Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
13-11-2013
Gedenken. Johan Huijts
Over het bezige van mijn handen, is weer de nacht gevallen: na en ver is mij de zekerheid van één ster.
Leeg en bevreemdend zijn de lage landen, waarheen de oude weemoed mij verbande, geen lamp bleef branden in een klein venster, van veiligheid en hoop, en geen genster, glimt in het begeven van deze duistere wanden.
Een ster: nu ben ik naar het licht gered, van mijner dromen glinsterend vermoeden, een glanzende rivier die is gebed, in banen van het smartelijkst verbloeden.
In vage donkerten het blinkend wed van wateren, inzichtige en goede.
1921
13-11-2013, 00:00
Geschreven door André
12-11-2013
Onafwenbaar. Johan Huijts
Ziet, ziet dit wisselend spel van komen en gaan, dit spelen met het doen en de gedachten, een strak verscheiden en een aarzelend wachten, in wijd verlangen voor u openstaan.
Verschuilen willen wij ons achter waan, en wij willen van elkander wegtrachten, wij willen enkel gaan door verre nachten, tussen de bomen door van een sombere laan.
Maar daar is deemstering in het verschiet, van ogen die dit van elkaar niet dogen, en komen naar elkander toegetogen, om saam te zijn in dit en elk verdriet.
O ziet hoe zij zich tot elkander bogen, en hen de schaduw van de nacht verliet.
1919
12-11-2013, 00:00
Geschreven door André
11-11-2013
Herfst. Johan Huijts
Verwondering die ons wilde nederslaan, werd dan in stille weemoed overwonnen, over dichtbije droefheid ver hier vandaan, is in een glimlach haar opgang teer begonnen.
Waar hebben wij dit voor het eerst verstaan, en ons in die gedachte ingesponnen, die ons met deernis langs onszelf doet gaan, met peinzende handen en nu zo bezonnen?
Stil nu mijn hart, de trage bladerval omzoomt met geen geluid de dood der bomen, die in de lente luid ontwaken zal.
Nu stil, want stilte om droefheid is het overal, de dood wordt toegedekt met stille dromen, tussen de bomen als in een laag dal.
1919 Johan Huijts Rotterdam 1897-1995
11-11-2013, 00:00
Geschreven door André
10-11-2013
Muitende aarde. Carl Scharten
1.Muitende aarde.
Een gele walm welt door de grijze holte van de miststraat, huizenblokken, bonken hun brokken gestolte lava op, in de machteloze volte van de bleke hemelen, een oude twist gaat scheuren de aarde en de hemelen. Stomgeslagen, staat dit stil helse ogenblik te wemelen, te zwijmelen, de doffe, gele, gele hemelen kunnen niet smelten, kunnen niet doorvlagen, met kokend, wit fel vloeibaar licht de torenende bouwselen klomp.
2.Verhelderende pijn.
Er schommelt een bonk van lood, omvacht, door de benen wanden van mijn holle schedel, wanneer stil, dan wacht die, maar buigend, bukkend, dan rolt die zacht bonzende aan de randen. Mijn weten wordt als een schemerzee, waarop dobbert donker een logger, maar hoog erboven zwenkt mee, een licht in top, met het dompend wee, hel denkgeflonker.
1901
10-11-2013, 12:33
Geschreven door André
09-11-2013
De mist. Carl Scharten
De mist is, is...ik voel hem rauw in mijn longen neernijpen, met versmorend grijs grijpen mijn ogenlichten, ik voel zijn klem om mij, in mij, de mist neemt mij, ik ben gevangen, ik ken hem niet, ik voel hem niet met mijn handen, ziet zijn zwaaien zover hij wil, om mij.
God, niet te hebben wat mij houdt gevangen, dat kan ik niet, geef mij o ooggloeiingen, dat mijn ogen zo branden dat ik ziende word, prangen mijn handen dat ik voelende word, ik wil alleen de mist één ogenblik, met mijn handen, mijn krampvaste handen, de mist ombanden, en persen het op mijn borst, van mij alleen.
1901
09-11-2013, 07:48
Geschreven door André
08-11-2013
Holland. Carl Scharten
Het witte huis lag achter ons, en latende bezijden de omschutte moestuin met het koetshuis, doolden wij de bossige dreven in van het verlaten buiten, een tuinman stond er, die zijn hark stilhield en het fluiten staakte, dan harkte weer, het was stil, de lege lanen stonden vol zon, een schone dag nog, toch, te tanen begon het gebladerte, herfst was het, de kastanjes lieten door het dunne bladerdak droefgulden licht vervlieten.
De goudgele herfstlaan uit, waar alreeds de gevallen bladeren ruisvloeren waren om onze voeten, hallen fluwelig zonnegroen gaan glanzend voor ons open, de zomer is niet dood, zijn licht komt nog gelopen door het gloeiend lindeblad van het zonnigste smaragd, schemerend over onze hoofden in zijn doorzichtige pracht, zo staan wij in het lichtprieel onder de groene bogen.
De zuivere lucht is zwaar van aardgeur, en onze ogen zijn zoel gestild met het groene licht, dan, waar wij schrijden naar een zilverige opening in het geboomte, komt tot ons glijden nog zuiverder lichternis, die onze ogen baadt in frisser vloeden licht, zie hoe daar opengaat de stammenrij, en het glanzend mos daartussen ligt.
Lichtende blaren heft een struik onder ons gezicht, Lichtende blaren doet het geboomte over ons vonken, en uit dat bloeiende groenportaal onze ogen blonken, verrukkelijk lag de stroom, de zilvergrijze vloed, van het blauwe boomverschiet, uit tot voor onze voet, en vlietend verder weer, tot waar een ophaalbrug zijn gele balkenstelsel gebroken vond terug, en donkerder in het kabbelend water, en een toren uit dorpse gevelrij zijn leien spits kwam boren.
O rustig Holland dat aan onze verrukte ogen, van het dromend licht der groene bomenlaan betogen, zijn stille kleur ontsluit, en fris ze wakker wast, met het zacht zilvergeglans van het water dat er plast, zachtjes onder ons, dan rimpelend verstuift, wijl de koelte dat over de natte vlakte aanwuift, langs het blote voorhoofd strookt, O Holland, wil in dromen vaak met uw zuiverheid onze ogen kussen komen.
08-11-2013, 00:00
Geschreven door André
07-11-2013
Parijse avondstraat. Carl Scharten
In het stille schemeruur, als onder water beschreed ik de grond van een diepe straatgeul, hoog aan de lucht glom het laatste lichtgesmeul, fjordsteile wallen had de avondstraat er, die klommen somber aan de hemelspleet, donkerst de laagte in, geen winkel plofte vol gaslicht nog, glimmerende ruiten doften, een laatste glimp langs het gladde asfalt gleed.
Zwoel was het in de lucht, ik scheen de slepen mijn lome benen tegen vloeistof op, die nauwde het ademen, tot met hoevenklop voorop, onhoorbaar één van die wondere schepen aanvoer, een omnibus, kajuit beneden had al zijn raampjes leeg, maar van het dek kwam van twee rustige mensen een luid gesprek gesprenkeld in de stilte, voortgegleden is weer die boot, geen voor doorruist de vaart, die golfloos mijn verdronken lijf omklammend, volstaat en stinkt, en mijn leden verlammend, geen nieuwe luchtheid aanbrengt op haar zwaart.
1903
07-11-2013, 08:55
Geschreven door André
06-11-2013
Maartavond. Carl Scharten
Hoe heerlijk is de langere dag, het latere avonduur, dat het nog licht is, koel wel mag het zijn, de zoete duur van de daguren maakt de lente toch, lenteschijn in de lucht, in het park staan de kastanjes nog wel zwart, maar hoe geducht, van sappige kracht pronken er al, de barstige knoppen op, het is stevige vreugde, dra zullen er tal van bloeisels dansen tot de top.
Wat glooien in de schemerstond, zachtgroen de grasgazons, hoe druppelt deze treurboom rond, het sneeuwbloemig katjesdons, een krokusbed doet tippelen, over de zwarte aard, het dicht geel gekelkte, er hippelen de mussen door, wipstaart zit in een jonge haag al groen, klein Jantje, winterkoning, wat wil dat ritselend trippen doen? het is zijn groene kroning.
Maar weliger nog is menig struikje, vol frutselend geblaarte, zo mals en fris gebloeid..., zeg ruik je het groen, de vochtige aarde? En hoor, hoor, door de stilte fluit, een zoete orgeling, wellend in juberlborrelen uit, wijd door de schemering, zie ginder, in die zwarte boom, stil op de hoogste tak, zit zwart de vogel in die droom, van vreugde onder het wijde hemeldak.
Zijn zoete gorgel kropt vooruit, zijn fluitend snepje spert, hij zingt de avond in, hij fluit naar het stille avondrood, dat uit- bleekt over de grijze tuinenverte.
06-11-2013, 07:57
Geschreven door André
05-11-2013
Sneeuwavond. Carl Scharten
In de witte winterkamer, wijlt heldere schemering van sneeuw, die buiten ging maakten de straat eenzamer en inniger, door bleke gordijnen dringt die blanke stilte van wit, de klanken zijn klein en klaar van spreken, als bloemen zonder steel, zo eenzaam in de lucht, wijl het gaande voetgerucht, stilt in witte sneeuwdeel.
In het witte, sneeuwige licht, schemerig door de kamer, fluistert een zoet gestamer, zoel langs mijn aangezicht.
Mijn vrouw, wat is er blank een jubeling in ons, wij kinderen, die dat dons zo minnen, die zo rank de jeugd jubelen voelen, in dit zuivere sneeuwlicht, de schemering verdicht, maar blankheid blijft, door koele en blanke winternacht, dromen er bloemen wit en geel, geurend. Ik zit met jou stil in de nacht.
05-11-2013, 07:51
Geschreven door André
04-11-2013
De vorst. Carl Scharten
Over grijze straatvloeren, woei de felle wind, en wij hadden kou, wij warme dieren, voeren dwars door hem heen, hij wou te ijl, wij heel dicht bijeen, en zo leek hij te spannen, maar wij spanden.
Het was een schone tocht, zo te lopen als trompetters met koude handen, het was een fiere tocht, wij wilden bergen opgaan, maar waar anderen faalden, waren wij toch bergwillenden, hoe kil de ijswind ons joeg, wij keerden niet noch draalden.
Het was een prachtige tocht, en zegevierend kwamen wij thuis, Germaanse vorsten, strak lachte ik je toe, het koude harnas bestierend, maar hoe zoelde die koelte, als jouw mond open kierend, en ving in vocht witte warmte mijn koele dorsten.
1903 Carl Scharten Middelburg 1878- Florence 1950
04-11-2013, 08:55
Geschreven door André
03-11-2013
Gent in oude prenten 2
Afbeeldingen uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
03-11-2013, 20:33
Geschreven door André
Droom. Marie Metz-Koning
Loom door de open vensters zwevend, fijn haar grijs gewaad doorwevend, van het vochtig manelicht, noodlot op het blind gezicht, glimlach om de moede mond, lange lokken los en blond, slepend in haar bleek gewaad, komt de blonde droom, en staat bij de sponde.
Donkere wonde woelt zij om in het rustend hart, bloed geronnen, donker zwart, het ongeweten, het reeds vergeten, het weer gewekte, het pas ontdekte, het nooit gegrepen, het niet begrepen, lach die wil sterven gaan, vreugden die derven gaan.
De droom heeft haar ogen nu open gericht, diep als de dood op het mensengezicht, bang als een prooi, stil in een kooi, heftige huivering, krimpen in luistering, loom heeft de droom nu haar handen geleid, over de lokken als vlokken verspreid, loom op het voorhoofd dat rusteloos wendt, loom op de ziel die zichzelve niet kent.
Huiverende sluier slaat, over het mensengelaat, angstig verweren, wringen en keren, droom spreidt haar handen uit, waar zich een wonde ontsluit, wonde van donker bloed, die nog genezen moet.
Doordiep haar ogen, dieper gebogen, mond op de mensenmond, blond in haar lokkenblond, nimmer te weren, nimmer te keren, droom zonder medelij, die maar zichzelve zei, zonder begrijpen, zonder te rijpen.
Grauwgrijze dodenwade, bode van Gods genade, het slepend kleed bijeen, zweeft zij door het venster heen, zweeft zij de luchten uit, zonder één zuchtgeluid, zweeft zij de huizen in, weeft zij het leefbegin.
Allen omspant zij, Alles verbant zij, grijs, in een ruisloze sluier van zij, zweeft zij de wakende zielen voorbij, bleek als een nevel waar maanlicht in trilt, sluipt zij in de huizen van luisterende stilt.
1921
03-11-2013, 07:56
Geschreven door André
02-11-2013
Morgenstond. Marie Metz-Koning
De dag is stil ten horizon gerezen, De dag zal schoon en trots van afkomst wezen, als iedere dag die door mijn leven gaat, ik ken mijzelf en het gouden zongelaat, mijn eenzaamheid en de eenzaamheid van het al, dat, naar zichzelf verlangend, wezen zal van eeuwige eenzaamheid, een god gelijk, vol trots van eenzaamheid in het eigen rijk.
Ik voel de boeien van mijn leven breken, mijn stem van liefde zal van liefde spreken, mijn handen zullen het eeuwig offer geven, en de eeuwige kelk in eeuwige hand geheven, drink ik de zon mijn eeuwige heildronk toe, en wie daar weent, bedorven, droef of moe, zal op mijn wenk de eeuwige hemel schouwen, waar eeuwige sterren, eeuwige woorden bouwen.
Ik ken alleen de lach die niet vergaat, de lach die afglanst van het zongelaat, de lach die God lacht over alles heen, en licht is in de tranen die ik ween, ik weet de wereld in de glans van het goede, de eeuwige bronnen, waar de nimmer moede, zijn geest aan laaft in eeuwig rijke jeugd.
Ik weet de mensen blinken in stille vreugd, dat wat zij zelf niet kennen en niet weten, dat wat zij in blinde mensenwaan vergeten, ik weet mijn eigen lokken blond van de zon, en in mijzelf de blonde zonnebron, wijd in mijn ogen is iedere liefde onthuld, wijd in mijn borst vergiffenis voor schuld.
En als daar zangen van mijn lippen stromen, dan zijn het woorden die van goden komen, ik groet u zon, gij koning van onze aarde, die wat daar schoon is in een godlach baarde, wijd zijn mijn armen en mijn ogen wijd, danken de morgen en zijn heerlijkheid.
1921
02-11-2013, 07:45
Geschreven door André
01-11-2013
Liefde 2. Marie Metz-Koning
En in de vrouwenogen het wonder lichtte, En in de mannenogen het wonder zwichtte, een blauwe vonk van overwonnen vuur, hel van de toren sloeg het roepend uur, de blauwe dag was als een vlam geworden, om de al te grote hitte er enkelen morden, maar zij die minden wisten maar alleen, hun heimelijk denken naar elkander heen.
En al de garven die daar ruisend vielen, deden als knieën in aanbiddend knielen, en iedere band, de schoven rond gebonden, wou als een ring der vrouwen trouw verkonden, daar was een zonzoening langs de hoofden, die niets dan liefde en lief geluk beloofde, en telkens stal een stille blik de ander, van twee die wisten enkel maar elkander.
Zo weefde het leven het wonder in de borst, die nog niet spreken, enkel hopen dorst, en hoger klom de zon op het blonde veld, een koning die een liefdessprookje vertelt, en ziet gebeuren in zijn koningsogen, het wonder van het hoogste mededogen, en moe in het mateloos geven van zijn licht, was achter het donkere bos de zon gezwicht.
Een rood wolkenbed was uitgespreid, de moede held werd er in neergeleid, en uit de populieren riep een koel geluid, één enkele vogel die er 's avonds fluit, en lachend en in woordeloze gang, gingen de mannen en vrouwen, lang tot bij het dorp, waar elk zijn woning had.
Wat kinderen speelden blij bezij het pad, en riepen jokkend hier en daar een groet, rood rees het licht in laatste overmoed, en spreidde een waaier langs de hemel uit, de bomen ruisten suizelend geluid, sonore klanken trilden van de toren, en in hun klank werd de avondster geboren.
En het roezig haar zich strijkend van het gelaat, voor het kleine spiegeltje een meisje staat, een onbekende lach op haar gezicht, haar eigen ogen op haar zelf gericht, wat het toch zijn zou dat hij haar verkoos, en dat zij hem nu liefhad voor altoos, en langs het venster zong de wind gezangen, van eerste liefde en allerliefst verlangen
1920
01-11-2013, 09:04
Geschreven door André
31-10-2013
Liefde 1. Marie Metz-Koning
De witte zonweg ligt in het eerste gloren, verwonderd doen de hoge vogels zich horen, hoe weer een dag de velden overblauwt, de gouden aren wachten zoet vertrouwd, op het blinkend zicht in pees gespannen handen, op vrouwen, die de blond bezonde handen gaan binden om de schoven opgetast.
De jonge morgen komt en lacht en wast, en langs de witte zonweg gaan de voeten van de jonge maaiers, die elkaar begroeten, met vleugelwoorden in het jonge licht, het leven is zo jong op hun gezicht, en lachend en wat achter zijn de vrouwen, die kleine zorgen aan elkaar vertrouwen, soms fluisteren van geheime minnarij.
De blanke en blauwe dag maakt allen blij, dan gaat het door de vonkelen dauw, het spritsend licht van pijlen goud en blauw, en met zijn scherpe zicht, een wapen sterk, tijgt nu de man aan het moeitevolle werk, breedwevend zwijgen gaat er van hem uit, en de aren vallen met een ruisgeluid, zo zijn gewende hand ze nedervelt.
De zon komt op het bos, een jonge held, die verder nu de dag overwinnen gaat, de vrouwen zien bedeesd in zijn gelaat, en vegen zich het zweet van het voorhoofd weg, bindend de schoven in schoon overleg, zodat ze in kunstvol wonder opgericht, een vreugde zijn in het schouwend zongezicht.
Daar was één vrouw wier kleine lach, soms naar de andere kant der kloeke mannen zag, haar ogen vonden daar twee ogen saam, zij wist de mond die zweeg haar naam, zij bond de blonde banden en zij lachte, heel voor zich heen haar liefelijke gedachte, en hoger steeg de zon en stoeide het licht, de hoeden breed, schaduwend het gezicht.
Een koele doek bedekte het vrouwenhaar, aan stoere rijen stonden sterk en klaar, de schoven, in wier schaduwen werd gerust, en even was het een hoge lachenslust, een kwinkslag en een gretig eten gaan, vier ogen zagen stil elkander aan.
31-10-2013, 07:55
Geschreven door André
30-10-2013
Het kind spreekt. Marie Metz-Koning
Moeder gaf mij deze dag, als alle dagen een lichte lach, moeder weet dat ik bloemen zoek, langs elke weg, in iedere hoek. Vreemd en groot is het al om mij heen, ik zo klein, en zo klein alleen, licht zijn de waters, de bomen hoog, ver is het blauw van de hemelboog.
Vader ging, is zijn liefde mij nabij? liefst was ik altijd aan moeders zij, alles is zo ver en zo wijd. Bang ben ik altijd om de eeuwigheid, Bang zijn mijn ogen voor alles rondom, Bang is mijn hand waar ik aarzelend kom, Bang is het licht dat op het hoofd mij rust, Bang is de zoen waarmee moeder mij kust.
Is dit de morgen, is dit de dag? Is dit het eerste licht dat ik zag? Is dit mij eigen stem die spreekt? Is dit mijn lach die de stilte breekt? Waar zijn mijn zusters, mijn broeders bijeen? Weten zij, wanneer ik bang ben dat ik ween? Lief zijn de bloemen en lief is het licht, Lief is het lachende zonnegezicht.
Vreemd zijn de wegen, de wouden zo zwart, bevend bevreesd is mijn kleine hart. Zijn er mijn handen wel eenmaal sterk? Kent er mijn hoofd de plicht van zijn werk? Hemel zo ver die zo vriendelijk blauwt, wordt nu de wereld zo zoet vertrouwd? Stil wil ik bidden, heel stil en klein, blij als een bloem in de weide zijn. Stil wil ik kijken, waar alles wacht, wetend dat ergens wel moeder lacht.
1920 1864-1926
30-10-2013, 07:55
Geschreven door André
29-10-2013
Wat de zwaluwen vertellen. Fortunio
Reeds zijn de gele grastapeten, bezaaid met de eerste dorre blaan, een frisse wind waait zonder pozen, de mooie dagen zijn gedaan, nog sluit één enkele bloem zich open, met zorg voor het allerlaatst bewaard, de dahlia prijkt met haar kokarde, de goudsbloem schittert in de gaard, de regen plast. Op het dak der woning belegt, (bijtijds bekend gemaakt), de zwaluw haar vergadering, de koude komt, de winter naakt.
Bij honderden beraden zij samen, waarheen het reizen wezen zal, O zegt de ene: in Athene, is het lekker op de oude wal, ik ga er jaarlijks, en ik huis er op het Parthenon, daar heb je het best, ik verstop in de gevel, moet je weten, het gat van een kogel met mijn nest, een ander zegt: ik heb appartementen, te Smyra in het café besteld, waar op de drempel in het zonnetje, de Hadji amberkorrels telt. (1)
Een derde: mijn adres mijn waarden, is Rhodes weet ge, in het groot paleis, het kapiteel van één der pijlers, is jaarlijks het doelwit van mijn reis, een vierde: ik reis van het jaar zo ver niet, ik word oud en kan zo niet meer mee, ik ga naar het terras van Malta, tussen een blauwe lucht en een blauwe zee, een vijfde: weet je waar het goed is? Te Caïro, in een ornament der torens van één der moskeeën, daar heb ik steeds mijn wintertent, en nog één: bij de watervallen, is mijn verblijf, vergeet het niet, de juiste plaatst heb ik aangetekend, in het koningsstandbeeld van graniet.
In koor: en morgen op dit uurtje, zijn wij al een mooi eind hier vandaan, langs donkere dalen, witte bergen, en langs de schuimende oceaan, zo babbelend, klapperend met de vleugels, de zwaluwen ginds in de sloot, als stormen gieren, regens plassen, en het bos zich verft in het schitterend rood. De dichter kent de zwaluwentaal, als zij, slaat hij de wieken uit, maar ziet zijn vlucht straks onmeedogend, door een onzichtbaar net gestuit. Geef mij vleugels, geef mij vleugels, zo luidt ook mijn droef refrein, om met de zwaluwen mee te vliegen, naar eeuwige lente en zonneschijn.
(1):Hadji=pelgrim
29-10-2013, 10:08
Geschreven door André
28-10-2013
Pantoen. Fortunio
Pantoens te maken is zo zoet, ik voel mij gelukkig, blij te moe, ik zoek niet naar wat ik zeggen moet, ik vraag niet naar het wat en hoe.
Ik voel mij gelukkig, blij te moe, een zalige rust vult mijn gemoed, ik vraag niet naar het wat en hoe, ik weet altijd wat er volgen moet.
Een zalige rust vult mijn gemoed, al schrijvend sluit ik de ogen toe, ik weet altijd wat er volgen moet, het is of ik het in hypnose doe.
Al schrijvend sluit ik de ogen toe, het één volgt het ander op de voet, het is of ik het in hypnose doe, pantoens te maken is zo zoet.
1889 Een pantoen is een Maleise dichtvorm met terugkerende versregels.
28-10-2013, 07:57
Geschreven door André
Moderne poëzie 4. Fortunio
Het was in het dorpje Sloterdijk, de zeventiende augustus van het jaar achttien honderd zevenen zestig, 's avonds zeven uur, dat een oude heer voor zijn woning zat te dutten. Op zijn knie lag het uitgedoofde pijpje; terwijl de hand van het Dagblad zoeven pas ontglipt was, langs zijn zijde beweegloos neerhing. Aan zijn voeten lag een grijsbonte kat, die 's meesters voorbeeld had gevolgd, en als hij, zo rustig sliep. Men hoorde door de open hangdeur, slechts het flauw getik van een oude hangklok, die voor in de gang hing.
28-10-2013, 07:55
Geschreven door André
27-10-2013
Moderne poëzie 3. Fortunio
Een dichter zegt wat hij meent. Ik beken het, dat ik smart en lijden gaarne zie, dat ik luid jubel, en verbazend in mijn schik ben, nu ik aan armoe en verdriet gewend.
En nu een knikker, een kastanje, een ééncentprent, is al mijn levensvreugde. Ofwel ik lik een suikerbal, die ik stilletjes uit een blik tevoorschijn haal. En zoiets wordt ellende
genoemd door sommigen, die traanloos zijn, en weedomloos en leedloos. Kunnen zij weten wat een ander mens gevoelt, blijdschap of droefheid heet, treurig of blij?
Geen schijnsel geeft schone schijn aan het zijn, een dichter zegt juist wat hij bedoelt.