Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
05-09-2013
Het betoverde paleis. Hendrik De Vries
Diep in het weligst onzer dalen, door goed engelenvolk bewoond, stond eertijds het paleis te pralen, het hief zijn kruin, met licht gekroond, uit vorst mijmring's rijksdomeinen, fier in het blauw.
Nergens wiekten serafijnen, over even schoon gebouw, vreugdbanieren, gloeiend gouden, golfde vrijelijk wijd en zijt, dit was alles in die ouden, lang voorbije tijd. En ieder zefir die kwam dansen, in het gezegend oord, over de pluim gedoste schansen, dreef zomergeur gevleugeld voort.
Zwervers op hun reizen, zagen door 's paleizen vensterpaar, geesten zwevend voortgedragen, licht naar welgestemde snaar, om de troon van wie geboren, uit purper en goud, in grootheid naar zijn staats behoren, daar hoog als koning werd aanschouwd.
In paarlen en robijnen bogen, blonk de volschone poort, waardoor uitbundig toegevlogen, kwam juichen immer voort, een koor van echo's die bezongen, bij beurt en keer, met liederen uit het hart ontsprongen, de deugd en wijsheid van hun heer.
Doch in rouw gedoste bozen, werd 's vorsten trots paleis belaagd, ach nimmer mag de kim weer blozen, voor hem die thans gevangen klaagt. Wat ver in het rond uit zijn trezoren, aan luister blonk, werd oud verhaal dat haast verloren, in het eeuwig duister zonk.
En reizigers die nu hun tochten, soms wenden langs het gevloekte dal, zien door de vensters droomgedrochten, bij bloedig licht en woeste schal. Wijl als een vloed van spattend water, door de grauwe poort, een bende breekt en met geschater, nog lacht, in haat gesmoord.
05-09-2013, 00:00
Geschreven door André
04-09-2013
De slaapster. Hendrik De Vries
Te middernacht in junimaand, in het mild, geheimvol schijnsel staand, verneem ik hoe een zweem van doom, dauwt om de gulden manezoom, en wijd verpareld, zacht en teer, afzijgend op de bergtop neer, vandaar, met stage droppelval, zoetluidend vloeit in het aardse dal.
De rozemarijn, op het graf in droom, De lelie op de stille stroom, De bouwval, dommelend grauw en loom, hoe ligt al het schone neergevleid? Zwijmelend als de Lethe, breidt het meer zich onder het nevelkleed, in het wonder dier vergetelheid, wier slaap van geen ontwaken weet.
Zijt gij, o vrouwe, hier niet bang? Gij droomt wel innig, stil en lang, veel zeeën ver schijnt gij gekomen, vreemd aan deze tuin vol donkere bomen, Hoe bleek zijt gij, hoe schoon uw dracht? Hoe rijk uw sombere lokkenpracht? Hoe plechtig deze wondere nacht?
De vrouwe slaapt, o weze het zacht, zo diep van vree als lang van duur, neem God omhoog haar veilig aan. Is nauwer woon haar dra bereid, en droever bed haar toegespreid, O mag zij het oog daar nimmer slaan, op geest die in het heilloos uur, wel grijsgesluierd langs haar gaan.
04-09-2013, 00:00
Geschreven door André
03-09-2013
De stad in zee. Hendrik De Vries
De dood verhief zijn koningstroon, in een vreemde stad, een eenzame woon, door het schemerige westen omwaad, waar de boze en de goede, de deugd en het kwaad, in eeuwige sluimer vergaat. Haar outers, torens en paleizen, zijn onvertrouwd aan het sterfelijk oog, geen aardse bouwgewrochten rijzen, ooit zo onzalig zwart omhoog, onwrikbaar door de tijd vervreten.
Rondom, van alle wind vergeten, gelaten, onder stille sfeer, ligt klagelijk het willoos water neer, geen straal uit hoger, heilrijk oord, heeft ooit hier het nachtgetij verstoord. Maar het schijnsel waar de zee van gloort, stroomt onbewegelijk zwijgend voort, op spitsen, stijl in het floers geboord, pijnappels, koepels, vorstenhallen, en Babylonische trotse wallen.
Langs droomprieelen, altaarschrijnen, Langs bloemen van gebeeldhouwd steen, violen en gekronkte lijnen, klimop en wijnstok, wijds dooreen, met schaduwspelen woest verheven, schijnt alles vrij in het zerk te zweven, wijl machtig over het rijksgebied, de dood gedrochtelijk nederziet.
Half open tempels, open graven, liggen gelijk het peil der haven, maar noch de diamanten schat, in elk afgodsoog vervat, noch juwelen, pracht van doden, kan het roofzuchtig water noden, deze glaswoestijn blijft onvervuld, geen golf die naar het doolhof krult, geen rimpel duidt een deining aan, van ver, langs blijder oceaan.
Niets toont, of ginds een wind verscheen, op zeeën, minder wreed sereen, maar hoor, toch roert iets in de lucht, nu beeft een lange kreet, een zucht, als wierpen torens het loom getij, in steelse daling, traag terzij, als liet hun top, die nedergleed, een lege plek in het hemelkeed.
Of golven slaan met roder stralen, Of eindelijk de uren ademhalen, zo zijgt hun zwaarte langzaam heen, en eens, als na verwoed geween, de duivels van hun zetels rijzen, zal, waar de stad omlaag verdween, de hel haar eer bewijzen.
03-09-2013, 00:00
Geschreven door André
02-09-2013
De vallei der onrust. Hendrik De Vries
Het was een stil, een liefelijk dal, doch het volk, in oorlogszucht, stroomde heen, ten wissen val, liet alleen de sterrenlucht, nachtelijk in het azuur op wacht.
Boven de aardse bloemenpracht, waar als rode doom bij dag, (1) het zonlicht loom en moede lag, tot het kil en treurig week, als een asphodil zo bleek. (2)
Maar wie thans dit oord bezoekt, weet het ganse dal vervloekt, ziet hoe alles roeren moet, stilte vindt hij nergens meer, zwijgen blijft alleen de sfeer, die op het gruwelijk raadsel broedt.
Voor geen voelbare stormen vlieden die bomen, worstelend als het zieden der branding, over de Hebriden. (3) Voor geen verneembare winden, vluchten die wolken, die daar immer zuchten en ruisen, door de ontruste luchten.
Over violen als mensenogen, Over de leliën wiegelend bewogen, wenend naar naamloze graven gebogen, wiegelend, van hun geurige knoppen, schudden zij frisse, parelende droppen, wenende, van hun tedere stelen, dauwen zij tranen als vuurjuwelen.
(1):doom=nevel (2):asphodil=bloem, goudkruid (3):Hebriden=eilandengroep bij Schotland
02-09-2013, 00:00
Geschreven door André
01-09-2013
Alleen. Hendrik De Vries
Sinds de eerste kindsheid was ik niet als anderen waren, hun verdriet en hun geluk was niet voor mij, het ging alles aan mijn ziel voorbij.
Hoe kon hun dronk mijn smachting koelen? Hoe kon mijn duistere hartstocht woelen? om het heil dat hun begeerlijk scheen, ik minde zeer, toch steeds alleen.
Maar in die kindsheid, morgendauw van woest bestaan, ontgloorde flauw het mysterie dat mij nooit verlaat, en houdt vertrouwd met goed en kwaad.
Aan stortbeek en aan bron verknocht, Aan grauwe rots en diepe krocht, Aan het schemerig dennenwoud, Aan de zon in het herfstelijk goud.
Aan de slag van de bliksemschicht, raaklings langs mij heen gericht, Aan de donder, aan de storm, Aan de grillige wolkenvorm.
Te midden van het peilloos esmerald, tot een duivelgestalte samengebald.
01-09-2013, 20:09
Geschreven door André
31-08-2013
Kerkelijke liederen van het Spaanse volk 2. Hendrik De Vries
De
klok luidt in Betlehems toren,
de vlammen slaan uit een stal,
daar is een kind geboren,
dat ons verlossen zal.
In de kerk staat kaal en strak,
de boom die wij aanbidden,
met engelen, één op elke tak,
en de Heer in het midden.
Ik zag een man,
zijn borst was open,
bloed kwam van spijker
en doorn gedropen,
daaronder zat,
geknield een vrouw,
die hem aanbad.
Maria werd neergedragen,
de lege nis bleef nog daar,
waar is nu de duif, zo vragen,
de zwaluwen aan elkaar?
Ware ons huis u niet aangenamer,
Hoogliefelijke Vrouwe mijn,
zolang nog rondom uw kamer,
de metselaars bezig zijn?
Moeder van smarten,
van angst en zorgen,
ik houd getrouw in de diepte mijns harten,
uw beeld getrouw.
Heilige Moeder Maagd,
houdt Gij mijn ziel toch zo,
als Gij uw kindje draagt, Heilige Moeder Maagd.
31-08-2013, 00:00
Geschreven door André
30-08-2013
Kerkelijke liederen van het Spaanse volk 1. Hendrik De Vries
Daar is geen vrouw als Maria, geen vlag als de Spaanse vlag, geen liefde als de liefde van moeders, geen licht als het licht van de dag.
In het hoogst van de hemel, klinken trombonen, dat zijn serafijnen, die Maria kronen.
Mijn moeder heeft mij gevraagd, wie ik bemin, ik zei: de Heilige Maagd, mijn koningin.
Dwars door de Ebrostroom. vliegen granatenzwermen, onder haar mantelzoom, blijft ons de Maagd beschermen.
De Maagd op de zuil heeft gezegd, dat zij geen Franse wil wezen, maar voor zal gaan in het gevecht, aan het hoofd van de Aragonezen.
Hoera voor Zaragoza, lang zal Aragon leven, aan de gewijde pilaar, hebben wij ons hart gegeven.
Heilige Maagd op de zuil, vrees nimmer wrede tirannen, zolang Zaragoza groot is, door nijvere, vaardige mannen.
Het kruis wordt uit een kerk gedragen, het kruis met rouw bekleedt, aan het kruis wordt ieder geslagen, die zichzelf door liefde vergeet.
Ziet hem naderen, vol mededogen, voor ons, de in zonde geborenen, hij komt onder het hout gebogen, bedekt met een kroon van doornen.
Zie de drie Maria's komen, met hun drie zilveren bokalen, waarin de kostbare stromen, van het bloed uw Verlosser dalen.
Verheft uw ogen aanschouwt, ons aller opperste Heer, zo de zonde u waarlijk berouwt, zijgt op u zijn genade neer.
30-08-2013, 00:00
Geschreven door André
29-08-2013
Adagios. Hendrik De Vries
Voor het eerst in het beweegbare toverwoud, waar moorddadige poelen verkrozen, zag ik slingers van het schatrijkste lovergoud, overladen met zwarte rozen, een dooltuin waar nergens een vogel zong, onder schaduw van onheil en dood, hoe dieper ik door deze lanen drong, hoe zwaarder nacht mij omsloot.
Ik wandel door dichte hoven, of slaap met mijn wilde honden, aan vijvers en tegen hellingen, groeien gifplanten van zalig verdoven, sap voor bedwelmende kwellingen, wrede verrukking en heilige woede, al mijn geheimen beveel ik de veilige hoede, van het huis dat ik hier heb gevonden.
Bezweringen moet ik zingen, in walmen moet ik bezwijmen, om naamloze geheimen, aan het eeuwig duister te ontwringen, ik treed op verloren wegen, ik weet van geen wederkeer, wie voor mij hier waren, zegen in onstoorbare sluimer neer.
29-08-2013, 00:00
Geschreven door André
28-08-2013
Doodsgedicht van het Spaanse volk. Hendrik De Vries
Over dromen zoals mij kwellen, kan ik nooit met mensen praten, ik zal ze de grond vertellen, als ik daarin word neergelaten.
De zon mag opstaan of niet, voor mij breekt geen dag meer aan, het is voor mij gedaan met het lied, van haar op- en haar ondergaan.
Bij de muur die ik vond gesloten, riep ik: Moeder kom weerom, toen riep ik de Maagd Maria, maar alles bleef stil en stom.
Bij het geklop van mijn handen, is mijn hoop stukgeslagen, nu heeft moeder mij toch antwoord gegeven, bij het eerste dagen.
28-08-2013, 00:00
Geschreven door André
27-08-2013
Een Spaans volkslied. Hendrik De Vries
In de gezegende dagen, van jubelen en van bloeien, wanneer de hartstochten schroeien, en hun dorst naar de lippen slaat, wordt soms ons geluk door vlagen, van sombere weedom verdorven.
Dat zijn liefden lang gestorven, die beschuldigen van verraad.
De drift vervliegt als een rukwind, het genot blijft nauwelijks heugen, wat wellust heet, is een leugen, de schoonheid een ijdel mom, de mens die nergens geluk vindt, raakt vermoeid en afgezworven.
Naar liefden, voorlang gestorven, gaan dan zijn wegen weerom.
1930
27-08-2013, 00:00
Geschreven door André
26-08-2013
Droom. Hendrik De Vries.
Nog mijmerend vragend wat zij had gesproken, betrad ik 's nachts opnieuw de trappenstraat, in stadslicht bleek gebaad, in sneeuw verdoken, een venster blonk, maar nergens haar gelaat.
Beneden gleden wagens zonder dreuning, dreef murmelend zwart van mensen af en aan, het bordes lag blank, met blank bevrachte leuning, door het smetteloze laken was geen tred gegaan.
De sleutel had het zwijgen zwak verbroken, maar niets weerklonk in die befloerste gang, ik vond een kamer, heb daar licht ontstoken, en wachtte stom en roerloos, urenlang.
Ik zag nog achter gaas de schoorsteendaken, de muren soms bestreken door de maan, toen hoorde ik weer de sneeuw van schreden kraken, daar kwam zij, wilde huivering greep mij aan.
Mijn hart verkromp, met plots verstomd gehamer, ik wist mij stellig in mijn vlucht bespied, een spiegelwand weerkaatste gans de kamer, ik schrok: ik vond mijn eigen beeltenis niet.
1924 Groningen 1896-1989
26-08-2013, 10:05
Geschreven door André
Antwerpen in oude prenten 1
Antwerpen is zo mooi.
26-08-2013, 07:52
Geschreven door André
25-08-2013
Wijding. Marie Metz-Koning
Als een blanke vijver, effen, enkel licht, dat uit een wal van mos en dorrend goud, door takgewar van winters worstelwoud, de klare blik ten eeuwige hemel richt.
Schoon het elk beeld weerspiegelt, van wat schouwt in zijn klaarte, en het altijd open ligt voor nieuwe beelden, en het die beelden wicht en veel warreling op zijn glansvlak houdt.
Ziet, spiegeling levensbeelden velerlei, uit drukke worsteling van dit tijdelijk zijn, diep uit mijn wezen een blik, aandachtelijk.
En al wat spiegeling in zijn klaarte lei, zij het dolle vormen, tekenen of stille lijn, wijst hij de eeuwige beelden van het eeuwige rijk.
25-08-2013, 00:00
Geschreven door André
24-08-2013
Storm. Marie Metz-Koning
Hoort, hoe dreunt en davert van geluid, als waar een krater, brakend fel onze aard. Door het bangste van de nacht, in volle vaart, jaagt rijder wind, wild rittend langs mijn ruit.
Met helse hoeven pletterend wat hem stuit, stuift bomen en bloemen snoeiend in mijn gaard. Zijn donker ros, wuifmanen en wuifstaart door krocht en bocht: waar zich een weg ontsluit.
He rijder wind, licht mij nu even uit mijn warme woon, waar goedheid mij vergaart aan schatten alles, wat de blijdste bruid als kind zich droomde en maagd, opdat uw paard ik pletterend menne, waar ik moe gestaart in haat op macht, mijn woorden dood op luid.
24-08-2013, 00:00
Geschreven door André
23-08-2013
Voorjaarswind. Marie Metz-Koning
Zo zoet en zangerig suist door de ijle twijgen, de prille wind van zonbeloften luw, dat mijmerend: is de lente daar al nu? Al overal de bleke mensen neigen.
Hun handen branden van gespannen werken, waarmee één elk zich wintervreugde loog, zijn even stil, en in hun dromend oog, is schemering van een schoon geloof te merken.
En wie de spiegeling van een wreed verleden droeg in zijn ziel, vele bleke maanden lang, hoort juichen in die wind de zegezang, van smarten in een trots hart zelf volstreden.
Zo zoet en zangerig suist door de ijle twijgen, de prille wind van zonbeloften luw.
23-08-2013, 00:00
Geschreven door André
22-08-2013
Stilte. Marie Metz-Koning
Ik hef mijn effen aangezicht, in de vrede van het schemerlicht, dat langs de stammen vloeit, en wijd als waar ik een bloem die de avond bloeit, spreid ik mijn aandacht met het alles mede.
De luide landen liggen moe gestoeid, de woelige wateren wachten uitgestreden, de bloemen om hun harten toe gegleden, zijn als de lovers toverstil geboeid.
Zal God nu uit zijn hoge hemel treden? Zijn zoete voeten in de stilte geschoeid, te gaan langs de aarde die hem tegen groeit, met allerhoogste zomerliefelijkheden?
Ik hef mijn effen aangezicht in de vrede van het schemerlicht, dat langs de stammen vloeit.
1904 1864-1926
22-08-2013, 00:00
Geschreven door André
21-08-2013
Het meisje. Hendrik Scholte
Schemer droeg zijn stil verwezen, vroeg gelaat de kamer binnen, toen zij uit het witte linnen, ademloos is opgerezen.
Ban van een vermoed beminnen, spon zij aarzelende vrezen, en het geheim verbond aan dezen droom, al het ontzet bezinnen.
Eenzaam draagt de lege sponde, deernis om de vreemde schuld, van een niet gekende zonde.
Tot de milde morgen duldt, dat het hart zijn eigen wonde, doelloos schreiend heeft gevuld.
21-08-2013, 00:00
Geschreven door André
20-08-2013
Narcissus. Hendrik Scholte
Voor mij een spiegel, en achter mij een spiegel, maakt het zachter wat ik spiegel, want ik, ik ben niet wat ik schijn, maar minder dan wat hier en daar en ginder, iemand weerkaatst in zijn blik.
Eén allen heeft duizend levens, zonder één voor zich alleen, en tevens zonder één voor iemand anders, en tweemaal ik maakt mij een speler, van plezieren en verdriet en veler ergernis, omdat ik ijdel ben.
Hemel en aarde hebben het water, tussen zich in, waarvan ik later, wel den spiegel eens breek, om van onderop nog even, mee te lachen met dit leven, dat alleen maar leven leek.
20-08-2013, 00:00
Geschreven door André
19-08-2013
Nocturne. Hendrik Scholte
Soms gedenk ik in het zacht gerucht, van een ander feest in de avondlucht, een zekere mijmering, van wat nu voorbij gegaan is, het warme lied van u en mij.
Muziek, de liefde van uw smalle handen, en de open avond achter de verande, de vroege sterren over zee en duin, en het geruchtloos duisteren van de tedere tuin.
Wij bleven tot de korte nacht wou bleken, minden en wisten dat dit eens zou breken, ik ging terug, maar o, jij ging zo stil, de zware wegen van uw sterke wil.
En nu gij ver zijt, zijn wij enkel samen, als uw muziek weer zingt uit vreemde ramen, en zwak ben ik, tot die herinnering zwindt, in het schuchter manen van de late wind.
1925
19-08-2013, 00:00
Geschreven door André
18-08-2013
Het Carillon. Hendrik Scholte
Zacht en vanzelf uit de vermoeide nacht, schuchter ontloken aan een verre toren, prevelt een lied van die niet toebehoren, de zware aarde en een traag geslacht.
Nu zingt als een doorschrijnend brevier, het carillon zijn onverstane vreugden, van kleine klanken, die zichzelf verheugden, jubelt een ijl en torenhoog klavier.
Tot wankel aan een onvoleind akkoord, dit sprankelend fontein is ingezonken, en van een kinderlijke weemoed dronken, zet ik mijn stil bevonden omgang voort.