Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd) Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
29-09-2010
Geloof (1)
Geloof
Nog niet eens zo heel lang geleden twijfelde echt niemand eraan - of hij moest een ongeletterde zijn, een outcast, een ketter - dat zich in het middelpunt der aarde de hel bevond, waarheen de zielen gingen der verdoemden, na de dood. En hoog boven onze hoofden, achter de hoogste wolken, was de hemel, met in het midden de troon Gods, omgeven door de engelen, met onder hen de heiligen en al de zielen van hen die waren gered van het eeuwige vuur. Ja, er was geen sprake van twijfel aan deze waarheden bij de weldenkende burger, geen zweem van twijfel was er, en zij die daar anders over dachten, waren godbetert zelf verdoemd. En men geloofde dit met heel zijn hart en met heel zijn verstand, omdat diegenen naar wie men opkeek, het zo voorzegden: de pausen en de bisschoppen, de pastoors, de onderpastoors, de paters, de broeders en de zusters. Grote heiligen hadden nog gigantischer systemen bedacht die de waarheid compleet bevatten: de waarheid over de wereld, de hemel en de hel, de mensen, de dieren, de duivelen en de engelen, de heiligen en God de schepper zelf.
Vraag nu aan een willekeurig iemand of hij deze dingen ooit zou hebben geloofd indien hij had geleefd in de tijd waarin zij vanzelfsprekend waren, dan is de kans bijzonder groot dat hij die vraag ontkennend zal beantwoorden: mogelijkerwijze hebben velen dit geloofd, zo zal hij zeggen, maar ik zou dit nooit hebben geloofd - nu niet, in de toekomst niet en ook niet in het verleden! Maar kijk.
Vandaag hebben de pausen, de bisschoppen en de pastoors niet veel meer in de pap te brokken, althans niet in onze contreien: hun gezag is eraan, wat de heiligen beweerden, wordt niet alleen betwijfeld maar wordt door elk weldenkend mens als kostelijke fantasie van de hand gedaan, als beeldspraak in het beste geval voor zaken die op hun beurt alleen op het toneel bestaan. De rol van deze gewezen gezagsdragers werd allang overgenomen door zogenaamde wetenschappers, en vooral de fysici onder hen dragen een welluidende naam, en de astronomen, de wis- en scheikundigen, de eugenetici, de astrofysici. Astrofysica: het klinkt zo sprookjesachtig als in duizend en één nacht, edoch het is wel pure wetenschap, mijnheer: het gaat over de big bang, de entropie, de parallelle heelallen en de zwarte gaten. Pure wetenschap, maar dan zo sprookjesachtig als in duizend en één nacht, zegt gij?
Inderdaad. En vraag nu aan een willekeurig iemand uit het verleden of uit de toekomst of hij deze dingen ooit zou hebben geloofd indien hij had geleefd in deze tijd waarin zij vanzelfsprekend klinken, dan is de kans bijzonder groot dat hij die vraag ontkennend zal beantwoorden: mogelijkerwijze hebben velen dit geloofd, zo zal hij zeggen, maar ik zou dit nooit hebben geloofd: nu niet, in de toekomst niet en ook niet in 't verleden! Maar kijk.
Jawel, ik wend mij nu tot u: zeg mij in alle eerlijkheid wat gij dan denkt over de man op de maan en over de reis naar Mars! Vanzelfsprekend, zo zegt gij, niet? Maar verstaat gij ook hoe men mensen op die verre maan kan planten en hoe men met een raket naar Mars kan reizen? Helemaal niet nodig om dat te verstaan, zo antwoordt gij zelfzeker: er zijn immers ánderen die dat verstaan, er zijn specialisten, astrofysici, die dit verstaan en die dit ook realiseren! En gij zegt dat met volle zekerheid en zonder de minste zweem van twijfel, en reeds bekijkt ge mij, die u dat vraagt, met argusogen, en zo zeker zijt gij van uw gelijk dat ge mij er zelfs niet durft van te verdenken dat ik daaraan zou twijfelen - is het dan niet zo? Jawel hoor: zo vanzelfsprekend vindt gij uw geloof in de autoriteiten van vandaag dat gij het zelfs onmogelijk acht dat ook maar iemand zou twijfelen aan wat zij allemaal vertellen - is het niet zo?
Natuurlijk wel! Natuurlijk slikt gij alles wat zij van af hun katheder in het rond bazuinen over 'ons' zonnestelsel, het heelal, de man op de maan en de reis naar Mars! Gij gelooft het - niet zoals een tienjarige jongen de vertelsels van Jules Vernes gelooft, want die wéét dat zij slechts mooie fantasie zijn! Gij gelooft het... precies zoals die onnadenkende lieden uit de middeleeuwen de verhalen van de heiligen geloofden, over de duivel die gelijk een worm knaagt aan het hart der aarde, over de hemel met de engelen, het einde der tijden en 't laatste oordeel! Ja, op die manier en op geen andere gelooft gij wat de specialisten van vandaag u allemaal vertellen; gij slikt het allemaal zonder daarover na te denken en gij denkt er zelfs niet aan om ook maar één ogenblik te twijfelen aan al die sprookjes - is het niet zo?
Welnu, indien ík had geleefd in onze middeleeuwen - en ik geef dat grif toe - dan had ik waarschijnlijk wél geloofd in de verhalen van de heiligen over de hemel en de hel: zij lijken mij immers bijzonder redelijk. Want is het onrecht in de wereld niet veel te groot en te aangrijpend om ook maar toe te staan met het hart én met het verstand dat het kwade immer onbestraft kon blijven en het goede onbeloond? Ja, beslist had ik geloofd wat Thomas Van Aquino schreef over de engelen en de duivelen, de zondeval en de verlossing, de hemel en de hel. Maar wat de specialisten van vandaag vertellen over de wereld en de hemel - de big bang, de zonnestelsels en de sterrenstelsels, de man op de maan en de reis naar Mars: ik wil best een ketter zijn, maar díe onzin verkoopt men niet zonder meer aan mij! zegt Omsk.
(J.B., 28 september 2010)
25-09-2010
Orde
Orde
(vrij naar Vermeer)
Wat is orde? Gesteld dat er aanvankelijk chaos is of wanorde, dan wordt die chaos geordend van zodra ergens een of andere 'vaste' maatstaf verschijnt. En het hoeft, terloops, niet gezegd dat zelfs de geringste waarnemer reeds een ontzaglijk geheel van maatstaven en van normen vertegenwoordigt. De Eros die in de Griekse mythologie de chaos ordent, is die maatstaf, of die waarnemer, die zijn begerige blikken richt op alle dingen, uiteraard met de bedoeling om ze op de een of andere manier in zijn bezit te nemen: hij keurt ze, wikt en weegt ze, onderwerpt ze aan zijn maatstaven, kortom: hij ordent ze. Waar orde heerst, heerst Eros; het geordende is het begeerde; het ordenen zelf is een begeren. Het begeerde transformeert op het ogenblik van de begeerte zelf van chaos naar orde, van onbepaald naar bepaald, van bestemmingsloos naar doelgericht.
Maar hier moet vooral dit worden vermeld: de bij de ordening gehanteerde maatstaven zijn noodzakelijkerwijze het werk van een subject; ze zijn dus subjectief. De ordening welke in een chaos wordt teweeg gebracht is derhalve geen verlichting van de duisternis; het is geen ontsluiering van een tot dan toe verborgen orde en betekenis. Een ordening is veeleer een schepping, het is het kneden van een lompe massa in een welbepaalde vorm, beantwoordend aan de specifieke betekenisgevingen van diegene die orde brengt. En zo zal elk geordend geheel het uitzicht hebben van de specifieke Eros die zijn oog liet vallen op wat voordien slechts chaos was.
Wat nog zeker niet wil zeggen dat men zomaar in elk geordend geheel de Eros kan herkennen die daar werkzaam was. Vooreerst omdat zijn ordening als zodanig voor ieder ander chaos blijft in de mate dat zij 'persoonlijk' is. Men her-kent immers pas datgene wat men reeds kende. Wanneer men dus ergens enigerlei orde onderkent, dan doet men dat alleen omdat men op de een of andere manier participeert aan de aldaar werkzame Eros. Zo zal men de lettertekens op de bladzijden van geleerde boeken als zodanig herkennen als men reeds weet wat lettertekens zijn; men zal ze kunnen lezen als men reeds heeft leren lezen; men zal ze verstaan als men de taal kent waarin zij betekenis hebben. Heeft men van die dingen helemaal geen kennis, dan ontwaart men helemaal geen lettertekens, zelfs geen tekens, doch slechts chaos. Men ontwaart derhalve niets, men neemt niet waar. Edoch, als men niet waarneemt, blijft men blind; men weet zelfs niet of men dan zelf niet ziet, ofwel of het licht ontbreekt. Meer nog: het zien als zodanig wordt zelfs niet in vraag gesteld, en zo ook het horen, het tasten, kortom het bewustzijn, het besef. Er is geen onderscheid meer tussen werkelijkheid en droom, er is nog slechts de chaos die er ook in het begin was.
Of net niet. Want de stelling dat er in 't begin slechts een ontzagwekkende orde was, is goed verdedigbaar. We zitten immers met het feit van de eeuwige entropie, en dat is het geleidelijk verdwijnen van de orde, het egaal worden van alles wat er is totdat er nog slechts 'warmte' overschiet: dat roept de vraag op waar vandaan dan die orde komen moet die aan 't verdwijnen is, want als de orde voortdurend taant, vermindert, wegkwijnt, dan is zij noodzakelijk groter naarmate men verder teruggaat in 't verleden. De fysica zelf dwingt ons tot het besluit dat in 't begin der tijden de orde groter was dan ooit.
Edoch, als er in 't begin géén chaos was, zoals de Hellenen dat vertellen, met een Eros die dan de wanorde tot orde bracht, maar als er daarentegen maximale orde was: wat heeft dan voor die allerrampzaligste entropie gezorgd? Een kracht tegengesteld aan die van Eros? Thanatos, de doodsdrift? Alleen snijdt hier het genoemde krachtenkoppel der Hellenen niet langer hout. Een begin der wereld in maximale orde heeft immers geen Eros nodig. Als in het absolute begin der tijden orde heerste, dan was daar niemand minder dan God, punt uit. Het bestaan van de entropie getuigt van het bestaan van God. De entropie is het voetspoor van een zich uit zijn schepping verwijderende Schepper.
(J.B., 21 september 2010)
20-09-2010
In de toekomst is geen heil...
In de toekomst is geen heil...
[Schets vrij naar A. Karssen]
Misschien is het niet de waarheid wat hier boven staat maar hoe dan ook is het een feit dat alvast in de verre toekomst het heelal de zogenaamde warmtedood zal sterven. Op voorwaarde dat de wetenschapslui het daaromtrent bij het rechte eind hebben, uiteraard. En er zijn redenen om aan te nemen dat dit niét zo is.
Men hoeft immers geen sterrenkundige te zijn om zich in alle ernst te kunnen afvragen hoe men er dan bij komt om, enerzijds, het toekomstige heelal een warmtedood in de schoenen te schuiven omdat dit nu eenmaal fysisch gezien noodzakelijk lijkt in de huidige wetenschappelijke context terwijl men er, anderzijds, blijkbaar geen graten in ziet om het verre verleden van datzelfde heelal wetenschappelijk volstrekt onuitgelegd te laten.
Want het begin van het heelal is, hoe men het ook draait of keert, niet met wetenschap uitlegbaar en de zogenaamde big bang is niets anders dan een vermoderniseerde deus ex machina. Men hoeft zelfs niet te kunnen lezen en schrijven om klaar en duidelijk te kunnen verstaan dat uit niets nooit iets kan voortkomen.
Er is noodzakelijkerwijze altijd al iets geweest: deze en geen andere conclusie laat zich trekken uit wat voorafgaat. Oók als men aanneemt dat alles waarvan wij geloven dat het bestaat, onecht is, want ook in dat geval moet het bestaan van die illusie worden verklaard, en dat is onmogelijk middels nog een andere illusie.
Uit de stelling dat er noodzakelijkerwijze altijd al iets geweest is, volgt rechtstreeks een tweede stelling, namelijk dat er wel altijd iets zal blijven bestaan. Want als het waar is dat er uit het niets nooit iets kan voortkomen, dan moet het even waar zijn dat iets nooit tot niets kan worden herleid.
En nu komt uiteraard de aap uit de mouw, want de huidige fysica leert ons dat alles degradeert: alle stof en alle krachten die het heelal vullen, vervallen van hogere naar lagere vormen; alle orde wordt omgezet in wanorde; ooit zal alles zijn omgezet in niets dan warmte en dat is dan de gewisse dood van het heelal. Maar dan stel ik u, die dit alles voor waar aanneemt, de zeer terechte vraag: als alle orde voortdurend wordt omgezet in wanorde, waar vandaan komt dan die orde die in wanorde wordt omgezet? Want als de toekomst van het heelal pure wanorde zal zijn, en als de wanorde slechts kan toenemen, dan moet er in 't begin van het heelal, ontzaglijk lang geleden, uiteraard ook ontzaglijk veel orde zijn geweest. Ja, waar komt die orde dan vandaan?
Als er geen heil is in de toekomst, dan moet er heil geweest zijn in 't begin - een ander besluit laten deze feiten niet toe. Tenminste indien heil ook 't zelfde zeggen wil als orde. We kunnen slechts met lede ogen aanzien hoe orde of heil blijkbaar gedoemd zijn om heel geleidelijk maar even zeker over te gaan in wanorde of onheil, want uiteindelijk gaat het slechts in die ene richting.
Precies zoals de tijd in slechts één richting loopt: alles gaat voorbij, wij leven op de overgang van toekomst naar verleden en die overgang, dat heden, is zo oneindig dun dat wij aan de echtheid daarvan twijfelen. Echt is het heden echter wel, we weten zeker dat die overgang er is, anders zou de tijd niet meer voorbijgaan en wij weten zeker dat dit het geval is. Maar is het heden echt, het is dan ook oneindig dun. Alles wat in de toekomst ligt, komt op ons toe en, eenmaal het ons bereikt heeft, kijken we er al op terug. Het is één minuut voor vijf, zegt iemand in de fabriek, en wij kijken er naar uit, naar klokslag vijf, omdat het werk er op zit dan. En als het werk er op zit, kijk, is het vijf uur voorbij. Het is dus ooit écht vijf uur geweest want, gesteld dat klokslag vijf niet had bestaan, dan waren wij nog steeds aan 't werk geweest.
Het ogenblik mag dan oneindig dun zijn, de veranderingen waarin de ogenblikken de tijd opdelen, zijn werkelijk, definitief en onbetwijfelbaar. Men zou welhaast moeten geloven dat het bestaan met de verandering als zodanig samenvalt. De wolk van een uur geleden is niet meer dezelfde als de wolk van nu, en dat geldt evenzeer voor de steen, het geldt ook voor onszelf. Wij kunnen pas bestaan omdat wij veranderen. We bestaan slechts omdat we ons bestaan onophoudelijk voor een ander verwisselen, en dit in die ene richting van de tijd - van jong naar oud. Indien we, al was het slechts één ogenblik, onszelf zouden kunnen blijven en indien we aldus zouden weigeren om een seconde ouder te worden, dan hielden wij terstond met leven op. Ontsnappen aan de verandering is ophouden met leven en, andersom, is sterven in feite... zichzelf blijven.
Vergaan is de prijs voor het bestaan omdat bestaan zonder meer gelijk is aan vergaan. En dat geldt voor iedereen en ook voor alles. Het heelal bestaat omdat het vergaat en het vergaat omdat het bestaat. Het kan vreemd klinken, maar heel bijzonder is het niet; is het immers niet eigen aan het leven zelf dat het niet alleen voedsel en allerlei andere vormen van energie maar tenslotte ook zichzelf verteert of op-leeft, zoals men dat zo treffend zegt? Terwijl men eet, kan men geloven dat men de gebraden kip soldaat maakt, maar ten langen leste verorbert men zichzelf. De lezer van een boek, consumeert niet zozeer het boek als wel zijn eigen levenstijd. Wie in bezit neemt, wordt bezeten. Al wie of wat ademt, verbrandt zichzelf precies zoals de kaars waarvan de warme vlam de lucht opmaakt maar ook de was.
Er is geen heil in de toekomst, zo zegt men daar, maar zonder de toekomst was er geen vergaan en zonder dat vergaan, was er niet eens bestaan. En zo zijn nu de gedenkenissen, ingegeven door het lichte poeder dat uit gescheurde hoeden van zwammen opstuift door de winden van de tuin die straks in brand staat van de allernieuwste herfst.
(J.B., 20 september 2010)
16-09-2010
Kaos
Kaos
[Schets vrij naar Jongkind]
Het Griekse woord chaos gelijkt een beetje op het Nederlandse woord kaas en, wie zal het zeggen, misschien is er ergens wel een zweem van etymologische verwantschap te bespeuren tussen die twee. Chaos is wanorde, wat het tegendeel van orde is, zodat men eigenlijk kon zeggen dat chaos zich verhoudt tot orde zoals de hoofdschotel van een middagmaal zich verhoudt tot de soep. De hoofdschotel, zijnde: het geordende bord met aardappelen, met eventueel een kuiltje voor de saus, groenten, vlees of vis, gestoofd fruit en noem maar op. De soep daarentegen is chaos, zeker sinds de uitvinding van de zogenaamde 'mixer', al zorgde zijn voorganger, de 'passe-vite', er ook al voor dat men pas mits heel wat moeite de ingrediënten van het dagelijkse groentenbord reconstrueren kon.
Chaos is dus wanorde, maar ofschoon het woord 'wanorde' van het woord 'orde' werd afgeleid en, bovendien, de soep een afgeleide is van een geordende groentenschotel, moet het er met betrekking tot de werkelijkheid als zodanig helemaal andersom zijn aan toegegaan en ging de chaos feitelijk aan de orde vooraf. Eerst was er wanorde of chaos, pas later werd daar orde in gebracht. Zo zou men misschien wel beter kunnen spreken over 'chaos' en 'wanchaos'. Maar om de een of andere diep filosofische reden is zoiets echter nimmer te rechtvaardigen.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe het mogelijk kon zijn dat uit chaos orde voortkwam als daar niet eerst een tweede principe werd bijgehaald, want het lijkt me bijzonder onwaarschijnlijk dat chaos uit zichzelf kon veranderen in orde. En kijk, in de Griekse mythologie vertelt men over zo'n tweede beginsel, Eros genaamd, dat Kaos op de een of andere manier aansteekt om in orde te veranderen, precies zoals het zuur dat aan de melk wordt toegevoegd, de melk doet kabbelen. Alleen is het daarbij zo, dat de chaotische mengelmoes van de melk dan geschift of gescheiden wordt in, onder meer, ordentelijke kabbelingen, 'kaas' genaamd. De kaas zou dan geen chaos zijn, doch orde, uit de chaos geschift. En daar zien wij dan ook elk mogelijk etymologisch verband aan onze neus voorbijgaan.
Chaos ging vooraf aan orde in 't begin der tijden en, in feite, is orde dan niets anders dan geschifte chaos. Chaos lijkt hoe dan ook veel 'groter' te zijn dan orde, want orde blijkt iets tijdelijk, iets dat van zodra het tot stand is gekomen, alweer snel dreigt te vergaan. Denk maar aan het leven zelf dat voortkomt uit een wirwar van elementen, een chaos door Eros aangestoken en aldus geschift, zodat daaruit een geheel voortkomt dat danig is geordend dat wij er warempel een eigen identiteit aan toeschrijven: chaos is daar zo geordend dat het uitmondt in een heuse persoon.
Edoch, de voorgeschiedenis van de persoon is onmiskenbaar chaos. Hij werd immers samengesteld uit allerlei slijmerige substanties die aan elkander zijn gaan klitten, ja, die herhaaldelijk werden geschift door allerlei zuren, tot nog veel meer kazen. Vervolgens is hij beginnen groeien, wat wil zeggen dat hij allerlei papjes en soepjes tot zich nam, die tot geordende onderdelen zijn geworden van zijn persoon. Daarop heeft zich vanuit zijn kinderlijke fantasie die, zoals elkeen uit eigen ervaring weet, één grote onordentelijke soep is, een geest ontwikkeld waarin flarden van verzen en van volstrekt onsamenhangende verhalen veranderden in gedefinieerde woorden, termen en begrippen. Afgebakende begrippen, definities, theorieën, wetenschappen en ook kunstwerken: allen blijken zij ordentelijke gehelen, ontstaan uit een chaos van jewelste.
Edoch de orde in die zaken blijkt van bijzonder korte duur. Vooreerst in die zin dat theorieën en wat al niet meer, maar zeer tijdelijk stand houden. Maar ook en vooral omdat wijzelf, die van al deze zaken die ons welhaast overtreffen, kennis nemen, dat niet voor eeuwig kunnen doen. Een theorie, een wetenschap of een symfonie - om maar iets te zeggen - zijn immers geen dingen die op zichzelf bestaan: zij hebben hoofden nodig om in te leven. Een symfonie zonder oren en hersenen waarin zij weerklinkt, bestaat niet, en hetzelfde geldt voor theorieën allerhande en eigenlijk voor álle ordentelijkheden van de wereld. En een symfonie of een theorie mag dan gedrukt staan in onuitwisbare inkt: het hoofd waarin zij weerklinken moet, is slechts zeer tijdelijk geordend.
Zoals gezegd komt de orde in het hoofd pas na de kindertijd tot stand, als een persoon leert spreken, denken, rekenen, becijferen en lezen. Maar eenmaal iemand denken kan en zijn geest zich geheel ontwikkelt, dreigt alras al wat in zijn hoofd zit, aangetast te zullen worden door spoken die de zo moeizaam tot stand gekomen orde snel weer ongedaan maken. Hersenen zijn van vlees en vlees vergaat:
Denn alles Fleisch, es ist wie Gras
und alle Herrlichkeit des Menschen
wie des Grases Blumen.
Das Gras ist verdorret
und die Blume abgefallen.
Maar wat gedaan met de zin die daar op volgt:
Aber des Herrn Wort
bleibet in Ewigkeit?
Want mag men nu de zaken op hun kop gaan zetten en doen alsof de woorden en al die andere ordentelijkheden in eeuwigheid bleven bestaan, zo helemaal los van onze hersenen van vlees en bloed, zo onaantastbaar ordevol en onaangeroerd? Of stáán die zaken ook werkelijk op hun kop eenmaal al wat van vlees en bloed is zijn werk hier heeft gedaan? Wordt uit de tijdelijke orde dan inderdaad een orde voor de eeuwigheid geboren die nimmer wordt aangetast door vergankelijke stof, doch die uit pure geest bestaat?
Vooralsnog lijkt het er sterk op dat wij, in wie die grote zaken leven - woorden, wetenschappen, symfonieën - al heel snel dementeren, wat wil zeggen dat in al onze hoofden de ooit zo klare orde alras tot een papje van jewelste wordt. De toestand die voorafging aan de orde, komt terug, zij het nu in een nog veel chaotischer vorm: alle rede wordt weggewist, versjes keren weer, zij het nu met daarin heel wat gaten, zoals er gaten zijn in kaas, vergetelheden ook en leemten of lacunes, placques, letterlijke verkazingen, verbeningen of bindweefselvormingen. De geleerdheid vergaat met de geleerde die na lutttele levensjaren alleen nog stamelen kan zoals een kind dat nog geen versjes kent, en zo vergaat het zonder enige uitzondering álle zaken die in orde waren: tot de chaos keren zij terug voor immer.
(J.B., 16 september 2010)
05-09-2010
Doeltreffende medicatie
Doeltreffende medicatie
Op een ochtend kreeg ik een man op consultatie met een op het eerste gezicht banaal probleem, maar toen hij begon te praten, bleek het allemaal ernst en kreeg ik met hem te doen. Hij had plaatsgenomen op de sofa, zijn beentjes waren zo kort dat zijn voeten boven het tapijt bengelden, wat hem het aanzicht gaf van een kind - een oud kind dan - waardoor ik nog meer met hem te doen kreeg. Hij had me opgebeld de avond voordien en hij was door zijn huisarts gestuurd. Op de brief die hij van deze laatste had meegekregen stond weinig meer dan de vermelding dat de reden voor de doorverwijzing lag in het feit dat de patiënt in kwestie kennelijk een probleem had. Toen ik hem ook vroeg waarmee ik hem kon helpen, kwam het mij aanvankelijk voor dat hij ronduit over zijn probleem wenste te spreken, maar bij nader toezien meende ik te moeten concluderen dat hij zijn probleem alleen maar verstopte.
- Ik achtte het wenselijk om mijn huisarts te raadplegen, zei hij, en dat was niet meer de eerste keer, maar uiteindelijk leek het mij dat het probleem zich opdrong en zo voegde ik dan ook de daad bij het woord. En mijn huisarts, die mij altijd al heeft bijgestaan met raad en daad, heeft mijn probleem onderkend en stuurde mij daarom naar u toe. Ik heb de brief die hij me voor u mee gaf niet opengemaakt, maar ik kan vermoeden dat de inhoud ervan een aanzoek betreft, met name de vraag of u zich over mijn probleem zoudt willen buigen, waarvoor bij voorbaat reeds mijn beste dank.
- Dat is ons werk, mijn beste man, zei ik, maar omschrijft u nu misschien eens uw probleem, dan kunnen we het eens van naderbij bekijken.
De man leek wat naar beneden gegleden in de sofa en trachtte nu weer rechtop te gaan zitten door zich met zijn handen tegen de armleuningen omhoog te duwen.
- Ik moet u zeggen, zo begon hij nadat hij eerst eens keurig zijn keel had geschraapt, dat er een bijkomend probleem opduikt, dat naar mijn mening vooraf moet worden behandeld, want de twee zaken hangen samen en het ene kan zich zonder het andere niet oplossen.
- Dat is niet erg, antwoordde ik, vermoedend dat hij zenuwachtig was en in een poging om hem gerust te stellen: u kunt eender welk probleem aankaarten hier, u bent in medische handen, wij zijn gehouden aan strikte regels en we hebben slechts de bedoeling om u te helpen!
- Precies, zei hij. Maar eenvoudig is het niet...
- Moeilijk gaat ook hoor, dat zijn wij hier gewoon!
- Wel dan, zo leek hij uiteindelijk van start te gaan: het bijkomende probleem is namelijk dat het eigenlijke probleem zich niet zo makkelijk laat bespreken...
Ik zegde niets, ik liet hem de tijd om alles nogmaals te formuleren - om het te herformuleren. De zieken zijn zich daar niet zo van bewust, maar als men zwijgt, dan volgt er meestal een herformulering, en twee omschrijvingen geven bijna altijd een perspectief dat ontzaglijk veel dieper is dan de som van de twee. Ook in dit geval leek de patiënt tot een herformulering over te gaan.
- Het tweede probleem, zo probeerde hij zich te verduidelijken, zit als het ware zoals een schelp om het eerste heen, ziet u... Het kernprobleem kan zich derhalve niet tonen vooraleer die schelp gekraakt werd. Wat dus inhoudt, zoals u uiteraard al zult geraden hebben, dat het tweede probleem éérst dient opgelost te worden.
- Zeg mij dan eens wat precies het eerste probleem zo onbespreekbaar maakt, zo probeerde ik.
Hij zuchtte, zijn ogen zochten lange tijd naar een houvast ergens op het plafond, tenslotte keek hij me weer aan.
- Die schelp, zei hij. Die schelp die er omheen zit.
- Jamaar, zo probeerde ik hem nu van zijn denkfout bewust te maken: mijn vraag luidt precies wat de aanwezigheid van die schelp mag veroorzaakt hebben. Wat precies maakt uw probleem voor u zo onbespreekbaar?
Hij boog voorover en fluisterde nu, een weinig opgewonden.
- Dat kan ik uiteraard niet zeggen, dokter. U begrijpt toch zeker wel dat ik dat niet kan zeggen zonder het probleem zélf aan te kaarten? Maar uitgerekend dát is dus het tweede probleem dat, zoals ik eerder zei, zoals een schelp om het eerste heen zit. Indien het eerste probleem, het kernprobleem, er niet was, dan zou vanzelfsprekend ook het tweede er niet zijn. En nu had het ook wel gekund dat het eerste er was zónder het tweede, wat dus wilde zeggen dat het probleem meteen bespreekbaar was en misschien ook heel snel opgelost kon worden. Helaas is dat nu niét zo: het tweede probleem is uit het eerste voortgekomen en het zal niet wijken. Uiteraard zou het in het niets verdwijnen mocht door de ene of de andere gebeurtenis het eerste probleem plotseling in het niets verdwijnen. Ja, gesteld dat dit gebeurde, dan was meteen ook dat tweede probleem opgelost, dat is nogal wiedes...
De patiënt, die ik voortaan X zal noemen, hield een tijdlang met spreken op. Ik begon nu te vermoeden dat ik hier wel eens te maken kon hebben met een niet eens zo zeldzame doch heel vaak volstrekt onderkende geestesziekte met een buitengewoon complexe benaming die ik aan de lezer nu bespaar. Het gaat om het syndroom waarbij iemand, om het wat oneerbiedig uit te drukken, de geesteszieke uithangt om op die manier alle aandacht naar zich toe te trekken. Maar men kan meteen ook makkelijk inzien dat in dit geval uiteraard onmiddellijk ook sprake is van een échte geestesziekte, aangezien geen geestelijk evenwichtig persoon het in zijn hoofd zal halen om zich voor te doen als zijnde geestelijk onevenwichtig. Tevens zal men meteen begrijpen dat wie zich voordoet als zijnde krankzinnig terwijl hij dat niet is, dan toch wél onmiddellijk als zijnde zielsziek beschouwd zal moeten worden, trouwens net zoals al diegenen die geloven dat zij Napoléon Bonaparte zijn. In dat laatste geval ligt het krankzinnige er vingerdik op want Napoléon is allang dood zodat wat deze patiënten voorwenden, volstrekt ongeloofwaardig is. Maar in het geval van patiënt X is dat niet zo: wij kunnen daar namelijk niet zeggen dat de patiënt, tegen zijn eigen bewering in, helemaal niet ziek is, omdat wij zijn probleem niet kennen; zijn probleem wordt immers verborgen in de harde schelp van wat hij zijn 'tweede probleem' noemt. Het tweede probleem maakt niet alleen het eerste onbespreekbaar: het zorgt er ook voor dat wij niet kunnen weten of het wel bestaat. En gesteld dat het een verzinsel is, dan zal daar meteen uit volgen dat niet het tweede uit het eerste doch het eerste uit het tweede probleem voortkomt. En dat zijn de zaken op hun kop!
Mijn ervaring met patiënten die om aandacht vragen, is doorheen de jaren tamelijk uitgebreid geworden, maar echte oplossingen zijn niet voorhanden om de heel eenvoudige reden dat zulke patiënten - in hun eigen logica overigens geheel terecht - niet genezen als zij niet de ontbrekende aandacht krijgen. Maar iedereen weet dat het schenken van aandacht aan een medemens een tijdrovende en dus een peperdure zaak is. In mijn geval zou een toegeving van mijnentwege betekenen dat ik nog slechts één patiënt overhield, en dat deze toestand dan aanhield totdat een van ons beiden stierf of met pensioen ging. Ik weet dus heel goed hoe ik de patiënt die om aandacht bedelt, helpen kan, maar ik vertik het om dat ook te doen omdat ik hem per slot van rekening niet helpen wíl. Ik moet grif toegeven dat ik zijn psychiater wil blijven en dat ik wens dat hij mijn patiënt blijft, en dus mijn klant, en het liefst gedurende een geruime tijd. Als hij dan tenslotte geneest, dan gun ik hem dat ook, want zo maakt hij reklame voor mijn winkel.
Ik zal u, lezer, nu verklappen hoe de hedendaagse psychiatrie een schijnbaar onmogelijk probleem zoals het probleem van X uit het onderhavige verhaal, oplost. X vraagt zoals gezegd om aandacht, en dat is een algemeen menselijke nood: wie eenzaam is en zich verlaten voelt, ontbreekt in de hersenen een welbepaalde stof die pas wordt aangemaakt als er gezelschap opduikt. Welnu een psychiater kan die stof in pilvorm voorschrijven aan zijn om aandacht smekende patiënt. Een patiënt die deze pil inneemt, zal niet meer klagen over een tekort aan aandacht, omdat hij niet langer lijdt aan een tekort aan de genoemde stof. De stof werkt natuurlijkerwijze in onze hersenen als een alarmbelletje, terwijl de pil die de dokter voorschrijft, er voor zorgt dat de klepel van dit belletje omzwachteld wordt met watjes. Toegegeven, het is bedrog: de patiënt wordt zich voortaan niet meer bewust van zijn tekort aan menselijk contact, en hij doet ook geen inspanningen meer om dat te creëren. Hij verzint niet langer het verhaal dat hij Napoléon is ofwel een geesteszieke, en vooral: hij blijft uiteraard renderen...
(J.B., 05.09.2010)
04-09-2010
Surrealistische werkelijkheid
Surrealistische werkelijkheid
Men moet eerst vele jaren geleefd hebben en daarbij moet men ook nog eens met veel aandacht hebben geleefd, om uiteindelijk te kunnen ontdekken hoe vreemd een mensenleven wel ineen kan zitten - 'vreemd' in de betekenis van 'wonderlijk'. Edoch, eenmaal die ontdekking gedaan, kan men ook alras inzien dat onze realiteit in wezen surrealistisch is, wat in feite niets minder wil zeggen dan dat het zogenaamde realisme wel betrekking moet hebben op een werkelijkheid die niet bestaat. De kunstzinnige strekking van het zogenaamde surrealisme dient slechts als hefboom om tot dit besef te kunnen komen.
Een gelijkaardige ontdekking zullen al wie met veel aandacht leven, doen met betrekking tot het zogenaamde rationele, het redelijke, het verstandelijke, het berekenbare en het zekere: evenals het zogenaamde 'werkelijke', behoren ook die zaken tot een schimmenrijk dat wellicht werd gecreëerd om er mensen mee om de tuin te leiden. Het leven is irrationeel, onnadenkend en onzeker terwijl de zogenaamde rede slechts misleiden kan omdat zij het werkelijke, dat in meer dan één opzicht oneindig is, in een keurslijf wringen wil om niet te spreken van een dwangbuis.
Dat wij ons verkijken op het werkelijke is ongetwijfeld aan onze eigen zondigheid te wijten, aan hebzucht of begeerte die bezitten wil wat uiteindelijk geen bezitsvoorwerp kan zijn. Tragisch is dat, want bezit is een illusie en men moet blijkbaar eerst op 't punt staan naar de maan te gaan om dat ook in te kunnen zien. Zeker en voorspelbaar is slechts al wat dood is, terwijl het leven altijd nieuw zal zijn, verrassend en volstrekt bevrijd van reglementen en van wetten, die er alleen maar waren omwille van die fantastische 'uitzonderingen' waarvan het leven zelf het schoonste voorbeeld zijn mag.
De droom is koning van het leven en niet de wakkerheid, de nuchterheid, het bewijsbare of de realiteit - die zaken zijn slechts nonsens omdat alles uit de droom geboren wordt en uit de roes, de vreugde en de kreet. Over het leven heerst altijd de slaap waarin men zich moet drenken en wie niet meer slapen kan, die is gewis en zeker aan het eindpunt van zijn weg gekomen. Al datgene waarvan wij aannemen dat het 'bestaat', is noodzakelijkerwijze eerst een droom geweest en zal dat in wezen ook voor eeuwig en drie dagen blijven.
Er is geen waarheid zonder woorden waarin die waarheid wonen kan, maar wat zijn woorden anders dan fantomen, klankenvormen, letterlabyrinten die geheel uit volstrekt onstoffelijke staketsels bestaan? Wat zijn woorden anders dan gedichten, verdichtsels, opvullingen van de leegte met wind en hier en daar wat geklak van de tong, wat gesis tussen de tanden, een vernauwing van de stembanden en het doffe geplof van de vlezige lappen van de lippen? Woorden zijn spoken, zinnen zijn louter vertoningen, toneelstukken die verdwijnen van zodra ze verschijnen, even onwerkelijk als de tijd zelf waarvan wij allen ondervinden dat hij is zoals een gladde aal. Ook de opperste waarheid bewoont een surreëel kasteel.
Want leven wij heden niet in de toekomst, in 't einde van de tijden, het eschaton, het laatste oordeel tegemoet? Maken televisiebeelden alle goden van vandaag niet alomtegenwoordig? Vermenigvuldigen zich niet de broden eindeloos in ons luilekkerland en ook de vissen? Kunnen wij, almachtig als we zijn, geen paddenstoelen bakken die in één klap alles wat beweegt en leeft voorgoed van onze kaarten vegen? En weegt het woord van God nog op tegen wat de grote, geniale geesten uit de wetenschappen leren over het heelal, de zwarte gaten, water, koolstof en nog meer?
Als men aandachtig naar de wolken kijkt, dan kan men Hem gewis al zien zitten op zijn troon in vol ornaat, omgeven door de cherubijnen wiens gezangen nu al fluisteren in de oostelijke luchtgordijnen. Het einde is begonnen, allen zitten zij reeds op de hen toegekende plaats, men wacht alleen nog op 't ultieme teken en dan kan men beginnen spreken; men wacht alleen nog op 't geschal van de bazuinen dat direct vanuit vier windstreken weerklinken zal.
Maar vooralsnog wordt de stilte slechts verstoord door het zich eindeloos herhalend woord dat door de straten boort: 't is niet het heiligenkoor dat talmt, het is de stem van de ijsventer die weergalmt.
(J.B., 04.09.2010)
[P.S.: "paddenstoelen" - vroeger "paddestoelen" - zou logischerwijze eigenlijk "padstoelen" moeten zijn. Zie daarvoor: K. Vansteenbrugge, "O Jerum", inleiding.]
"Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.
Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.
Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Boeken van dezelfde auteur. Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.
EN FRANCAIS:
Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.
Warm aanbevolen:
Pas verschenen: "Kamers", van Dirk Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
“O jerum jerum jerum…”
“Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.
Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.
Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.
Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.” (J.B.)
Alle info: klik op de kaft:
De nieuwe poëziebundel van Guy van Hoof (*) is uit: "Bekentenissen" Meer info: klik op de flap hier onder. (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst