Kort
Toen zij haar ogen opende, kon zij niet onmiddellijk iets zien ofschoon het helemaal niet donker was. Haar lichaam voelde aan als veel te kort, een meter korter dan normaal en dat verontrustte haar enigszins maar zij begreep ook dat het wellicht de perceptie was die ergens een deuk had gekregen. Ze hadden iets geamputeerd van haar maar nog steeds kon zij niet vatten wat dan wel, heel zeker waren 't niet haar benen, het was veeleer een borst, of misschien wel twee. Of drie, dacht ze, terwijl ze heel goed wist dat ze er maar twee kon hebben. Ze wist het, maar anderzijds ervoer ze ook dat ze als 't ware was ontdubbeld, of liever: verdubbeld, en dan moest ze er wel víer hebben.
Verdubbeld, ja, dat had ze vroeger nog ervaren. Een mens van wie het leven aan een zijden draadje hangt en die dan balanceert op 't randje van het leven, kantje boord, die ziet zichzelf eensklaps verdubbelen. Het lijkt dan alsof een tweede lichaam zich losmaakt van het eerste, eigenlijke lichaam, en het doet dat steevast in een poging om de eigenaar van het lijf in veiligheid te brengen, want die wordt als het ware in het tweede lichaam meegetrokken naar omhoog, terwijl het eerste in het bed blijft liggen, als het ware onbemand. Het maakt dan eigenlijk nog weinig uit of het zieke lichaam leeft of dood is: pas eerst wanneer de bemanning, om het maar zo te zeggen, niet meer terug kan naar de oorspronkelijke capsule - het eigenlijke lichaam - , zal die ook gaan beseffen dat die oorspronkelijke capsule onherroepelijk verloren is. Het voornaamste is en blijft dat de mens zelf niet aangetast wordt door 't gebeuren.
Het was een stekende pijn om er ineens terug te zijn en haar lijf was allerminst bereid haar te ontvangen, het had iets van een natgeplast gewas in de barre vrieskou, helemaal niet knus maar stekelig, of erger nog: gemaakt van potscherven die schrammen en die gaten prikken. Maar zij verzette zich niet omdat zij ook wel wist dat 't tweede lijf dat haar verleidde om mee óp te gaan, een puur bedrog was, meegegeven met 't verdovend gif waarmee de dood zijn prooien gewillig maakt alvorens hen mee te slepen naar het land van de eeuwige duisternis.
"Daar bent u dan terug, mevrouw De Corte!", zo klonk het met een geaffecteerd enthousiasme uit een veel te klein mondje dat haar met speeksel zegende: "U moet nu nog heel eventjes wachten en dan komen wij u halen!" En ineens wist ze het weer, hoe ze daar terechtgekomen was. Maar van zodra ze het wist, ontsnapte het haar en tastte ze opnieuw in 't duister.
Heeft het nu iets te maken met mijn naam? - zo viel het haar ineens te binnen: mijn naam, die dan toch deze van mijn echtgenoot is, dokter Herbert De Corte? En is het om die reden dat ik mij korter voel, of tenminste dan toch tekort gedaan - uiteraard ten onrechte? Het wilde maar niet passen in haar hoofd, ofschoon daar nog verschillende parkeerplaatsen vrij waren op het gelijkvloers, waar dergelijke gedachten hadden kunnen staan, ook zonder schijf, nu het tenslotte zondag was. En dan vroeg ze zich af hoe ze dan zo zeker wist dat 't zondag was. Tenslotte besefte ze dat ze dit helemáál niet wist, misschien was het wel woensdag of eender welke andere dag.
Stel eens, zo probeerde ze andermaal de helderheid te bereiken vanuit het donkere gat dat via een glibberig modderpad naar buiten leek te leiden: stel eens dat het vandaag niet één van de zeven welbekende dagen was, doch eentje dat tot heden volstrekt onbekend gebleven was en dat er ergens tussenin gesukkeld was, door een of ander foutje - laat ons zeggen: ramsdag. Dan doet zich wel een vreselijk akelig probleem voor, zo dacht ze ineens tot haar ontzetting. Want op een zondag volgt een maandag en elke maandag wordt door een zondag voorafgegaan, en zo ook volgt op een maandag, een dinsdag sinds de eeuwigheid en zo zal ook in de toekomst elke dinsdag door een maandag worden voorafgegaan. Elke ons bekende dag zal vooraf worden gegaan door een andere, ons welbekende weekdag, en elke dag zal door een andere, ons welbekende weekdag worden gevolgd. Maar dat wil dan ook zeggen dat op een ramsdag nimmer meer een van de ons vertrouwde zeven dagen uit de week kán volgen. Met andere woorden: eenmaal op een vreemde dag beland, zitten we ook meteen in een vreemde week, en dus helemaal buiten de ons vertrouwde tijd!
Het moet in mijn hersenen zijn dat ze hebben gesneden, zo viel het haar ineens te binnen, maar dat kon evenwel een knotsgekke gedachte zijn, zoals men er wel meer heeft als men beland is in een gekke situatie. Een gekke situatie - dat was wel het minste wat men er kon van zeggen, van die hele toestand waar zij nu kop noch staart aan kreeg. Toch leek het haar ook bij een tweede poging om na te denken een tamelijk plausibele gissing: men was met het scalpel onder haar schedeldak tekeer gegaan en daarom voelde zij zich ook tekort gedaan. Men heeft daar boven wat teveel weggehaald, zo murmelde zij nu half verstaanbaar, en het sap liep wijl zij sprak uit de hoeken van haar mond naar buiten. Niet het sap, het bloed. Ook niet het bloed, het speeksel! Het speeksel liep uit haar mondhoeken naar buiten, en het kwam helemaal niet, zoals eerst gedacht, uit het mondje van een vrouw die tot haar zou gezegd hebben dat ze terug was en nog eventjes moest wachten vooraleer men haar kwam halen.
Heette zij nu mevrouw De Corte, of voelde zij zich alleen maar korter dan normaal, na de al dan niet vermeende amputatie? Het kon best een kwisvraag zijn. En toen las ze daar ineens en ongewild de tekst op het doosje voor haar neus: "Cortisone". Dat moest het dus zijn. Zij was niet te kort, zij heette ook niet mevrouw De Corte en met een dokter was zij al helemaal niet getrouwd. Het woord "Cortisone" speelde door haar geest en associeerde zich met allerlei zaken die daar van dicht of van ver op geleken. En dat was alles.
"Is dat alles?", vroeg ze.
"Dat is alles", antwoordde een stem: "u kunt gaan".
Zij deed een stap naar voren, leek iets te kort te komen en zeeg in de diepte weg.
(J.B., 23 november 2011)
|