Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
27-01-2013
Kraaien. Marie Metz-Koning
Heisa, de kraaien in de wintertakken, nog trillen de echo's van hun schrille snaters, wat zitten zij daar stil, de donkere saters, de sombere spotters, in hun zwarte pakken.
Zie, hoe bedaard die straks nog schelle praters, lijk kleine klompjes tegen het luchtgrijs plakken, Heisa, daar staan zij weer, de twijgen krakken, de dag barst open van hun rauwe schaters.
Een donderwolk van vlugge vogelwolken, die kraaiend zeilen door de dompe luchten, een lijn uit, alsof zij elkaar met grappen lokken, een lijn uit, alsof zij elkaar speels ontvluchten.
Tot plots zij zitten, en de bomen zuchten, en schudden klagend hun bemoste knokken.
27-01-2013, 11:24
Geschreven door André
Storm op de heide. Marie Metz-Koning
De heide ligt te huilen, ruig opengeborsten, aan kieren en kuilen, en schrompige korsten.
Met plotse schokken, uit gaten en naden, met bonkige nokken, uit nervige paden.
En boven de wolken, die drommen en draven, als donkere volken, vastgeklonken slaven.
Terwijl de wind in zijn woede, bij het ijzeren drijven, blindt geselt ten bloede, hun trossige lijven.
1903
27-01-2013, 08:52
Geschreven door André
26-01-2013
Weerzien. Marie Metz-Koning
Ik zie u weer, mijn heide, mijn donkere stille, dooddroeve makker, de enige die ik zo beminde, toen ik arm en eenzaam als een bedelblinde, door het leven ging, van kindsheid af mijn wille.
Ik zie u weer mijn heide, wat sterke vrienden zijn wij geweest, het wijde smarttrillen, dier bruine zeepaarden,zetten zich aan het rillen, mijn arme hart, dat nergens een toevlucht wist te vinden.
Als toen hoor ik de noorderwind in uw pijnen gillen, de oude kruinen kermen als ontzinden.
Als toen krijt er een uil zijn verschrikkelijk schrille doodprofetie, maar eenzaamheid, ik bevind, mij ver van u, nu liefde's zoete wille, van eeuwige vreugde mijn ziel wist te omwinden.
1903
26-01-2013, 12:47
Geschreven door André
Herinnering. Marie Metz-Koning
O lief, berg aan uw hart mijn bleke wang, en span uw armen veilig om mij heen. Hoort gij hoe mijn ziel zacht heeft geleden, om dingen die daar stierven al zo lang?
Hoort gij mijn ziel zo zuchten om het leedverleden, mijn smartenspoken, lief ik ben zo bang, ik hoor haar schreien, trots ik naar jou verlang, die wrede herinnering altijd door mij heen.
Zij maakt zo moe, die dode nutteloze pijn, die al maar klaagt hierbinnen, nacht en dag, die niet wilt zwijgen voor je liefste lach.
Die niet wilt wijken voor uw bij-mij-zijn, O red mij lief, en doodt dat spook van leed, ik kan niet leven, als ik niet vergeet.
1903
26-01-2013, 12:38
Geschreven door André
25-01-2013
Dode zomer. Marie Metz-Koning
Door het bos draagt een droefgebogen schaar, van nevelfeeën een dode vrouw, gehuld in violette rouw.
Haar bloemomwalde blonde haren, die ritselslepen in de stilte, als dofgesponnen zongoud, hangen.
Hoog boven zingen bomen bange doodzangen in de vochtige kilte, de wind vlokt gele vlinderbladen zachtvingerig af, en bloemen strooit ze.
Vergaart wazige garen samen, en plooit ze, de stammen krijgen treurgewaden, en de wind zoent de mooie dode zomer.
Op ogen en haar, op lippen en handen, weent dan weer weg langs vlakke landen, een eenzame droeve schoonheidsdromer.
1903
25-01-2013, 10:42
Geschreven door André
Najaarsvijver. Marie Metz Koning
Dofblauw omneveld, staan de zwaarbevrachte looflome bomen, buigend hun getakte ver over het gladde van de vijvervlakte, waar langzaam glijdt een blanke zwanenwacht.
Soms rimpelt een windkus de waterstrakte met lichte lippen, en een heel zachte, weezoete geur zweeft om, een stervensklacht, van het oeverriet, even omgeknakt.
De hemel lijkt een dicht opeengepakt, dofdreigende, grijsvochtige wolkenvracht, op het verre woud dampig neergezakt.
Nu stuurt de natuur mij, die naar leven smachtte, met liefde, die al het lijden niet verzachtte, in het twijfelend hart, een diepe doodsgedachte.
1901
25-01-2013, 08:52
Geschreven door André
24-01-2013
Morgenzon. Marie Metz-Koning
Laat klinken fel uw helle lichttrompet, gij nachtoverwinnaar, stralen majesteit, zie land en water sidderend neergespreid, in het vonkend vuur, dat uit uw ogen spet.
Zie alles wachten, open hemelwijd, de wijde wereld, onder een blinkend net van dauw, zo wacht eens vorstentred, een blijde feeststad, dat zijn komst bereid.
Traag kroop de zware zwartwinternacht, een log, lui beest, dat maar niet wijken wou, een wolkenvracht gedachten, dreigend grauw, drong om mij heen, ik heb zon, naar u gesmacht.
Mijn ogen, wijd in mijn beschreid gezicht, gaan gulzig drinken van uw glorielicht.
1901
24-01-2013, 11:37
Geschreven door André
Nachtgracht bij regen. Marie Metz-Koning
Diep duiken heimelijke huizenrijen, in duister weg, alsof zij de ogen duchten, de bomen kermen tranenzware zuchten, gladglimpend lichten regennatte keien.
De nacht, die, dovend alle leefgeruchten, onhoorbaar sluipend in de stad kwam glijen, lijkt nu wel zachtjes overal te schreien, in murmelgoten die onzichtbaar vluchten.
Ver spreidt, al kleiner wordend, het ros geblikker, van waailantaarns, loensende nachtsmarten, vals lachend weg, door natbetraande glazen.
Verlokkend rimpelend licht, in schubgeflikker, dat akelig schittert, op het bange, zwarte grachtenwater, waar de wind laag langs komt blazen.
1901
24-01-2013, 09:35
Geschreven door André
23-01-2013
Meditaties 1 Marie Metz-Koning
Dag
O, mijn troost, mijn gedachten, die mij kunnen brengen, ver uit dit kleine, dit ellendige stukje leven. Zie, daar ben ik, neem mij mee.Ik geef mij aan u over, in stil blij, in angstig blij verwachten. Draag mij naar uw woonplaats, waar het wijd en licht is,waar gij u verliest in de eeuwigheid. Draag mij, draag mij, op zilverwitte wieken, naar het licht. O, mijn troost, mijn gedachten, die alleen van mij zijn, van mij alleen. U kunt ze niet nemen, niet ontwijden, niet bereiken, noch beheersen. Neem mij, draag mij, ik lig ter aarde. Zware lasten drukken mij neer. Die kunt gij wegnemen.Wolkensluiers omgeven mij, maar gij kunt mij opvoeren, zodat ik ze beneden mij zie. Alle omvattende armen kunt gij losmaken met uw ademtocht. En gij kunt alles doen terugvallen, machteloos makende door afstand. Wee mij, eenzame, rechtvooruitgaande, binnenin wenende. Strak, rechtgespannen is het al voor mij uit, glad, plooiloos getrokken, de helblauwe hemel, recht breed en hard, de zonweg, en ik middenin. En het gaat nog, het gaat nog. strak, strak, de ogen rechtvooruit starende. Waar is nu al het gekende lieve, het licht zilverblauwe, het droomlieve lichte, het lenteblije lichte? Er zijn bomen langs de weg: rechte stammen, eendere kruinen, groot dichtbij, geleidelijk verkleinend naar het smalworden van de wegverte. Stil zijn de bomen en stil de vogels in de bomen, groen de bladeren, geen wind. Zonwit is de weg, hoog boven mij wit licht, en nergens schaduw. Rondom mij het harde witte schijnen zonder steun. En het gaat nog, nog gaat het. Neem mij, mijn gedachten. Ik weet een land waar vergeetmijniet blauw geheim onder schaduwend loverblad staat. Aan een waterkant: blauw water spiegelend zilverwitte luchtwolken. Ik weet een lucht warmtrillend, genottrillend, iedere ademtocht een weldaad. Ik weet lief, lief, zachtglijdend leven op een spiegelend hemelwater, rondom bleekgrijze nevels geheimstil opademend uit ongeziene diepte. Breng mij daarheen, mijn gedachten. Ik ga mee, neem mij mee. Gij zijt mijn eigendom, en toch ben ik de uwe. Ik ben uw moeder, maar een moeder die weet dat haar kinderen groter zijn dan zij. Uw moeder woont op de aarde, maar gij hebt vleugelen en kunt wonen in wolken paleizen en aarden grotten. Gij weet diamanten, waar uw moeder dauwdruppels vindt.
1900
23-01-2013, 09:41
Geschreven door André
Meditaties 2 Marie Metz-Koning
Avond
Het is avond, en mijn denken fladdert rond als een blinde vogel, zoekend licht. Als een zwakke, moede vogel die weg wilt naar een doel die hij zelf niet kent. Als een droeve, bange vogel, wiens nestje door een onbedachtzame hand vernield werd. Waarom willen wij waken? Op mijn tafel, voor mij, staat een doodshoofd.Met zijn holle ogen en zijn breedgrijnzende mond spreekt hij tot mij. Niet van de dood, maar van het leven, zoals herinnering over het verleden spreekt. Ik zie in die knokige jukbeenderen, zachte gevulde wangen. En in die lege tandenmond, warme lippen die kussen wilden. En in die sobere oogholten, blikken die van genot juichten. Ik zie de gestalte: jong, gezond, gelukverlangend, gevoelig en levendig. Wangen, ogen en lippen zijn stof geworden. Waar is dat gebleven? De taal die hij sprak? Dat wat alles bezielde? Waar is dat? Wat als mijn gedachte niet stoffelijk is, en schoonheid zoekt, en geluk buiten het lichaam? Waar is dat? Met mijn eigen, warme, levende vingers streel ik het doodshoofd. Hij is mijn vriend, mijn vertrouwde, mijn wijze. Hij is zo arm en verlaten niet, als hij er uit ziet. Hij weet wat ik nog niet weet. En daarom lacht hij. Hij heeft het verlaten van het leven doorgemaakt, en nu is hij Rust. Weg zijn de gedachten, weg is de vreugde en het lijden. Waarheen? Hij is gaan lachen toen het laatste leven wegvloeide. Zo bleef hij lachen, omdat hij Rust zou worden. Mijn eigen, warme wangen druk ik tegen de knokige zijnen. Hij is mijn wijze, en ik benijd hem. Ik benijd hem zijn weten. Buiten waakt de donkerblauwe sterrenhemel, doodstil. Laag een gordijn van wolken, dat langzaam komt of het opgetrokken wordt over de sterren. Heel zwart is het. Daar valt een ster, een lange lichtbaan nalatende.Toen ik een kind was geloofde ik,dat God schoonheid en liefde was. Weer valt een ster. Nu geloof ik dat God mysterie blijft, omdat Hij weet dat ons heilig lijkt wat wij niet kennen. Of andersom, dat wij God schoonheid en goedheid toedichten omdat..., weer een ster die valt. Hoger komt het zwarte gordijn van wolken. Ik wil wachten tot ik geen enkele ster meer zie. En ik voel dat ik ga wenen, in de nacht. Waarom willen wij weten? Moede, droeve denkvogel, waarom heeft een sterker dan gij, weggenomen het nestje waar gij zoudt kunnen rusten?
23-01-2013, 09:38
Geschreven door André
22-01-2013
De dorpelwachters der zee. Marie Metz-Koning
Verwonderd rond, zacht vragend, kijkt het kind, het landblond kind, met ogen blauw als de zee, en de ouderen, alwetend het leven, leven schoon gedwee, de kleine hoopt nog, dat hij het toch wel vindt, voor het einde. De aloudste, het wee, van heel een ras in de ogen, staart verblind, zonder vragen, het raadsel aan, waar geen van vindt, een antwoord ooit. Vragend, wat verdiende ik ermee? En allen die voor mij zijn gegaan, of komen zullen nog, in dit leven wreed?
Met grote ontroering, die ik vreugde heet, dank ik de meester, die uit stil bestaan, ophief en beeldde deze smartenziel, belevend het dode doek zo het hem beviel.
1900 (de dorpelwachters der zee is een schilderij van Jan Toorop. Hij schildert enkele fasen uit het leven. Op de voorgrond twee ouderlingen zittend op een bank. Op de achtergrond de jeugd (drie dansende meisjes), het vragend kind en de moeder.)
22-01-2013, 12:35
Geschreven door André
Schijnschoon. Marie Metz-Koning
Ik denk zo dikwijls hoe ik rechtgestrekt, eens zal liggen, dood, in een dichte doos, en hoe de aarde mij opneemt, dit broos stoflichaam, uit het nietzijn opgewekt, tot dragen van groot leed in een kleine poos.
Hoe door de aarde die mij zwaarzwart dekt, vuil vocht van regen binnendringt en sijpelend lekt, terwijl boven in het licht, viooltjes en roos, vergeten doen hoe lelijk dood-zijn schendt.
Hoe het dan weer wordt als nietzijn, pijnt mij altijd, schone oppervlakte, dekkend grote ellende, ga jij dan liefste, die mijn denken kent, leg geen bloemen neer die tot sterven leidt, dat niet mijn graf schijnschoon wordt ontwijd.
1900
22-01-2013, 10:56
Geschreven door André
21-01-2013
Orgel. Marie Metz-Koning
Een orgel treurt in de volle straat, waar de namiddagmensen slenteren in drommen, al draaiend staat er een orgelman te grommen, terwijl zonder te geven elkeen langs hem gaat.
Zijn vrouw, met ogen flauw in het flets gelaat, haar jongevrouwen mooi tot as verglommen, staart smekend naar de ramen, zij verstommen, of er dan niet één medelijdend open slaat?
Wanneer zij aanbelt, kletst soms een cent in het bakje, soms smakt de deur toe voor het arme gezicht, dan sust zij het kindje dat in haar armen ligt, en tussen de mooi geklede namiddagmensen, zeult zij weer verder met haar centenwensen.
(Amsterdam 1864- Ascona Zwitserland 1926)
21-01-2013, 08:37
Geschreven door André
Storm. Marie Metz-Koning
Uit het kalme, alledaagse leven, dat mij warm omwindt, vlucht ik even, in de avondwind.
Hoor, langs de paden, stuiven en zwiepen, de dorre bladen, of zij vluchten liepen.
Zie de krachtige armen, kermend geheven, om erbarmen, de bomen beven.
Heel hard rondom, in het nachtzwart, raast hij om, wild jaagt hij, teugelloos, dol en blind, als hartstocht, de heerlijke wind.
En zich gans en volledig geven, aan de ziedende zee, van rondom een dol leven, de woedende stormwindwee.
Jaagt mijn bloed, roodwarm, tot een gloed, en mijn arm, dwaas hart, tikt snel, tikt hard, vraagt fel, vraagt teugelloos, dol en blind, vraagt hartstocht als de tomeloze wind.
21-01-2013, 00:00
Geschreven door André
20-01-2013
Kerstmis en Nieuwjaar in Duitsland.
Oude prenten van kerstmis en nieuwjaar uit Duitsland.
20-01-2013, 18:29
Geschreven door André
De mensen van voorbij. Alice Nahon
De mensen van voorbij, zij blijven met ons leven, de mensen van voorbij, zij zijn met ons verweven.
In liefde, in verhalen, die wij zo graag herhalen, in bloemen, geuren, in een lied, dat opklinkt uit verdriet.
De mensen van voorbij, zij worden niet vergeten, de mensen van voorbij, zij zijn in een ander weten.
Bij God mogen zij wonen, daar waar geen pijn kan komen, de mensen van voorbij, zijn in het licht, zijn vrij.
20-01-2013, 11:02
Geschreven door André
Dopheide. Alice Nahon
Ginds in de heide, langs povere paden, daar lachen mij blozende lievekens aan, ik weet er hun namen, en ik noem ze blij, de pareltjes van de hei.
Het zijn pareltrosjes van rozig satijn, het zijn Japanse vaasjes van broos porselein, licht trillend bij zoentjes van vlinder of bij, de pareltjes van de hei.
Bijwijlen dan knikken bij het windeke kleen, die schuchtere kopjes van ja en van neen, dan frazelen zij stemmig, als klokjes der mei, de pareltjes van de hei.
O wondere juweeltjes, O toosterkens mijn, geen bloempje bloeit er met kunstiger lijn en gij zijt zo simpel, toch blijft gij voor mij, de pareltjes van de hei.
Al zoeken of lieven de mensen u niet, al draag ik in het hart gezwegen verdriet, nooit ging ik u zonder een lachje voorbij, O pareltjes van de hei
(Erica Tetralix of ook klokheide)
20-01-2013, 08:04
Geschreven door André
19-01-2013
Mijn poëzie. Alice Nahon
O snaren van mijn jonge ziel, ik voel u trillen zacht, terwijl het woord op u nederviel, dat door mijn tranen lacht.
O zacht en zangerig woord, waarin ik paarlen vind, hebt gij mijn vreugde niet gehoord, toen ik mochten word uw kind?
O Gij die mijn gedachten kust, en wiegt mijn droefenis, het is of mijn innerlijke rust, door u beveiligd is.
O liefelijkheid, O zanggetril, verwarm dat harte mijn, dat arm, verlaten hart, en wil, mijn eeuwige rijkdom zijn.
19-01-2013, 10:58
Geschreven door André
Onze handen. Alice Nahon
Eenvoudig als onze handen zijn, bij vaal verdriet en gulden feest, zo zijn wij, lieve, met elkaar, zelden geweest.
Tussen der woorden hovaardig spel, onze handen, zij alleen, die wisten van elkander wel, het geheim van ons getweeën.
Die hebben het schoonste deel gekend, van het heimwee waar een mens in mint, die wisten niet waar waken endt, of waar de droom begint.
En ver van alle valse schijn, zo zonder teken, zonder woord, hebben zij, zuiver als zij zijn, elkander toebehoord.
Mijn jongen, toen uw laatste kus, vaarwel zong door mijn blonde haar, deden onze beide handen nog, van komen het schoon gebaar.
En toen de laatste trein vertrok, wuifden zij nog elkander toe, die zwijgend hebben liefgehad, die minnen elkaar voorgoed,
Och, mochten moe van dolen en pijn, wij eens aan het avondraam, eenvoudig als onze handen zijn, zwijgend en tesaam.
19-01-2013, 08:11
Geschreven door André
18-01-2013
De wiedsterkens. Alice Nahon
Onze kerels hebben het zaad gezaaid, in Vlaamse grond, maar voor dat de oogst zal afgemaaid, zo goudig blond, behoeft een zorgen, zacht, en sterk, van een vrouwenhand, die doet het edele wiedsterwerk, op het Vlaamse land.
Weet dat uw veld niet bloeiend wordt, wanneer gij tegen het werken mort, een schone ziel, een grove schort, die wiedsters zijn er veel te kort, in Vlaanderen.
Word wakker, word wakker, voor Vlaanderens grote akker, vergeet toch niet wat uw naam bediedt, O wiedsterkens, O wiedsterkens.
Als gij wiedsterkens heet, is het uw plicht dat gij wiedt, O wiedsterkens, O wiedsterkens, van het Vlaamse veld.
In het stil gedoe van iedere dag, wat niemand telt, zelfs in uw leed en in uw lach, daar vindt gij een veld.
Daar kunt gij wieden het vreemde kruid, in spraak en lied, maar ruk het met de wortel uit, of het kruid herschiet.
En in uw vrouwelijk gemoed, zal komen gelijk een zegening zoet, het weten schoon, het weten goed, dat gij voor Vlaanderen ook iets doet. Voor Vlaanderen.