Zo is de dood
Over wie oud wordt, zegt men dat hij of zij minder goed gaat horen en zien en dat hij makkelijker vergeet en trager wordt. Maar de ouderling zelf weet wel beter: het zijn de anderen die niet meer articuleren wanneer zij iets vertellen, alsof zij willen verhinderen dat het buiten hun kleine kringetje wordt verstaan - zij murmelen. Of zij schrijven onduidelijk, zij letten niet meer op hun handschrift, waarom ook hebben ze in de scholen het schoonschrift afgeschaft? Ook dat vergeten vindt zijn oorzaak helemaal niet in de ouderdom doch in de wanorde waarin de dingen zich aandienen, in de ordeloosheid van het handelen; waarom leert men de kinderen niet meer om netjes te zijn in woord en daad? Tenslotte wordt men ook helemaal niet trager als men oud wordt, het is daarentegen de tijd die almaar rapper holt.
Indien de wereld een film was, dan zou de ouder wordende mens geloven op te merken hoe gestaag de helderheid verdwijnt uit klank en beeld en hoe de inhoud van wat men komt te tonen en te vertellen, mettertijd vervelen gaat: men vervalt in herhalingen van steeds weer hetzelfde, er worden steeds vaker fouten gemaakt, de creativiteit en de nieuwheid laten te wensen over, plagiaat wordt schering en inslag. Uiteraard krijgt men die indruk omdat men alles al eens eerder heeft meegemaakt, omdat men inmiddels zichzelf heeft bijgeschaafd in taal en tekens en omdat men allang weet wat voor het kleine kind nog nieuw is.
De slijtage die men oploopt in zijn oude dag, wijt men aan een slijtage van de dingen buiten zichzelf, in de wereld, en wie zal zeggen dat het omgekeerde het geval is? En wat maakt het tenslotte uit voor al wie ouder worden, of de achteruitgang in zichzelf gesitueerd moet worden ofwel in de wereld? Het is niet de gezondheid die het laat afweten, het zijn de pillen die niet meer werken zoals het hoort, het is de geneeskunde die niet deugt. Het is niet de maag die weigert de maaltijd te verteren, het is de kookkunst die niet langer wordt beheerst zoals in de tijd van toen, het eten is niet gaar genoeg met alsmaar weer die haast en spoed, het zijn de vruchten van het veld die niet meer deugen.
Op de keper beschouwd zou de ouder wordende mens ook helemaal niet merken dat zijn oren niet meer horen, ware het niet dat hij dit kon afleiden uit het feit dat mettertijd de geluiden stiller klinken. Hetzelfde geldt voor zijn ogen, aan zijn ogen immers merkt hij zelf helemaal niets: wanneer hij begrijpt dat hij slecht ziet, dan leidt hij dit af uit het troebel geworden beeld vóór hem in de straat of op het plein. En pas als hij merkt hoe de tijd met zevenmijlslaarzen voorbij snelt, kan hij besluiten dat hij zelf trager is geworden en dat er in zijn opmerkzaamheid en in zijn geheugen steeds meer gaten vallen.
Andermaal: of men de veranderingen aan zichzelf wijt of aan de wereld buiten, maakt niet uit, en beslist is het heel wat gemakkelijker om aan te nemen dat het de wereld is die ouder wordt en die tenslotte sterft. Want zo ervaart de ouderling tenslotte noodzakelijkerwijze ook de dood: de wereld wordt stiller en gedempter, wat helder was wordt troebel, wat scherpte had wordt stomp, wat trouw was, gaat ineens verraden, het zachte wordt hard, het warme wordt koud, het leven spoedt zich voort als een sneltrein en men blijft alleen achter op een leeg perron en men denkt: laat ze maar vliegen, eindelijk heb ik rust. Men gaat zitten op een bank, in een streepje avondzon, men stopt een pijp en men rookt terwijl men aan het verleden denkt en nooit meer aan de dood.
(J.B., 9 oktober 2013)
|