SINTERBUIS
Alfred - ooit "onze Free" - was een op een klein appartementje aan de rand van een onwelriekende stad met veel verkeerslawaai gepropte boer. Nu hij na zijn kinderen, die naar het buitenland getrokken waren omdat hier geen toekomst meer is, ook zijn vrouw verloren was aan kanker, en hij zich niet meer kon verweren, had men hem, zoals dat vaak gebeurd, ook nog zijn land afgepakt. Het was begonnen met een aangetekende brief van een of andere "intercommunale" over "onteigeningen", en Free was naar de "juge" moeten gaan, en voor hij het goed besefte, stond hij op straat met een handvol "schijtkersen". Achter zijn gat werd dan gretig de onteigende grond van gewas en dieren ontdaan, en verkaveld, en de "intercommunale" maakte van de akkers een chique villawijk. "Onze Free" was nog niet bekomen van de dood van zijn vrouw, toen hij dus ineens vaststelde dat hij op een klein appartementje zat. In de waan dat hij zich wat had laten bemoederen door in en uit lopende meisjes, van de gemeente en van de OCMW, en van nog andere instellingen, begon hij zich nu stilaan de ware toedracht van de hele heisa te realiseren, maar het was helaas al veel te laat. Hij was nog eens teruggegaan naar zijn land - enfin, naar de plaats waar zijn hoeve had gestaan, maar hij bekende zich daar nog nauwelijks, en begreep maar niet dat het inderdaad zo rap kon zijn gegaan. Op de plaats waar hij geboren en getogen was, ingetrouwd was, zijn kinderen had grootgebracht, zijn ouders had verzorgd en begraven en daarna ook zijn vrouw, op de plaats waar zijn koeien stonden te grazen, waar de varkensstallen hadden gestaan, en de grote boomgaard - op die plaats stonden nu rijzige villa's, gebouwd in een moderne stijl, dat wil zeggen met allerlei nutteloze hoeken en kanten eraan, omgeven door nog verse voortuintjes en met in elk voortuintje een auto. "Nieuwe Wijk", zo stond te lezen op een stalen straatnaambord dat aan een groene stalen buis was vastgemaakt, en hij had daar wat rondgedrenteld in de hoop nog iets terug te vinden van zijn hoeve. Geen boom, geen struik vond hij nog. Hij had gehoopt direct iemand te kunnen aanspreken, maar er was maar weinig leven te bekennen in de nochtans bewoonde huizen, en de mensen die hun huis verlieten, deden dat met de auto, en die kon hij niet doen stoppen. Daarom was hij een voortuintje opgelopen waar een man van zijn leeftijd stond te harken. Hij sloeg de harkende man al een hele poos van dichtbij gade, toen die met zichtbare verschrikking zijn aanwezigheid opmerkte en een stapje achteruit deinsde. Nadat hij hem had gerustgesteld, en zij wat woorden hadden gewisseld, wilde hij de gepensioeneerde ambtenaar - de man had hem zijn geschiedenis al verteld - op zijn beurt kenbaar maken dat uitgerekend hier, en nog geen jaar geleden, een grote Mispelaar stond. Zijn Mispelaar, waaruit hij af en toe een recht stuk van het allerhardste hout kon snijden. Maar die kans kreeg hij niet, want plots ging een deur van de villa open en een opgedirkte dame van zowat dertig, kennelijk de kleindochter van de ambtenaar, wenkte die naar binnen en hij kwam niet meer terug. Free was dan maar teruggegaan naar zijn appartementje, en hij had moeten zoeken om het vinden. Het ging allemaal door zijn hoofd, nu hij stond te staren bij het venster dat uitgaf op de oorverdovende steenweg, toen plotseling zijn bel - een luide zoemer waar hij al een stuk van een kussen had voorgebonden - lawaai maakte.
Toen hij eerst: "Binnen!" had geroepen, besefte hij dat de beller zeven verdiepingen lager in een traphal stond, en hij nam eerst het kussen weg, en dan de parlefoon van de haak en hij luisterde aan het ding:
"Ja?".
Doorheen het suizen klonk een geaffectueerde mannenstem:
"Mijnheer Vandendriessche? Alfred Vandendriessche? Doe snel open! We zijn hier met uw prijs!"
"Wie zijt gij?" vroeg Alfred.
"We zijn hier met uw prijs, kunt u eventjes de deur opendoen, dan brengen we hem naar boven, bij u!", drong de stem gemaakt vriendelijk aan.
Alfred aarzelde geen ogenblik en hing de parlefoon weer in de haak, waarna hij het kussen er weer begon voor te binden. Maar dat was nog niet gebeurd, toen het ding alweer luid teuterde, nu niet één keer maar zeker vijf of zes keer kort naeen. Hij legde het kussen en het koord opzij, nam de hoorn weer van de haak en zei onverwijld:
"Luister eens hier: ik ken u niet en..."
Opnieuw werd Alfred in de rede gevallen met een lange uitleg over een prijskamp, en dat hij de winnaar was, en of hij dan gewoon de deur wilde opendoen zodat zij hem zijn prijs konden geven, want dat was alleen maar hun job, en dan zouden ze hem verder met rust laten.
"Luister eens hier, mijnheer", herhaalde Alfred geduldig: "dat gij uw werk doet, begrijp ik wel, maar ik heb nog nooit in mijn leven deelgenomen aan een prijskamp, en ik ben ook niet van plan om dat ooit te doen, want Onze-Lieve-Heer verbiedt het gokspel, en dus zijt gij hier aan het verkeerde adres..."
Alweer viel de stem hem in de rede met een uitleg, waarvan hij onthield dat iedereen die in "den blok" woonde, automatisch deelnam. En de stem voegde eraan toe dat hij wel anders zou spreken als hij de prijs zou zien!
Alfred schrok, want het kwam een ogenblik in zijn gedachten dat zij hem misschien wel een nieuwe hoeve kwamen brengen: een document, een eigendomsdocument van zijn nieuwe hoeve, of dan toch van een klein hoevetje ergens op den buiten waar hij de rest van zijn dagen kon slijten. Inderdaad, dacht hij: ze hadden ingezien dat het onrecht dat hem was aangedaan, alle proporties te buiten ging, en al konden ze het niet meer helemaal goedmaken, toch zagen ze zich verplicht om hem tenminste een bescheiden woonst terug te geven. Het zijn ook mensen in die "intercommunale", zo dacht hij, en zij weten ook wel dat niemand het hier uithoudt in dat lawaaierige kamertje boven die snelweg. En hadden ze hem trouwens niet uitgelegd dat het allemaal voorlopig was?
Zonder nog iets te zeggen, duwde hij op het knopje van de parlefoon, en hoorde hij meteen hoe ginder beneden een deur openging en een zucht van verlichting ontsnapte aan - ja, hij hoorde nu meerdere stemmen, hij verstond niet wat ze zegden maar hij hoorde wel dat er stemmen bij waren die een vreemde taal spraken.
"Ge zijt de zottigheid niet wijs", prevelde hij plotseling, want hij bedacht dat hij nu misschien wel geen "goed volk" had binnengelaten. Hij opende zijn kleerkast en haalde daaruit zijn Mispelaar te voorschijn: als wandelstok had hij het wapen altijd bij de hand. Zo ging hij bij de deur staan wachten en hij haakte het klepje bij het oog weg en keek in de door de lens vervormde, zwak verlichte gang. De liftdeur ging open. Nauwkeurig hield hij alles in de gaten: een man stapte achterwaarts de lift uit, gevolgd door een tweetal dat een groot en blijkbaar zwaar ding de gang in loodste. Zonder twijfel, het was een kartonnen doos. Alfred ging bij het oog weg toen de eerste man door de gang begon te lopen, van deur naar deur, op zoek naar zijn naamplaatje.
Uiteindelijk werd er geklopt, en Alfred omklemde met stevige greep zijn Mispelaar:
"Wie daar?"
"Mijnheer Vandendriessche? Wij zijn het. Uw prijs alstublief!" Het klonk een beetje fier.
"Zo?", sprak Alfred aarzelend: "En wat is het dan, als ik dat mag weten?"
"Een verrassing", zei de stem.
Alfred keek weer door het oog, keek nu recht in het oog van de man, die geschrokken een stap terug deed en kuchte. Hij ging terzijde van de kartonnen doos staan. De andere twee - twee Turken, zo meende hij - ijsbeerden door de gang.
"Doet u nog open, mijnheer?", drong de man aan: "U moet een papier tekenen...".
Alfred schrok toen hij dit hoorde: een papier tekenen, daar komt onheil van, wist hij uit ondervinding.
"Wat zit er in die doos?", riep hij: "Als ge het niet zegt, wil ik het niet hebben!"
"U moet een ontvangstbewijs tekenen", riep de man, al ongeduldiger, terug: "Wij hebben dat nodig, dat begrijpt u toch?"
"Wat zit er in die doos?", herhaalde Alfred.
"Uw prijs, mijnheer. Doe open, dan zult u het zien".
"In geen geval doe ik open", repliceerde Alfred, en hij haakte de klep weer voor het oog en liep van de deur weg. Geërgerd stapte hij naar de andere kant van de kamer tot bij het venster, en hij keek naar beneden in de straat, of hij daar niet ergens de auto van zijn ongewenste bezoekers kon zien staan. Maar hoe kon hij dat zien: daar beneden stonden wel duizend auto's; zo ver als hij kon kijken, zag hij niets dan auto's, in alle kleuren van de regenboog.
Als ze de deur inbeuken, zullen ze kennis maken met mijn Mispelaar, zo zwoer hij, en zijn eed was nog niet koud of ze klopten alweer:
"Mijnheer Vandendriessche? Bent u daar nog?"
Dat was een vrouwenstem; het moest de stem van zijn buurvrouw zijn, hij had haar nooit ontmoet, maar er was al eens post van haar in zijn brievenbus beland, en zo wist hij dat ze Irma heette, en weduwe was.
"Wie is daar?", vroeg Alfred, nu rustiger.
"Ik ben het, uw buurvrouw. Mijnheer Vandendriessche?" En hij hoorde hoe ze daarop tot die lui in de gang zegde dat hij waarschijnlijk hardhorig was.
"Ja?"
"U hebt een prijs gewonnen, mijnheer Vandendriessche, doe open! Hier zijn mensen, en die kunnen niet blijven wachten, dat begrijpt u nu toch: u moet een ontvangstbewijs tekenen voor uw teevee!"
"Godverdomme!", gromde Vandendriessche nu binnensmonds: dat er nog aan toe: een teevee!
Nu ontsloot hij zijn deur, opende die met een ruk en struikelde haast over de grote kartonnen doos die veel dichterbij stond dan de lens dat had laten uitschijnen. Achter de doos stonden de buurvrouw, de leverancier, en wat verderop de twee vermeende Turken. Allen hadden ze een voorzichtig lachje om de mond - kennelijk waren ze gebrand op zijn reactie - en ze wezen naar de doos.
"Jaja, ik heb het al gezien", zegde Alfred, "maar ik heb dat ding niet besteld..."
"Maar het is gratis!", legde de buurvrouw ongedurig uit: "u hebt het gewonnen!"
"Zo is dat", zei de leverancier, die hem nu met de linkerhand het papier voorhield en met de rechterhand een stylo.
"Ik heb dat ding niet besteld, en ik heb ook niet deelgenomen aan uw prijskamp", herhaalde Alfred kort.
"Een teevee!", herhaalde de buurvrouw nogmaals nadrukkelijk en met opgestoken vingertje, waarna de leverancier een nieuwe poging deed om hem het papier onder de neus te duwen.
"Neen, mijnheer", antwoorddde Alfred schijnbaar kalm: "Wat moet ik met dat ding? En neem het maar weer mee, want het kost een fortuin om het te laten ophalen door de dienst huisvuil!" Daarop groette hij het onthutste gezelschap kort, sloot zijn deur, en vergrendelde het slot.
Hij hoorde nog wat gepraat in de gang, en hij ving iets op over "niet goed verstaan" en "oude mensen zijn zo", maar hij ging bij de deur weg omdat hij zich ergerde.
Hij had zijn Mispelaar pas in de kleerkast opgeborgen, toen er weer geklopt werd:
"Mijnheer Vandendriessche? Ik ben het: Martha! Bent u daar? Ze zijn weg!", riep zijn buurvrouw bijna fluisterend.
Martha?! Ik dacht dat ze Irma heette, meende hij. Hij liep naar de deur en deed open. Tot zijn geruststelling was er in de gang geen spoor meer van de doos. Voor hem stond zijn buurvrouw. Door een deurkier achter in de gang, loerde een tweede vrouw. Omdat hij niet voor de hele verdieping wenste te declameren, nodigde hij haar met een gebaar uit om snel binnen te komen.
Zonder aarzelen wandelde ze hem gezwind voor en plofte zich in zijn fauteuil bij het venster:
"U woont hier mooi, mijnheer Vandendriessche: u hebt een prachtig uitzicht op de straat, daar is nog wat beweging; ik zit daar de hele dag tegen schoorstenen aan te kijken... en kijk..." - het verontrustte hem dat ze zich een ogenblik verslikte - "ik heb er een vervelende hoest aan overgehouden..."
"U weet toch zeker dat ze weg zijn?", kwam Alfred terzake.
"Jawel, u was blijkbaar geschrokken, ik begrijp dat wel, maar u bent hier nog nieuw, nietwaar?"
"Een klein jaar...", moest hij toegeven.
"Kijk 'ns!", zei ze zichtbaar tevreden. "Dan kunt u nog niets weten over onze jaarlijkse tombola..."
"Inderdaad", zei hij, "daar weet ik niets van".
"U hebt de papieren niet gelezen zeker?", berispte ze voorzichtig, maar dan weer geruststellend: "Da's niet erg, ik heb ervoor gezorgd dat het in orde komt!"
"Welke papieren?"
"Wel, hebt u geen papieren gekregen toen u hier kwam wonen?"
"Papieren? Ganse boekdelen hebben zij mij toegestopt, en dan nog in zeker zeven talen!"
"Ja, ik weet het, het is veel om te lezen; Irma houdt ook niet van al die paperassen, daarom neem ik die zorg op mij..."
Zij zag hoe hij eventjes opkeek bij het uitspreken van de naam 'Irma', en legde onmiddellijk uit: "Irma is mijn tweelingszuster, ziet u. Wij wonen hier al vijftien jaar, van met ons pensioen... Maar in die papieren staat het, van die tombola: het wordt afgehouden samen met de huur, het geld voor de tombola... omdat het zo'n mooie prijs is, ziet u: het is om de mensen een beetje te helpen, want rijk zijn ze hier over het algemeen niet, en het is slechts één eurootje..."
"Zo, Irma is uw zuster", zei hij.
"Juist. En zij weet wel wat af van techniek, ziet u: zo staan we elkaar een beetje bij, wat de ene niet kan, kan de andere! Irma heeft uw teevee geprobeerd en ze zegt dat hij perfect werkt, er zitten ook dertig posten op, of meer... Ik heb dus getekend in uw plaats!"
"Wat?!"
"Gewoon voor ontvangst, mijnheer Vandendriessche, maakt u zich geen zorgen! Ik kom u nu alleen vragen of u eventjes kunt helpen om uw toestel naar hier te brengen, want onze armen zijn niet meer zo sterk..."
"Maar mevrouw, ik hoef geen teevee, en u kunt niet tekenen in mijn plaats! Ik heb toch duidelijk gezegd..."
"Kalmeer, kalmeer, mijnheer Vandendriessche, ik wist dat u niets afwist van onze tombola, en wat een geluk dat u, de nieuwkomer, meteen prijs hebt gehad. En die mensen hadden dringend een ontvangstbewijs nodig, dat begrijpt u toch zeker wel?"
"Ik heb toch klaar en duidelijk gezegd dat ik geen..."
"Weet ik, weet ik, maar als hun papier niet getekend is, dan kunnen ze niet aantonen dat ze de teevee geleverd hebben, moet u begrijpen, en hun baas moet zo'n leveringsbewijs hebben, daar kunnen die brave mensen zelf niets aan doen..."
Plotseling werd er weer geklopt.
"Dat zal Irma zijn", veerde de buurvrouw recht, en zij opende de deur in zijn plaats.
In het deurgat stond een vrouw die er net als zijn buurvrouw uitzag. Ze bukte zich en trad zo naar binnen, terwijl ze achter zich de kennelijk loodzware doos aansleepte. Ze had die geparkeerd op een dweil, en blijkbaar had ze het geheel op deze wijze over de gladde balatumvloer doorheen de gang tot bij zijn deur weten te brengen. Zonder opkijken ging ze door met slepen tot ze met het gevaarte middenin de kamer beland was.
Alfred keek het verbouwereerd aan. Hij kon er niet aan uit om het tweetal te bedanken voor de hulp. Hij bood hen een kopje koffie aan, maar ze weigerden in koor:
"We komen nog wel eens terug", riep Martha.
"Ja, bijvoorbeeld om samen naar Rad Van Fortuin te kijken!", vervolledigde Irma haar zuster's zin.
"Kent u dat programma, mijnheer Vandendriessche?", informeerde Martha.
"Sympathieke kwismaster, den Theo!", zei Irma.
"Ach, het is zo gezellig in die lange, eenzame winteravonden!", zuchtte Martha, "Maar nu moeten we echt gaan..."
"Altijd welkom", riep hij hen nog helemaal verslagen na, maar ze waren al verdwenen met hun dweil.
En daar stond Alfred nu te kijken naar de kartonnen doos, zoals een uil op een kluit.
Ik moet er iets mee doen, dacht hij: ik kan die doos hier zo niet midden in de kamer laten staan. Ze laten weghalen kost zestig euro, en dat geld heb ik er niet voor over. Ik zal het ding dan maar uitpakken...
Zo deed hij, en hij zocht een hoekje uit waar het gedrocht zo kon staan dat hij er niet telkens hoefde tegenaan te schoppen.
Die nacht droomde Alfred van zijn koeien in zijn weiland. Op een vreemde manier trokken ze zijn aandacht: ze loeiden luider dan ooit, en hun geloei klonk hem vreemd in de oren. Het was zijn bel!
Hij haastte zich uit zijn stroozak, stelde vast dat hij vergeten was om het kussen voor de parlefoon te binden, en haakte de hoorn van de haak:
"Ja?"
"Mijnheer Vandendriessche? Hier de inspectie Kijk- en Luistergelden alstublieft..."
"Euh, kom binnen...", aarzelde hij, en hij duwde op het knopje om de stem erin te laten.
De tijd om van kleren te verwisselen ontbrak hem, en daarom stapte hij in pyama in zijn overall. In geen tijd stond de bezoeker aan zijn deur.
"Vandendriessche?"
"Dat is hier, ja..."
De man kwam spontaan binnen:
"U weet dat ik kom voor het televisietoestel?"
"O, maar dan komt u het terughalen?", vroeg Alfred zich af. Zouden de gezusters daar dan al voor gezorgd hebben?
"Helemaal niet", lachte de man: "u mag uw televisie houden... ik kom alleen met de factuur kijk- en luistergeld..."
"Maar", probeerde Alfred nu uit te leggen...
"Ja, ik begrijp het", zei de man zonder op zijn uitleg te wachten, "maar we komen zelf ontvangen omdat hier heel wat mensen wonen die moeite hebben met de formulieren; het is een gratis dienstbetoon, als u het zo wilt uitdrukken... Met zevenhonderdvijftig euro zit u weer voor een heel jaar goed! Mag ik ook eventjes het aankoopbewijs zien? Dat doen we nu zo, ziet u: twee werken ineens, dan wordt u ook maar eenmaal gestoord..."
"Welk aankoopbewijs?"
"Van uw televisietoestel, mijnheer. U hebt het dus niet meer? Nu, ik geloof u best, dat gebeurt vaker, maar u moet dan wel een kleine opleg betalen, ik zal eens kijken wat ik voor u kan doen om de prijs te drukken... zeventig euro... dat maakt samen achthonderd dertig euro, plus vijfentwintig percent BTW, dat maakt duizendvijfentwintig euro. U kunt natuurlijk ook later betalen, maar dan komen er wel flink wat interesten bij, dus het is niet aan te raden, een euro is een euro, nietwaar..."
Hij grijnsde afwachtend.
Toen de man weg was, telde Alfred de rest van zijn nog overgebleven spaarcenten na. Zestig euro had hij nog. Dat was precies de prijs om het ding te laten weghalen door de opruimdiensten. Hij liep naar de deur van de tweelingszusters, klopte daar aan en vroeg of hij voor een minuutje hun dweil mocht lenen. Onder hun toeziend tweelingsoog bracht hij de teevee in delift, en dan verder tot op het trottoir beneden, en toen het karwei geklaard was belandde hij met hevige rugpijn in zijn kamer aan.
De gezusters hadden hem horen kreunen, en in geen tijd stonden zij weer aan zijn deur, of zij hem niet konden helpen. Er kwam een dokter bij te pas die zei dat het een "hernia" was, en dat opereren niet langer uitgesteld mocht worden. Toen de ziekenwagen arriveerde, gaven de gezusters hem in hun moederlijke vooruitziendheid en zorg nog snel een pyama van eigen makelij mee.
Het draaide nog allemaal voor zijn ogen, en getweeën zaten zij elk aan een kant van zijn ziekbed, Martha en Irma, en zo hielden ze elk een van zijn handen vast. Maar ze keken hem niet aan: hun blikken richtten zich opwaarts naar de muur, waar een teevee ophing die luid speelde. Op de buis draaide lustig het Rad der Fortuin, en de gezusters zongen verrukt mee met de sympathieke presentator. Alfred keek verdwaasd rond, en zo ver als hij kon kijken, zag hij witte bedden, met daarin mensen die, samen met hun bezoekers lustig meezongen met leuke Theo van de buis, van "Kijk-kijk-kijk, nu-ben-ik-rijk!". Met de punt van zijn Mispelaar porde technicus Irma aan de volumeknop van de teevee, die nu uit volle borst tekeer ging. En op zijn beurt zette Alfred zijn keelgat open en, de herniapijn verbijtend, klonk zowaar ook uit zijn mond het wijsje. Hij voelde hoe de zusters nu gelijktijdig, alsof het zo afgesproken was, eventjes in zijn handen knepen.
|