische harp, schimmen zie ik dwalen,
door gindse dalen.
Zo een droeve klachten ontstijgen aan de heide,
en vreemde liederen stemmen mij het hart,
tot weemoedssmart.
Het is of geheimen die nooit het daglicht zagen,
hun graf verlieten, en aan de bladeren,
zich openbaren.
Het is of legenden in het spoor des tijds verloren,
de lucht vervullen, het nevelig verleden,
herleeft in het heden.
En ik droom en mijmer, een wondere wereld daagt mij,
ruïnen, rotsen, sombere dennenwouden,
wier kruinen grauwden.
Een flikkerend dwaallicht, gevolgd door geestendrommen,
in brede kringen stijgend tot de hemelen,
zie ik wemelen.
Zijn het Ierse helden of Schotlands grijze barden?
De hal van Selma of Arduns berggrotholen?
In de mist verscholen?
Opeens wat ommekeer, de dampen trekken samen,
nu zijn mijn dromen luchtspiegelingen,
en mijmeringen.
De wind blaast krachtig, de wolkenschepen naderen,
mijn hoofd omfladdert een vlucht blanke meeuwen,
die krijsend schreeuwen.
Ik hervind mezelf, het was mij goed die gezangen
weer te horen, peinzend op de kruinen,
van mijn duinen.
1878
Antoon Leonard De Rop
Den Haag 1837- Amsterdam 1895
25-03-2014, 00:32
Geschreven door André 
|
|
 |
24-03-2014 |
Onwetend. J N Van Hall |
Onwetend zijt gij zoals ik, in uw hoge zalen,
met ontelbare zonnen, en nog veel meer. De reden
van uw bestaan ontsnapt u, en gedwee, tevreden
laat gij uw kwistige hand uw goud in de afgrond stralen.
Gij rozen die uw knoppen pas ontsloot, gij dalen
en bergen, woud en stromen, gij weet niets. Neen,
de onzichtbare wereld en de wereld om mij heen,
zij kennen plan noch doel van hun rusteloos dwalen.
Onwetendheid alom. En noch het geringste atoom,
noch de arme mensheid wekt de godheid uit hun droom,
of roept hun toe: ik ben en wil me u openbaren.
O wondere waarheid, wie die u geheel doorziet,
wat kunt gij hart en brein een geweldige kwelling baren,
zou het heelal God zelf zijn, en wij weten het niet.
1882
naar een gedicht van Sully Prudhomme
24-03-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
23-03-2014 |
Verloren tijd. J N Van Hall |
Zo weinig af gedaan, trots moeite en trots verdriet,
de hele lange dag vol met onvruchtbare zorgen,
zij jagen u in de dood. Zo gaat het vandaag, morgen,
in dolle vaart, en het gunstig uur verdwijnt in het niet.
Zeg aan de arme dat ik morgen hulp bied,
het nauwelijks geopend boek heden weggeborgen,
ik lees het morgen wel. Waarheen ik u leid? Morgen
hoort gij het, mijn ziel. En dan zal ik recht doen, heden niet.
Wat een drukte heden nog, hoeveel nog te verrichten,
Wat een eindeloze zwerm onnuttige woekerplichten,
krielt en dwarrelt om ons heen met onweerstaanbare drang.
Zo blijft ons hart, onze boeken, onze gedachten,
Zo blijft het leven tot de dood op ons wachten,
de ware stille plicht, wacht op ons. Hoelang nog?
1882
vertaling van een gedicht van Sully Prudhomme
23-03-2014, 09:40
Geschreven door André 
|
|
 |
22-03-2014 |
Geen rust. J N Van Hall |
Een zware drom heeft de ijzerhut gevuld,
de reuzenstamper trilt, de scherpe zagen,
de wrede scharen knarsen, zuchten, klagen,
plethamers beuken, dreunen, alles brult.
In de spelonk waar dag in nacht zich hult,
en waar de nachten gloeien als de dagen,
spookt Dante's schim rond, en schijnt te vragen,
wat eeuwige wanhoop de lucht hier vult.
Het is de hel der kracht, de sombere, de droeve.
Heb ik de chaos niet ontward? kermt de groeve.
Wat toch weerstaat mij, en dringt mij telkens weer?
De mens is het. Hij die weet wat wondere krachten
er is haar schuilen, doof voor al haar klachten,
gunt haar in de eeuwigheid geen rust meer.
1882
vertaling van een gedicht van Sully Prudhomme
22-03-2014, 09:26
Geschreven door André 
|
|
 |
21-03-2014 |
Op wacht. J N Van Hall |
Het is nacht, maar de astronoom laat nog zijn blikken waren
door het luchtgewelf, en zoekt als het laatste gerucht verdwijnt,
naar de gouden velden. Zo, totdat het duister kwijnt,
blijft hij steeds peinzend, in heldere diepten staren.
De werelden, alsof het gewande korrels waren,
verdwijnen. Heel de stoet van nevelsterren verschijnt.
Oplettend volgt hij de komeet, die langzaam deint,
en roept, als daagt hij uit: kom weer na duizend jaren.
En zij zal komen, zij is getrouw en onwankelbaar,
zij kan de eeuwige wetenschap geen voetstap misleiden,
de mensen gaan voorbij, de mensheid wacht op haar.
Hij blijft met vaste blik het groots gesternte verbeiden,
en gaat ook zij te niet voor het uur van wederkomst naakt,
dan staat op het hoog vertrek de waarheid nog, en waakt.
1882
Jacob Nicolaas Van Hall (ook Fortunio genoemd), werd geboren te Amsterdam in 1840.
Het gedicht is een vertaling van een sonnet van de Franse dichter Sully Prudhomme.
21-03-2014, 08:42
Geschreven door André 
|
|
 |
20-03-2014 |
Lente. Cateau Damme |
Weer staan beloverd, bloesemblank de bomen,
Weer zijn de landen ruig van warrig kruid,
in een kring zich om stronk en bermen sluit,
de weiden groen en goud met blauwe zomen.
Een vogellied en zang van wind en stromen,
vloeien samen tot één enkel blij geluid,
dan breekt in jubelgolven daverend uit,
een drift van levensvreugde niet te tomen.
Voor zo een sterk leven, zo een klare dag,
moet wijken al wat ziek en kwijnend lag,
waar heel een schepping juicht in zelf-bevrijden,
gaan stil mijn smartgedachten henen glijden.
Ik kijk naar buiten, en hef het hoofd, en lach,
overal is er licht, ik kan niet langer lijden.
1901
20-03-2014, 08:54
Geschreven door André 
|
|
 |
19-03-2014 |
Schemering in de Dom. Elize Knuttel |
Schaduwen en maanlichtstralen,
spelen op de marmerstenen,
waarop rosse glansen dalen,
die zij het kleurig glas ontlenen,
van de ramen de hoge bogen.
In de nissen staan heiligenbeelden,
starend met geschilderde ogen,
op de rijke tempelweelde,
in het rond,
geen adem beeft er.
Slechts van zware wierrooknevelen
door de stille gangen, zweeft er
nog een walm,
de heiligen prevelen,
met hun koude, dode lippen,
litanieën, doffe klanken
aan de graven diepte ontglippen.
Levenloze bloemenranken
schitterend verguld, slingeren
om het hek met ijzeren randen,
onbeweegbare cherubijnenvingers,
schimmen glijden langs de wanden.
En een droeve bleke vrouw,
knielt en bidt met zacht gefluister,
en een kind in het kleed van rouw,
blikt steeds angstiger in het duister.
1886
Elise Knuttel 1857-1944 Den Haag
19-03-2014, 10:14
Geschreven door André 
|
|
 |
18-03-2014 |
Brussel in oude prenten 2 |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.








18-03-2014, 09:44
Geschreven door André 
|
|
 |
|
De boer 6. Jan Adriaensen |
Stijf in het schoonste gestoelte,
een rij schoorzuilen lijkend,
pronkt de kerkraad thans,
met een in zilver beslagen brevierband,
nevens de Zeer Hoog Edel,
geboren Mevrouw de Kasteelweduwe,
zwaar rouwend in krep,
net een lijkbaar tussen flambouwen.
Lager af, stil en devoot,
het genootschap van rentenierende kwezels,
karyatiden des tempels,
gebogen over hun vunzig kerkboek,
verder aan de middenbeuk,
de onverdorven helft der genodigden,
prevelende moeders en kinderen,
de rozenkransbolletjes achteloos,
tussen hun vinger en duimpje
verschuivend, gebeden droppend.
Diep in het portaal, als gebonden,
de handen gevouwen over de stoffen pet,
in het Huis des Heren als een vreemdeling,
verdrinkt en verduikt de boer zich daar,
wat is dat bidden en danken,
toch slafelijk te doorstaan,
wat duurt die hoogmis lang.
Snakkend naar het eindwoord, hoort
hij het vroeger dan de eersten vooraan,
als zegenend de priester zich keert,
Ite Missa Est.
.
18-03-2014, 08:12
Geschreven door André 
|
|
 |
17-03-2014 |
De boer 5. Jan Adriaensen |
Later, te laat, wanneer het klokje is
begonnen met beetjes te kleppen,
waggelt de boer naar buiten,
en wandelt dezelfde weg op,
die dol kronkelend langs de akkers,
toch uitloopt, zoals in een dorp,
alles en alle gedachten en handelingen,
toch uitloopt, vlak aan de kerk.
Daar op de kansel geklommen,
de vliegende mouwen in plooien,
beurtelings dreigend en zalvend
in de volkstaal, predikt de pastoor,
nu fors beukend de vuisten,
en onder de preekstoel al de kinderen,
dichter zich dringen bij moeder.
Dan stil bewijzend, verloren
in de oneindige hoogte,
van de Christelijke lering, zo hoog,
dat de vrouwen zijn verbeelding
onmogelijk volgen, en beneden
zalig een dutje in de vreze
des Heren verkiezen,
tot dan plotseling het rinkelen ,
van de koperen sintel,
het In Nomine Patris van de priester,
het orgelgepiep, het Introidus,
dempig en schor begeleidend,
gans de verademende schare,
tot bidden en knielen komt noden.
17-03-2014, 07:30
Geschreven door André 
|
|
 |
16-03-2014 |
De boer 4. Jan Adriaensen |
Langzaam galmt het getamp
van de bedeklok, over de velden,
hoeven en hutten ontsluiten
bescheiden, hun nederig deurtje,
het kindervolkje, dan anders
verwildert buitelt en heenwipt,
blootshoofds en bar in de klompen,
verschijnt bedremmeld op de drempel,
in nijpende schoenen,
en drukkend zondagspetje.
Moeder, de voorschoot glad,
in gemeten plaveien gestreken,
snokt de geblauwselde muts,
met haast op de glimmende haarbles,
dichter en vaster, en volgt dan
de traag voortstappende kinderen.
Eenden en hoenderen rekken
de nek, uit een dampende drinkbak
heffen de boeien verwonderd
en vragend, de druipnatte stompkop.
Halftijds buiten zijn hok,
met de staartpunt tussen de poten,
jammert en jankt tussen zijn tanden,
de hond om zijn lieve bekenden,
die samen zo vroeg heengaan,
gaan waar hij nooit meemag.
16-03-2014, 08:46
Geschreven door André 
|
|
 |
15-03-2014 |
De boer 3. Jan Adriaensen |
Als Flora's hand de weiden tooit,
in bonte bloemenlivrei,
dan danst men op het dorpsplein rond,
een schralen masten mei.
Als kant en barm en weg en haag,
vol hoge netels staan,
dan ziet men jaarlijks gans het dorp,
op een verre bedevaart gaan.
Als iedere tuin in zomergloed,
vol kriekrobijnen bloost,
dan viert men in de kille kerk,
Onze Lieve Vrouw half oogst.
En ringaaneen in het groeiseizoen,
is het zondag of heiligdag,
of wappert aan de torennaald,
alweer de kermisvlag.
En tussendoor, en altijd aan,
in volle werkensweek,
een bid octaaf, een boet noveen,
een vreemde pater zegt zijn preek.
En immer even gauw gereed,
ontvlucht de boer zijn veld,
en smijt zijn werktuig in de schuur,
en komt naar de kerk gesneld.
15-03-2014, 07:14
Geschreven door André 
|
|
 |
14-03-2014 |
De boer 2. Jan Adriaensen |
De wintervorst viert er zijn lusten zonder toom,
en vloert nu met schotsen het meer en de stroom,
en sneeuwt op de bomen, op wegen en op wei,
met dwarrelende pluimen een donzige sprei.
En heft de zon nog haar roodvossen bol,
soms tegen de middag van onder de wol,
dan duikt ze ras, griezelend voor ijzel en kou,
zo diep weg, of ze nimmer ontwaken zou.
En lui als de zon, geduffeld in baai,
met wanten en sokken van dubbel karsaai,
het hofhek gesloten, bij het vee en zijn vrouw
versteekt zich de boer, in de hoek van de schouw.
Daar wintert hij door, als een das in het bos,
als een egel en een otter, in bladeren en mos,
als een vleermuis gevouwen, in hooischelf en schuur,
als een insect, diep in een reet van de muur.
Dan dampen de koeien op gistende mest,
Dan walmen de plaggen in smeulende test,
Dan doomt uit de ketel het stomende voer,
Dan rookt als een stoomschouw, de pijp van de boer.
De toebak per pond door de baardbrander trekt,
De winter nog weken aan weken zich rekt,
en huilen de winden door het muizegat heen,
De boer zit geborgen, en stopt er nog een.
14-03-2014, 08:56
Geschreven door André 
|
|
 |
13-03-2014 |
De boer 1. Jan Adriaensen |
De boer die werkt wat werken heet,
victorie zo ik hem bezig vond,
als God het graan niet groeien deed,
geen pijltje piepte er uit de grond.
De boer die werkt wat werken heet,
mijn vriend, kijkt gij eens rond,
driehonderdvijfenzestig dagen,
soms eentje meer, telt het jaar,
wat nu lezer, laat mij u vragen,
betrapte gij de boer, en waar,
aan het werk, wat werken heet?
Versta mij goed, en zeg mij wat hij deed,
waar woont die boer die ik zo zoek,
voor wie arbeid niet een last is of een vloek,
maar het loon van grootse waarde,
onze edelste zending op deze aarde.
Ik vind er slechts hun tegenvoeters,
die langs het veld, langs laan en baan,
daar zitten, liggen, gaan of staan,
en gelijk de meeste lieden,
voor één dag werk, een week genieten.
1889
Jan Baptist Cornelis Adriaensen, geboren te Brussel in 1847
en gestorven te Schaarbeek in 1932. Hij was onderwijzer te Lier
en later schoolopziener te Antwerpen.
Dit spotgedicht toont aan hoe weinig respect de bevolking had (heeft ?)
voor de landbouwers. Nu nog te merken in ons taalgebruik: "stomme boer, lompe boer".
13-03-2014, 08:14
Geschreven door André 
|
|
 |
12-03-2014 |
Loutering 2. Edward Brom |
In verre diepte woelt het leven voort,
daar kruisen zich de duistere smartwegen,
van het droef weleer, waar ik neergezegen,
de handen strekte in gebeden nooit verhoord.
Daar wordt nog de echo van mijn smart gehoord,
de hoge hemel schreiend opgestegen,
weeklagend om verloren vredezegen,
tot mij het hoger licht heeft gegloord.
Zwoel duisternis vaarde heen, al het aardgerucht
stierf weg, waar ik opging in zuivere lucht,
glorierijk in het heilig licht geheven.
Hoog boven het leven en zijn marteling,
Hoog boven de smartende herinnering,
straalt mij Gods liefde en het liefelijke leven.
12-03-2014, 08:55
Geschreven door André 
|
|
 |
11-03-2014 |
Loutering 1. Edward Brom |
Nu sta ik op de reuzen hoge top,
van de louteringsberg, fier en alleen,
in bange, roerige lijdenstocht steeg ik op,
door rotsgegrim en duistere wouden heen.
Hier troont de vrijheid, die mijn harteklop
juichend versnellen doet, hier heerst slechts die enen,
hij is de enige en de eeuwige, die mijn harteknop
doet springend bloeien in een geur van gebeden.
Hier lacht de klare goddelijke rust,
oneindig als het hemelgewelf, onmetelijk wijd,
grote eenzaamheid, eindeloosheid van goudblank licht.
Gods eigen rust, heerlijk koelend streelt mij
het brandend voorhoofd, de God die ik belijd
staar ik recht en fier aan, in het heilig aangezicht.
11-03-2014, 09:27
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|