Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
16-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geheim en identiteit

Geheim en identiteit

Het verdwijnen van zijn geheimen betekent het verdwijnen van de mens. Immers, de mens bestaat bij de gratie van de uniciteit van de persoon zonder dewelke elkeen eender is en vervangbaar net zoals het vee vervangbaar is, dat slechts functioneel is en nimmer een doel op zich, een eindwaarde. Precies zijn geheimen maken een mens uniek, en in het met elkaar delen van geheimen, vormen zich hechte gemeenschappen die, teneinde te kunnen bestaan, zich moeten kunnen onderscheiden van de collectiviteit die slechts welbepaalde eigenschappen van de mensheid kan betreffen, echter nooit het unieke, dat het persoonlijke is. Gemeenschapsvorming ontstaat pas door het delen van geheimen omdat alleen op die wijze zich het vertrouwen manifesteert dat voor de vorming van een gemeenschap onontbeerlijk is. Het verdwijnen van geheimen betekent daarom niet alleen de teloorgang van de persoon, maar onvermijdelijk luidt dit evenzeer het einde in van elk op persoonlijke relaties gebouwd samenzijn.

Het verdwijnen van geheimen is een proces dat direct voortkomt uit de houding van het wantrouwen: het wantrouwen werkt het verdwijnen van het respect voor de persoon in de hand, precies omdat dit respect onafscheidelijk is van het respect voor elkaars geheimen. De persoon bestaat bij de gratie van zijn geheimen; de teleurgang van het respect voor elkaars geheimen gaat hand in hand met het verdwijnen van het respect voor de ander als persoon; en het respect voor de geheimen van de ander verdwijnt uiteraard van zodra andermans geheimen niet langer als menselijke rijkdom en als potentiëel voor gemeenschapsvorming worden beschouwd, doch daarentegen als een bedreiging.

Het op het eerste gezicht zo mooi klinkende ideaal van de transparantie dat zich als een vanzelfsprekendheid aan het vestigen is, is zelf allerminst een geheim en mag daarom met argwaan worden bekeken. Het transparant maken van de mens zelf is, behalve een fantastische illusie en een grove leugen, tevens een van de meest gesofisticeerde aanslagen op de menselijke persoon als zodanig.

Het wantrouwen nu, heeft geen natuurlijke oorzaken, doch wereldlijke. Natuurlijke relaties berusten immers op een welhaast ingeboren vertrouwen dat zich in al zijn manifestaties zelfs als een natuurlijke noodzaak profileert. Het jong is voor zijn overleving afhankelijk van zijn moeder, het koppel dat samen een nest bouwt, vertrouwt elkaar. Er is onderling vertrouwen in de roedel, de bende, de troep, de school en zo meer, omdat dit ook levensnoodzakelijk is. En het vertrouwen blijft, zolang er geen reden is om te gaan wantrouwen.

In de wereld gaat het er net andersom aan toe: het wantrouwen is het fundament van alle wereldlijke relaties, en dat wantrouwen blijft zolang er geen reden is tot vertrouwen; tevens zal in de wereld de mate van het te schenken 'vertrouwen' nooit de mate van het 'redelijke' overtreffen, waarmee gezegd wil zijn dat men een ander daar niet méér zal vertrouwen dan strikt noodzakelijk is, want in de wereld geldt het vertrouwen als een noodzakelijk kwaad.

Waar het vertrouwen wordt beschouwd als een (noodzakelijk) kwaad, tracht men het overbodig te maken, en wel door ervoor te zorgen dat de wederzijdse controle van mensen op elkaar op de limiet waterdicht is. Uiteraard kan dit 'ideaal' pas worden gerealiseerd als mensen voor elkaar volledig transparant worden gemaakt. Daartoe is het absoluut noodzakelijk dat zij van hun geheimen worden ontdaan en dit proces, waarin mensen van hun eigenheid worden beroofd, betreft zowel het verleden als de toekomst van de individuen.

Inzake de transparantie van het persoonlijke verleden, moeten burgers van de hedendaagse maatschappijen zich geen illusies meer maken: alle prestaties van alle burgers dienen immers geboekstaafd te worden met het oog op bijvoorbeeld het eventuele genieten van een pensioen. Maar dat geldt evenzeer in de negatieve zin, en ook het ziekteverzuim, de ziekten zelf en hun prognose dienen te worden gekend en opgetekend. Alle individuen dienen zich te bewegen binnen de door wetteksten uitgetekende lijnen, en de controlemechanismen die dit ook in de gaten houden worden nog elke dag gesofisticeerder. Dit alles neemt geenszins weg dat ook hier, en misschien wel meer dan elders, misdaad of fraude mogelijk en feitelijk is: records verdwijnen of worden geprepareerd, politieke tegenstanders belanden op elkaars zwarte lijsten, boekhoudingen worden vernietigd en vervalst.

Maar ook de toekomst dient transparant te worden gemaakt, en hier schuilt een dubbel probleem voor de wereldse maatschappijen. Van de kant van de maatschappijen, vereist het transparant maken van wat mensen in de toekomst zullen doen, vooreerst het programmeren van alle menselijke handelingen die er kunnen toe doen. Ter compensatie van die fundamentele vrijheidsbeperking en dus met het oog op het mogelijk maken daarvan, worden handelingen die er niet toe doen bevrijd van alle bestaande beperkingen. We kennen in dat verband nu bijvoorbeeld de nieuwe wetten inzake abortus en euthanasie, maar ook alle wetten die betrekking hebben op de zogenaamde 'vrijheid' van elk individu dat mag doen wat het wil, zolang het handelingen betreft die naar wereldse maatstaven als een (voor de maatschappij onschuldig) 'spel' kunnen worden beschouwd.

Een tweede en ernstiger probleem duikt echter op van de kant van het individu, dat immers als reactie tegen het transparant geworden verleden, een 'vreemde' neiging gaat ontwikkelen tot volstrekt onvoorspelbaar gedrag. Het vergt slechts een relatief eenvoudige, redelijke analyse om te kunnen komen tot een begrip van bepaalde nieuwe vormen van criminaliteit, waarbij bijvoorbeeld iemand op straat wild in het rond gaat schieten, als men in acht neemt dat onvoorspelbaarheid uiteindelijk het enig resterende wapen blijkt van personen waar zij zich willen verdedigen tegen de beschreven vernietiging van hun persoonlijkheid ingevolge controle, doorlichtingsmechanismen en programmering. De mens wil immers niet geprogrammeerd worden; hij wil niet herleid worden tot een radertje in een machine; hij wil uniek zijn en creatief, want alleen zo kan hij mens zijn. De paradox wil dat de menselijke persoon dermate weerstandig is tegen zijn vernietiging van buitenaf, dat hij desnoods middels extreme wandaden de erkenning voor zijn uniciteit afdwingt.

 

Transparantie is een goede zaak, een noodzaak zelfs waar het handelingen, instellingen of planningen betreft welke het openbaar en gemeenschappelijk goed van burgers betreffen. Transparantie is daar een kostbaar wapen tegen samenzwering, corruptie en verduistering allerhande. Volstrekt misplaats echter is de zich bijna als een vanzelfsprekendheid profilerende eis tot zogenaamde transparantie waar het de menselijke persoon betreft.

De kampioen der transparantie is het geld, precies omdat geld enkel een kwantiteit voorstelt en voor de rest volstrekt zonder inhoud is. Omwille van het geld, dat de media heeft verziekt, wordt jacht gemaakt op het laatste geheim, op de allerlaatste inhoud, en worden mensen gedwongen om in het spoor van de hen opgedrongen voorbeelden (BV's, popsterren, politici, acteurs...), al hun inhouden voor de voeten te gooien van een anoniem en zelfs ongeïnteresseerd publiek. Het publiek interesseert zich immers slechts voor geheimen tot op het ogenblik dat het die kent: op die manier doet het de facto niets anders dan personen afschieten alsof het slechts ging om vogels op de hoge wip, trofeeën, scalpen. In werkelijkheid jaagt aldus de anonieme massa op de zielen van de laatst overgebleven mensen, alleen om die te doden, en zij rust niet zolang de laatste mens leeft.

In het woord 'geheim' herkent men het woord 'heim' of 'heem', wat 'huis' en 'thuis' betekent: geheimen zijn derhalve letterlijk dingen die thuis thuishoren, dingen die van thuis zijn, en waarmee vreemden geen zaken hebben. Het taboe om nog geheimen te hebben, is daarom vergelijkbaar met de absurde verplichting om open deur te houden voor jan en alleman. Door de deuren van het huis voor elkeen open te zetten, verliezen ook de muren hun functie, en bestaat het huis niet meer, en zo is ook de thuis verdwenen. Wie er wonen zijn niet gastvrij, doch ontheemd, want op de vlucht voor indringers. Want de gastvrijheid vereist dat de gastheer een huis heeft waar men thuis kan zijn, dat wil zeggen: een huis met deuren die men kan openen maar waarmee men het huis ook kan afsluiten om zijn bewoners te beschermen.

Het verdwijnen van zijn geheimen betekent het verdwijnen van de mens. Op straffe van definitief identiteitsverlies, verplicht de jacht op de laatste geheimen, mensen er daarom toe, zich steeds verder te gaan verbergen en zich in te kapselen. Dit kan vele vormen aannemen. Spontaan ontstaan op die manier bijvoorbeeld maatschappelijke subgroepen met elk een eigen taal, eigen gedragscodes, idealen en plannen. Zij stellen zich uiteraard allerminst open voor elkaar, veroordelen elkaar om elkaar nimmer te begrijpen, laten geen buitenstaanders toe, nemen afstand van alle algemene maatschappelijke gewoonten en tendenzen, en doen verder al het nodige, enkel met het oog op het vrijwaren van de eigen groeps-identiteit. Als de identiteit van het individu voorgoed verloren is, rest als laatste compensatie de identiteit van de 'roedel': zijn leden ontsnappen aan de doorlichting van een op zielen jagende wereld, maar uiteraard ontsnappen zij niet aan de eigen doorlichting, die nog onverbiddelijker is dan de stoutste George Orwell kon dromen.

 

Het geloof dat andersmans geheimen een bedreiging zijn, is het beschouwen van de ander zelf als een bedreiging, en het ontnemen van zijn geheimen aan de ander, is gelijk aan de vernietiging van de ander, omdat de ander met zijn geheimen samenvalt. Het wantrouwen vernietigt zodoende de ander maar, paradoxaal genoeg, is het niet zozeer uit wantrouwen dat men geheimen koestert.

Wie de ander wantrouwt, verdraagt niet dat de ander geheimen heeft, maar wie de ander vertrouwt, verdraagt zijn geheimen wel. Tegelijk verlangt men van de ander hetzelfde, wat inhoudt dat men verlangt dat de ander duldt dat men zelf geheimen bewaart. Dit verlangen is een verlangen naar vertrouwen vanwege de ander, en de geheimen zijn bijgevolg niets anders dan de mogelijkheidsvoorwaarden voor het zich manifesteren van het vertrouwen zelf. Het doet er op de keper beschouwd niet toe wat de genoemde geheimen inhouden: het volstaat dat ze er zijn, en ze hebben geen andere functie dan geheim te zijn en dat ook te blijven, want alleen zo zijn ze werkzaam. Op dezelfde manier functioneert trouwens ook onze vrijheid om het goede te doen: die bestaat pas als tevens de mogelijkheid tot het maken van een andere keuze gegeven is. Het is niet de bedoeling dat we voor het kwaad kiezen, maar we moeten dat principieel wel kunnen doen, anders waren we niet vrij in het doen van het goede. Op dezelfde manier functioneren geheimen enkel als mogelijkheidsvoorwaarden: ze maken het mogelijk dat zich het vertrouwen manifesteert.

De jacht op geheimen ontspringt aan het wantrouwen: de wantrouwige vraagt aan de ander of hij dan iets te verbergen heeft, aangezien hij bepaalde dingen geheim houdt, en hij dwingt de ander zijn geheimen prijs te geven, op straffe van de beschuldiging een bedreiging te vormen voor hem. Geeft hij geen gevolg aan het bevel om zijn geheimen prijs te geven, dan ziet de wantrouwige daarin het bewijs van het bedreigende karakter van die geheimen en tevens de rechtvaardiging om de ander te overmeesteren en hem zijn geheimen afhandig te maken. Maar zodoende wordt de ander, als ander, ook vernietigd. Immers, wie geen geheimen meer heeft, beschikt ook niet langer over de mogelijkheid om die met anderen te delen; hij kan derhalve geen persoonlijke gemeenschap meer vormen met anderen, hij is gedoemd om te vereenzamen.

Om mens te kunnen zijn, moet men met anderen verbanden kunnen aangaan op grond van vertrouwen, en om vertrouwen te kunnen schenken, moet men geheimen hebben, welke men met die anderen die men vertrouwt, kan delen. Het schenken van vertrouwen is derhalve gelijk aan het wegschenken van geheimen. Men geniet het vertrouwen van de ander als men diens geheimen tot de zijne maakt, en men beschaamt het door die geheimen te verklappen. In het verklappen van geheimen, wordt, met die geheimen, het vertrouwen vernietigd, en de band, en tenslotte ook de identiteit van de betrokkenen. Vandaar functioneren geheimen, ook als het er helemaal niet toe doet wat ze inhouden, als reële middelen, hetzij ter verrijking, hetzij ter vernietiging van de daarop betrokken personen.

Het geheim en de identiteit: ze zijn beiden tegelijk even onwerkelijk en werkelijk. Onwerkelijk is het geheim omdat het er op de keper beschouwd principieel niet toe doet wat het inhoudt teneinde functioneel te kunnen zijn als 'thuis' voor de identiteit, de persoon. Tegelijk is het geheim ook echt omdat er zonder het geheim, of de 'thuis', helemaal geen identiteit, geen persoon kan bestaan. En hoe reëel is dan de identiteit? Hoe echt is het dat iemand met zichzelf samenvalt en alleen met zichzelf? Hoe waar is het te zeggen dat elke mens uniek is? En is het met de unieke mens dan net zo gesteld als met het geheim: doet het er met andere woorden niet toe wie een persoon is, zoals het er ook niet toe doet wat een geheim dan inhoudt, terwijl het volstaat dàt het er is opdat de manifestatie van het vertrouwen mogelijk zou zijn? Doet het er met betrekking tot een persoon helemaal niet toe wie hij is, en volstaat het dàt hij er is... opdat wat dan mogelijk zou zijn?

Het geheim, de identiteit, en tenslotte het leven zelf: allen delen ze een karakter van opperste onwerkelijkheid en opperste werkelijkheid tegelijk. Want wat is het leven anders dan een efemere beweging die heel even door de dode dingen gaat zoals een wind die waait in de kleuren van het linnen aan een waslijn? En tegelijk het enige wat er is.

J.B., 16 juni 2008

Geheim en identiteit (deel 2)

Ik heb nooit een grotere onzin gehoord dan in de uitspraak dat de mens samenvalt met zijn geheimen. Het verdwijnen van zijn geheimen betekent het verdwijnen van de mens, zo wordt beweerd, maar kan iemand mij misschien eens duidelijk maken over welke geheimen het dan gaat? Ach, hoe makkelijk vinden zij niet de instemming van de lezers, die artikels die een beetje stug en onleesbaar zijn door hun slecht gevormde zinnen, halfgare redeneringen en citaten of zinspelingen op zogenaamde grote geesten die dan nog het liefst schrijven in vreemde talen! In alle ernst: ik weet echt niet wat ik me bij die 'geheimen' moet gaan voorstellen, laat staan dat ik mijn identiteit, het bestaan van mijn zelf, daaraan zou ontlenen!

In alle eerlijkheid moet ik daarentegen bekennen dat zelfs die identiteit waarover allen de mond vol hebben alsof het de meest voor de hand liggende werkelijkheid betrof, mij alleen maar opzadelt met een ongemakkelijk gevoel, want ik voel geen eigen identiteit, geen samenvallen met mezelf, geen ondeelbaar centrum, geen persoon: alles wat ik voel is wat mijn zenuwuiteinden aan mijn hersenen doorspelen, en verder ook wat mijn hersenen bedenken naar aanleiding van vroegere prikkels. Dat laatste overtreft in de meeste gevallen overigens niet eens het niveau van het eindeloze gepieker, en ik maak er het liefst een eind aan door een dutje te doen of door mij te storten op een of andere bezigheid die aan de geest of aan het lichaam genoeg afleiding biedt om dan toch voor de duur van enkele minuten - en in het beste geval zijn dat enkele uren - met piekeren op te houden.

Meer bepaald dat terugkerende piekeren baart me zorgen, want het onderwerp van het gepieker is uitgerekend het volstrekt ontbreken van een 'zelf', een identiteit of een eigen geest, laat staan dat daarin geheimen zouden schuilen welke een reserve vormden voor het geval zich een ontmoeting voordeed waarbij deze geheimen dan met anderen gedeeld zouden kunnen worden ter bekrachtiging van het vertrouwen. Wat een onzin! Neen, andermaal: ik heb geen geheimen, ik beschik zelfs niet over een eigen 'zelf' dat ze zou kunnen herbergen, en van anderen verwacht ik evenmin dat zij geheimen hebben. Meer zelfs: als anderen mij over hun geheimen reppen, dan activeert zulks een vreemde allergie ergens in mijn ingewanden, en moet ik er als een hazewind vandoor.

De allereerste herinneringen uit mijn vroegste kindertijd bevatten geen enkele notie van een eigen identiteit: ik zie daar alleen maar geurige bloemen waaraan men mij laat ruiken, bloemen waarvan de vele kleuren dieper zijn en echter dan die van de andere dingen uit de omgeving. Ik hoor bijen zoemen die deze bloemen bezoeken, die er hun honing halen en die dan tevreden verder vliegen,

van bloem

naar bloem.

Ik zie hoe zij landen op de geurige kelkbladen in hun donzige vacht en met hun wollen pootjes en hoe zij hun slurf diep in de gaten der bloemen boren om er de nectar uit te zuigen. Ik herinner me vlinders die zich aan eenzelfde passie overgeven: vlinders bij wie ik het wonder van de vliegkunst met vleugels ontdek en ook dat van de symmetrie welke de aquarellen op hun vleugels schilderen. Bloemen, bijen, vlinders, bomen ook, en de warme zomerwind, het zoete van de vruchten uit het woud, het spreken van zwarte vogels in de takken van de bomen, de dans van de kat en het hijgen van de aanhankelijke hond.

Al deze dingen herinner ik me uit mijn vroegste kindertijd, maar géén eigen identiteit. Nooit immers was ik bij mezelf, altijd was ik uitzinnig, altijd viel ik samen met wat ik rook, proefde, hoorde, voelde of zag. Alleen als ik buikpijn kreeg, en huilde, waren ogen op mij gericht, werd mijn naam genoemd, en restte mij geen andere keuze dan die naam te associëren met ongemak en met pijn: het 'zelf' was slechts een storing welke zo snel mogelijk diende opgeheven te worden.

J.B., 16 juni 2008



13-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hongersnood

Hongersnood

In tijden van hongersnood kan worden overgeschakeld op de autoconsumptie welke, alle tegenargumenten ten spijt, nog de beste oplossing blijkt, zo wordt alom beweerd.

Dat naast organische afscheidingen, zoals melk, ook lichaamsdelen of tenminste toch delen van lichaamsorganen geconsumeerd kunnen worden zonder zodoende aan het lichaam als zodanig schade toe te brengen of iets substantieels te onttrekken, is ons welbekend van de woestijnbewoners: zij tappen ter gelegenheid van hun maaltijden een kom vol bloed af van de rendieren die ze met dat oogmerk houden. Ze doen dit door met een in vuur ontsmette spies bij het dier een onderhuids adertje te openen, het bloed in een kroes op te vangen en het dan na sluiting van de ader hetzij rauw hetzij verwarmd op te drinken. Bloed dat wordt gekookt, verandert quasi onmiddellijk in een bleke, dikke substantie die geheel smaakt zoals gekookt vlees, zodat kokhalzen ook voor 'leken' uitgesloten is. Tussen haakjes: over de grote, Franse filosoof Jean-Paul Sartre is bekend dat hij kokhalsde van vlees en dat hij daarom enkel gemalen vlees duldde op zijn menu, bijvoorbeeld bereid in de vorm van gehaktballetjes, waarvan de herkomst onherkenbaar blijft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld kippeboutjes, ribbetjes of varkenspootjes.

In de lijn van de consumptie van delen van organen van andere dieren, waarbij, zoals gezegd, aan deze dieren zelf geen schade wordt toegebracht, ligt de meer drastische doch tevens eveneens weinig schade berokkenende methode van de consumptie van delen van het eigen lichaam. Naast het drinken van zelf geproduceerde melk, werd ook al genoemd: het aftappen van een deel van het eigen slagaderlijke bloed.

Uiteraard kampt deze werkwijze helaas met hetzelfde probleem als het perpetuum mobile: ze lijkt heel eventjes te werken maar het blijft bij die illusie, want uiteraard kan er geen energie worden verbruikt zonder dat verse energie van buitenaf wordt toegevoegd. Als (tijdelijke) oplossing met helaas onomkeerbare gevolgen in de vorm van roofbouw op het lichaam, kan dan gedacht worden aan het gedeeltelijk opeten van zichzelf, vanzelfsprekend te beginnen met de meest overbodige stukken. Met veel zwier hoor ik u volmondig de haren, de nagels en het eelt opsommen, en dat is inderdaad een hele mond vol woorden, maar in de praktijk is dat helaas niet eens een enkele hap. Om echt gevoed te zijn, moeten echte delen van het lijf worden opgegeten.

Edoch, de ervaren hongerlijder - voor zover men hier ervaring op kan doen - maakt zich helemaal niet druk om zijn maaltijden want, op de keper beschouwd, hoeft hij helemaal niets te ondernemen om zich op de meest voordelige wijze met zichzelf te voeden. Het lichaam dat naar voedsel snakt, begint immers spontaan met de afbraak van die cellen die het beste gemist kunnen worden, en dat zijn de reservecellen, de zogenaamde vetcellen. Dat feest duurt wel een tijdje, maar ook de vetcellen geraken al na enkele dagen op, en dan is het de beurt aan de bindweefselcellen en de spiercellen.

Verder overbodig om in leven te blijven, zijn een groot deel van de hersenen. Uiteraard kunnen wij onze hersenen niet missen om aan voedsel te komen, maar eenmaal de hoop is opgegeven dat we, al dan niet middels gebruikmaking der hersenen, ooit nog voedsel zullen kunnen vinden, lijkt de consumptie van het eigen brein het best mogelijke alternatief.

Naast de hersenen gaan uiteraard ook al onze andere organen afkalven. Ze smelten weg zoals de ijsschotsen aan de polen, maar eigenlijk blijven zij altijd hopen dat op een gegeven moment de hongersnood op zal houden. Ze behouden immers zo lang ze dat kunnen een minimum van zichzelf en dat kan, van zodra er weer te eten valt, geleidelijk herstellen, heraandikken als het ware.

In het voorjaar vindt men soms droge spinnen verborgen in hoekjes van laden of kasten - spinnen die daar overwinterd hebben en die men dood waande want, behalve de dunne en verfromfraaide poten, is er van het lijf zelf niets meer over dan een speldenprik. Maar van zodra een druppel water in de buurt neervalt en wat zonnewarmte het restant van de spin beschijnt, komt er ineens weer leven in het doodgewaande beestje. Zo ook dient de hoop te worden bewaard voor het overleven van honger en dorst, soms veel langer dan voor mogelijk wordt gehouden.

Het beste wat men doen kan als men zich in de fase van de autoconsumptie bevindt, is zich inkapselen en slapen. De inkapseling moet voorkomen dat warmte en vocht verloren gaan en de slaap moet garanderen dat het organisme zichzelf op de meest voordelige wijze verorbert, wat wil zeggen: zo traag mogelijk.

Als men bij de ingang van een metrostation in de stad een mens ziet zitten, ineengedoken en omzwachteld met vele dekens, dan kan men er van op aan dat het gaat om een exemplaar dat bezig is met zichzelf op te vreten.

Na zowat dertig dagen, worden de gevolgen van autoconsumptie onomkeerbaar - dat staat medisch vast. Het geheugen en het denkvermogen gaan met rasse schreden achteruit; de zintuigen verliezen hun scherpte en vooral de ogen laten het afweten; het hart wordt aangetast en ook de nieren en de andere organen van de spijsvertering; het immuunsysteem zakt in elkaar en sluimerende microben flakkeren op: zij zullen uiteindelijk aan de hongerige in kwestie de genadeslag geven.

 

Het lijkt paradoxaal als in eenzelfde straat waar mensen zichzelf zitten op te vreten, aan sommigen onder hen met alle mogelijke middelen voedsel wordt opgedrongen, terwijl anderen ongemoeid worden gelaten tot ze dood neervallen. De verklaring voor deze 'discriminatie' is niettemin eenvoudig. Vrijwillige hongerstakers die pogen om van een politicus een of ander recht af te dwingen, worden door hem op wie zij dwang proberen uit te oefenen, op hun beurt vaak gedwongen om te eten: niet opdat ze gevoed zouden worden, doch enkel opdat ze van hun dwangmiddel zouden worden beroofd. Zo komt het dat zij te eten krijgen, terwijl in dezelfde straat anderen zichzelf gewoon verder dienen op te vreten. De kwestie is dus niet de honger of het leven van de betrokkenen, het gaat alleen om macht: de enen worden machteloos gemaakt met dwangvoeding, de anderen met honger. Voor hetzelfde geld worden de enen gevoed en de anderen uitgehongerd.

Edoch, er is verandering in de luchten te bespeuren: de periode van het laatste menselijke erbarmen is stilaan voorbij en de tijd van verkoeling is aangebroken. Hongerstakers zijn niet langer meelijwekkend: voor steeds meer mensen zijn ze veeleer irritant. De eigenlijke reden voor deze opvallende verkoeling ligt hier. Er zijn, ten eerste, diegenen die zichzelf opvreten om allerlei eisen kracht bij te zetten: uit alle macht bieden zij weerstand aan dwangvoeding... met het paradoxale oog op leven. Maar er is ook nog een tweede groep: zij die gedwongen worden zichzelf op te vreten omdat hen het recht op voedsel wordt ontzegd. Welnu, sinds enige tijd lijken de beide groepen op onnaspeurbare wijze met elkaar een verbond te hebben gesloten: de hongerstakers hebben het met de hongerlijders over eenzelfde boeg gegooid, gewoon omdat ze zich allemaal bevinden in het schuitje van de mens die in hongerstaking gaat omdat hij niet te eten heeft.

Het hoeft niet gezegd dat dit de onmens mateloos irriteert. In zijn wraak demoniseert hij de hongerigen, door hen over dezelfde kam te scheren met zelfmoordterroristen. Alsof wie zich in vroegere tijden in leven hielden met hongerstakerij, dezelfden zijn die vandaag het meer doortastende middel der zelfmoordaanslagen aanwenden. Hoe dan ook: een publiek dat zijn eigen marginaliteit creëert waarin het zijn afgekeurden dumpt, heeft nu ook een middel gevonden om zich zonder gewetensbezwaren definitief van die marge te kunnen ontdoen.

Nu het straks niemand meer heeft om op te vreten, zal ook dit publiek aan zichzelf beginnen. Want de honger naar macht kan nimmer worden gelenigd.

 

(J.B., 13 juni 2008)


10-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rood als duizend rozen
Rood als duizend rozen 

Als men een vrouw van tachtig is met een begin van staar, terwijl de kronkelige voortuin achter het raam zo ver geworden is, en als dan bij het hek ineens een vreemdeling het hof betreedt, vraagt men zich af wie de naderende schim zal zijn, en wordt men die kriebel in de buik gewaar die waarschuwt voor gevaar, en denkt men aan de toevlucht van de man die er niet langer is omdat de dood hem halen kwam, wat één kort ogenblik een vals gevoel van geborgenheid nog gaf...

Hij is al bij de deur als men uit zijn verstarring enigszins is losgeraakt en als men ondanks 't mengsel van rheuma en paniek tenslotte in de gang belandt waar men met het ongecontroleerde beven van de magere hand aan het slot te friemelen staat totdat de deur toch op een spleet valt en met het binnenwaaien van de vrieskou onmiddellijk een stem aan 't praten gaat welke zich moeizaam uit het verre vreemde los wrikt, tracht en tast, en bazuint van tijden waarin alles nog voorspoed was, kracht, lenigheid en geluk...

"Goedendag, Augusta! Kent ge mij dan niet meer? Jerome! Jerome, de slachter! Hoe is 't met u? Het is zo lang geleden! Ik dacht: nu ga ik eerst en vooral Augusta eens bezoeken, dat schaap! Er is toch geen belet?"

Op zijn tachtigste veinst men wel elke vreemdeling te herkennen om zo tenminste de gebrekkigheid van de memorie te verbergen. Hij zit al met een borrel aan tafel wanneer eindelijk de schulpen van vergetelheid die hem verhullen, openkrullen en Jerome, de slachter van weleer, te voorschijn treedt met zijn aloude lach als van kalkoenen, zij het een beetje doffer dan voorheen; zijn taal, een weinig trager, en zijn gebaren waarin nu ook een lelijke hapering hem voortaan beslist wel parten spelen zal bij het hanteren van zijn ooit zo onafscheidelijke, grote en bloederige messen... Ja, het was me wel een tijd, toen Jerommeke het beest kwam slachten en kwam scheiden, het uitgelezen beest waarmee, in de glorietijd van 't leven, het nog voltallige gezin aan de feesttafel ging...

"Ik was er erg van verschoten toen ik het hoorde!", herhaalt hij dikwijls, beslist beseffend dat zijn troost veroordeeld is om graatmager daar welhaast te koop te staan, nu de dood de mens verzocht heeft alle hoop te laten varen. Niettemin zijn innige deelneming oprecht is en gemeend, is hij eigenlijk gekomen om van zijn Martha te vertellen die hem twee jaar geleden is ontvallen, en zo verlost men hem van alle verdere plichtplegingen met de simpele vraag hoe het bij zijn vrouw dan toch zo rap is kunnen gaan.

"Ze kan het zelf niet eens geweten hebben", zo legt hij, zichtbaar aangedaan, nu uit: "Ze moet onmiddellijk gestorven zijn..."

"Ik maakte eten klaar toen ze mij zegde dat ze eerst wat wilde rusten op haar bed: roep mij als het eten klaar is, dan kom ik wel bij u aan tafel zitten, ja, zo zei ze het. Maar eten ga ik alvast niet doen, zei ze: ik voel me niet te best..."

"Ik ben nog met haar meegegaan tot bij het bed, zag hoe ze de bedspei over zich heen trok..."

"En toen het eten klaar was, ging ik weer naar boven kijken en vond ik haar precies zoals ik haar daar achterlaten had, nog met de bedsprei geklemd in haar ene hand..."

Men ziet aan hem dat hij het al honderd keren heeft verteld, ook aan mensen die het niet wilden horen, of die het alleen maar hebben aanhoord omdat zij nieuwsgierig waren ofwel omdat zij medelijden hadden met gewoon een man die achter is gebleven. Daarop is hij telkenmale onverlost van zijn last teruggekeerd naar huis, alleen; hij is de trap op gelopen, is enkele minuten bij het voeteneinde van het doodsbed blijven staan, en heeft daar in gedachten het ganse tafereel opnieuw beleefd.

"Toen ik dus naar haar toe ging, haar naam riep, en zij niet antwoordde, vreesde ik het ergste", zo komt hij andermaal voorzichtig nader tot bij dit verschrikkelijkste ogenblik van zijn bestaan: "Ik ging kijken en, inderdaad, mijn Martha... ze was weg."

"Een maagbloeding..."

"Hoe oud was Martha?"

"Eénenzeventig."

"Eénenzeventig..."

"Ja... Een maagbloeding, mens: haar bed, haar kussens en haar lakens... het was allemaal zo rood als duizend verse rozen... mijn Martha... Ze moet gestikt zijn in haar eigen bloed. Maar ze zal het niet geweten hebben... zoals ik al zei: ze moet onmiddellijk weg geweest zijn want ik vond haar precies in de houding waarin ik haar had achtergelaten; gelijk zij de bedsprei over zich heen trok, hield ze die nog in de ene hand geklemd..."

"En was zij dan al lang ziek, Jerome?"

"Ziek was ze niet, neen: Martha is nooit echt ziek geweest, moet ik zeggen. Maar ze ging wel achteruit, de laatste tijd. Soms, als we inkopen deden, bij 't verlaten van de supermarkt... op de parking... soms wist ze dan niet meer waar ze was en wat ze daar kwam doen... Die drukte, verstaat ge?"

"Ja..."

"Maar niet zo heel lang voor haar dood liepen we op 't kerkhof en ze hield plots halt en zei, rondkijkend met grote ogen alsof haar iets wonders overkwam: O, Jerommeke, wat is het hier rustig! Hier is het rustig! Ja, dat zei ze... En kijk, nu ligt ze daar... Kunt gij dat geloven, mens? Kunt gij dat nu geloven?"

"Neen... het is niet te geloven..."

"Gaat gij soms naar het kerkhof?"

"Neen..."

"Maar ik wel, ik wel! Hoe de ene mens zo van de andere kan verschillen, nietwaar? Als het weer het toeliet, ik zou elke dag opnieuw kerkhoven gaan bezoeken! In de wijde omtrek, uren ver... Ge kunt geen dorp noemen waarvan ik het kerkhof nog niet heb bezocht!"

"Is dat waar?"

"Zeker! Het is mijn enige en mijn grootste troost!"

"Geeft u dat dan troost, Jerome?"

"Ik lees de grafschriften, ziet ge. Ik kijk naar de geboortedatum en de sterfdatum en dan reken ik uit hoe oud zij geworden zijn die daar liggen. En het verbaast me steeds weer hoe jong de meeste mensen sterven. Ja, ge zult mij niet geloven, maar er liggen veel meer jonge mensen begraven dan oude. En dan denk ik: goede moed! Mijn Martha is toch éénenzeventig geworden! Ja, dat is mijn troost, dat is voor mij een grote troost!"

"Op die manier..."

"Ach, het is allemaal zo rap voorbijgegaan..."

"Ja, zo is het... Mag ik u nog eens bijschenken?"

"Neen... dank u, mens. Ik moet maar eens teruggaan nu: mijn duiven wachten, ziet ge, ik houd nog duiven, en..."

Een lach als van kalkoenen vult de kamers van het huis en één ogenblik is het alsof men weer het bloed ruikt van het beest dat vers geslacht te wachten ligt in grote kuipen: suikertriepen, pensen, carbonaden, ribbetjes en smeltvet. Het lijkt of men het wetten van de messen horen kan in deze scherpe vrieslucht, en het neuriën van Martha in de achterkeuken waar zij in een bassin oud brood vermengt met nog warm bloed en alles kneedt en fijn stampt. En ergens achter in de hof is een ver geblaf te bespeuren als van Fideel die zich te goed doet aan een kluif uit deze overvloed. En komt daar vader niet te voorschijn in het deurgat, die nog met Jerome een laatste borrel drinkt "op het beest", om dan straks naar elkeen een "zende" te brengen?

Op een moment zoals dit is de diepe verzonkenheid in de gedachten - een verzonkenheid die daar waar men ze aantreft bij de ouden, ook wel "dementie" wordt genoemd - meer dan welgekomen. En men voedt ze gretig, ja, met al dat pensenbloed en met de sappige carbonaden, met de dikke schellen hesp en ook met smout, vingerdik op verse sneden brood, goed gezouten en gekruid met straffe peper.

Jerome is de deur uit, de avond valt, en zie nu maar zelf: uit de simpele schemering staat alles weer op. Wordt de tafel niet gedekt met grote borden om van de overvloed het eerste stuk te proeven? Liggen er op de braadpannen in 't fornuis geen reusachtige, sappige carbonaden te sissen en te bruinen? En smelt de boter niet op het nog warme, verse brood dat in de dikke, bloederige saus gedept wordt terwijl gouden aardappelkroketten in 't frituurvet liggen te spetteren en te kraken? Hoort men hier niet vele kinderstemmen kraaien doorheen 't gerinkel van 't bestek en de muziek die honderd glazen maken? Men gelooft voorwaar van wel en men gaat mee aan tafel zitten, men dient de soep op en dan de patatten - de kleintjes eerst en dan de ouden, en 't jong volk dat nog hard werken moet!

Wie zal zeggen dat dit slechts een droom is, dat dit huis leeg is en verlaten, met alleen nog een verdroomd besje bij het raam? Wie zou zoiets durven te beweren, nu de dag sterft, en de hoge westenluchten branden, rood als duizend rozen...

(J.B., 1-2/02/2008)


09-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op een vergadering...

Op een vergadering...

"Sterven is waarschijnlijk iets van de moeilijkste dingen die er bestaan", zuchtte hij, en in de stilte die volgde op zijn woorden kon men haast de toehoorders in koor horen denken dat leven wellicht nog moeilijker is, want dat was ook de vraag, op deze bijeenkomst die was aangekondigd als "euthanethiek", hetgeen een samentrekking moest voorstellen van "euthanasie" en "ethiek": "Wordt, op een bepaald moment, het leven dan niet ondraaglijker dan de dood, zodat de keuze voor de dood een evidentie is?"

Helaas zijn de zaken nooit dermate simpel dat zij als een rekensommetje zomaar vereffend konden worden, en daarvan getuigden ook dit keer de discussies die, niettemin op een beschaafde manier begonnen, dreigden te zullen eindigen in handtastelijkheden en alvast in een wild door elkaar heen roepen van stemmen. Of zij alleen maar hun gelijk wilden halen ofwel vanuit een diep besef van de waarheid handelden, bleef ook dit keer volstrekt onduidelijk, en vanzelfsprekend waren er mensen met heel uiteenlopende motieven, misschien waren er zelfs geen twee met dezelfde opvatting.

Iemand had het gehad over de pijn en de pijnloosheid als ultieme graadmeters van de levenskwaliteit, eventueel nog geruggensteund door wat men misschien nog het beste het plezier kon noemen, maar dan weer anderen wierpen roet in het eten, en zij verwezen naar de pauselijke brieven en de encyclieken waarin wordt gewaarschuwd voor de verwarring van genot en geluk, of van ongeluk en vooral dan lichamelijk leed. Een leven zonder pijn, zo werd door hen betoogd, is een interne tegenspraak en wie geloofde dat zulks het ideaal was, of dat dit ook maar mogelijk zou zijn, getuigde zowel van een volstrekte onwetendheid als van een volstrekte onwetenschappelijkheid.

Dat pijn een bijzonder subjectieve en bijgevolg ook een moeilijk meetbare aangelegenheid is, werd ook hier weer herhaald, en vanzelfsprekend liep die discussie dan uit op de oratorisch gestelde vraag naar wat pijn dan wel was. Maar tegen die tijd waren de kelen danig gesmeerd met vaak allerminst alcoholvrije dranken, dat van zelfs maar een poging tot het interpreteren van die oratorische vraag als een normale, geen sprake meer kon zijn. En waar dat alsnog gebeurde, gingen de nuchter geblevenen meteen op de loop voor het gelal van de aangeschotenen.

De samenkomst als zodanig had plaats in een soort van een zaal waaraan geen ramen waren, als betrof het een reünie van vrijmetselaars in een of andere kelder of onderaardse gang. Ook het hoge plafond deed daaraan denken, alsook de half verheven, zij het wat onduidelijke ornamenten in de dan toch niet zo heel fel verlichte ruimte. Het was meteen voor elkeen duidelijk dat die ornamenten een soort van een verhaal uitbeeldden, maar als men niet was ingewijd in wat deze versierselen vertolkten, dan had men er het raden naar en bleef men met de eigen gissingen en dromen in het rond staren.

Heel waarschijnlijk ter gelegenheid van wat nu de "euthanethiek" was gaan heten, had men niet nagelaten om ook een vertegenwoordiging te voorzien van reeds overledenen, waaronder zich zowel op natuurlijke wijze gestorvenen als ge-euthanaseerden bevonden, zoals men de aldaar aanwezige levenden had verzekerd bij de aanvang van wat ik gemakshalve maar "de vergadering" zal noemen. De bedoeling van deze dubbele, niet-levende vertegenwoordiging - en men kan het oneens zijn over het al dan niet intern tegenstrijdig zijn van dit opzet - bleef onduidelijk, terwijl die onduidelijkheid tegelijk geen schande was - integendeel zelfs: zij werd gedeeld met meer andere als cultureel hoogstaand beschouwde manifestaties, zoals de avant-gardistische kunsttentoonstellingen van het zogenaamd 'hogere' niveau.

De genoemde vertegenwoordigers van diegenen die zich, gezien vanuit het standpunt der levenden, "aan de overkant van de levensgrens" bevonden, waren terzijde van de zaal opgesteld in wellicht heel speciale, houten kisten waarvan sommige om god weet welke redenen gesloten waren, andere met opengeklapt deksel als het ware te gapen stonden, en nog andere dicht waren, doch tevens voorzien van een soort glazen ventertje, als was het de bedoeling om de inliggenden alsnog een blik in de zaal te gunnen, terwijl zij, anderzijds, vanuit hun liggende positie eigenlijk niet veel meer hadden kunnen zien dan het plafond en misschien nu en dan ook een bedeesd op hen neerkijkende voorbijganger uit de schare der levenden - of moet men zeggen: uit de schare der "vooralsnog levenden", want uiteraard gaan wij allen hoedanook vroeg of laat tot de "bevolking van de overkant" behoren.

 

Wie regelmatig conferenties aandoet, die kent de ongeschreven en paradoxale regel dat de eigenlijke conferentie nooit plaats heeft in de tijdspanne zelf die daarvoor is voorzien: het slotwoord moet zijn uitgesproken en de lichtschakelaars moeten al beroerd geweest zijn en pas daarna kan het geduldige wachten van de authentieke vergaderaars worden beloond. Zij wachten totdat diegenen naar buiten zijn gegaan die hun zegje hebben gedaan maar die in feite helemaal niets nieuws te vertellen hadden, en in die zin gelijken zij ook een beetje op precies diegenen die zich reeds aan de overkant bevinden van dit leven, waar zij nu misschien, bevrijd van alle officiële gebaren en plichtplegingen, in alle rust het échte leven aanvatten: het leven dat pas aanvangt nadat de tijdspanne die ervoor voorzien is, officieel beëindigd is.

Een van diegenen die men ervan zou verdenken een 'echte' conferencier te zijn, stond al een tijdlang terzijde als op een uitkijkpost, hoopvol naar de zich verwijderende menigte te schouwen, of beter: naar dat gedeelte van die menigte dat zich niet mee liet zuigen doorheen het portaal dat uitgaf op de straat. Zij begeleidden anderen tot bij die deur en ze wisselenden met hen nog enkele woorden; doch, na een laatste groet, keerden zij op hun stappen terug en, opnieuw in de ruimte van de zaal belandend, herademden zij alsof zij lokaas waren, zopas ontsnapt aan de bek van een hongerige vis.

De bewuste persoon was al aan het praten gegaan, zij het nog eerder ongestructureerd, doch hij praatte luid genoeg om aan al wie er een oor voor had, duidelijk te kunnen maken dat hij nog niet verzadigd was en dat hij vragende partij was en disgenoten zocht om aan te zitten bij een verse tafel van hoogstaander gesprek, over dit keer nieuwe zaken, schuw van allerlei formules, trends en taboes. De woorden die hij liet vallen en ook de intonatie waarmee hij ze bekleedde, lokten daadwerkelijk liefhebbers in zijn richting, zij het dat zij nog eerst wat luisteren wilden naar zijn los gepraat vooraleer oogcontact te maken, een handdruk te wisselen en zich tenslotte tot de ernstigste en diepzinnigste onderwerpen te keren, misschien wel voor de duur van wat er nog restte van de nacht.

Toen nu de menigte was weggegaan en alleen nog wat men het 'kruin der vergadering' kon noemen, restte, ging de nu heel wat kleinere groep eerst samentroepen in het midden van de ruimte, waar iemand het woord nam en iets vertelde, prevelend haast en in elk geval onverstaanbaar voor al wie terzijde van de zaal zou hebben postgevat, en vervolgens stak een gedempt geroezemoes op, alsof de spreker van zoëven een vlam was van woorden die nu de hem omringende kaarsen had aangestoken tot een algemeen gepraat. Dit gepraat bleef echter gedempt en, omdat de conferenciers niet ter plekke bleven staan doch al pratend langzaam doorheen de vergaderzaal schuifelden, vermengde zich met de woorden het geschuif van schoenzolen over de stenen vloer, alsook het geritsel van jassen, zodat alles wat gezegd werd eigenlijk onverstaanbaar bleef voor wie er niet direct bij betrokken was.

Het wondere van een dergelijk geluidsspectakel is echter wel dat het in feite een nest vormt voor vreemde vogels of, beter gezegd: dat het een stem geeft aan wie er zelf geen of geen meer heeft. In wazige vlekken op een muur of in bewegende wolken kan men portretten van bekenden zien en zelfs beelden van wie er niet meer zijn; in het gedruis van een watervalletje in een beek of in het geroezemoes van kerken en vergaderzalen hoort men evenzo hoe onbestaande stemmen echte woorden spreken. Dergelijke beelden of geluiden als boodschappen op te vatten, kan warempel zelfbedrog zijn, self-fulfilling prophecy of ordinaire inbeelding: het kan dat allemaal zijn zolang er geen twee zijn die hetzelfde zien of - in dit geval - horen. Blijkt echter op een gegeven moment iederéén hetzelfde te hebben gehoord, dan is er nog de mogelijkheid van een enorm toeval, maar die uitleg wordt geheel ongeloofwaardig als dat moment langer aanhoudt dan pakweg één seconde - laat staan als ganse woorden, frasen en zelfs toespraken of echte redevoeringen blijken te worden gehouden.

Dat laatste was hier zeker niet het geval, maar al wie onder ons was, zal beamen dat op een gegeven ogenblik, met tussenpozen van eerst een zevental maar daarna nog slechts een tweetal seconden, dezelfde woorden herhaaldelijk weerklonken doorheen de ruimte boven onze hoofden. Het moet voor alle duidelijkheid worden benadrukt, dat niemand deze woorden uitsprak: het leek alleen zo alsof iemand ze uitsprak, maar in feite vormden ze zichzelf, en wel uit het geroezemoes dat werd voortgebracht door het door elkaar praten van de hele menigte.

In feite is dit verschijnsel van zichzelf vormende woorden of zelfs zinnen, ons niet zo heel vreemd: wie heeft nog geen versjes horen scanderen als hij minuten lang of urenlang een zelfde reeks van door een of andere machine voortgebrachte geluiden moest aanhoren, en wie fabriceerde voor zichzelf nooit een heel eigen verhaal uit woorden in een vreemde taal gesproken, in een ver land waar men vertoeft, of tijdens het urenlange wachten op een internationale luchthaven? Leraren in oude, dode talen zullen getuigen dat bij verwoede pogingen van wanhopige studenten op examens om enkele Latijnse of Griekse verzen naar het Nederlands te vertalen, soms gloednieuwe verhalen opduiken die mijlen ver afstaan van de brontekst maar die niettemin samenhangender zijn dan de oorspronkelijke gedichten. En in zijn Belijdenissen vertelt ons ene Aurelius Augustinus dat zijn bekering gebaseerd was op het zichzelf vormdende versje: "Tege, lege!", "Neem en lees!", dat als het ware ontsproot aan het gezang van spelende kinderen eventjes verderop, waarna de toekomstige grootste kerkvader de Heilige Schrift vastpakte en daarin begon te lezen.

Dat aldus de doden aan het praten gingen met behulp van de woorden der levenden, of althans met behulp van de geluiden hunner woorden welke zij noodgedwongen doch spitsvondig als grondstof te baat namen nu zij de woorden zelf voor eeuwig moesten missen, illustreert eigenlijk alleen maar het spreekwoord dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Het zal bovendien geen ernstig denkend mens verwonderen wanneer ik nu beweer dat wat de doden aldus presteren, wezenlijk niet in het minst verschilt van wat de levenden doen als zij praten, aangezien ook zij helemaal niets meer doen dan zich bedienen van een toevallig voorhanden zijnde stem, in een lichaam dat zij toevallig bewonen zonder het zelf te hebben tot stand gebracht en helemaal niet wetend hoe lang zij dit zullen kunnen blijven doen.

> (Jan Bauwens, 9 juni 2008)


07-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De molen

De molen

De dagen en de nachten begonnen langzaam maar zeker op elkaar te gelijken. De nachten geleken op de dagen wegens de eeuwig brandende lampen langs de autowegen en de straten. En de dagen geleken op de nachten omdat het nog amper klaar werd, nu het wolkendek zo gezwollen stond dat het zonlicht er nog nauwelijks doorheen scheen.

De wolken bleken bovendien niet samengesteld uit alleen maar water: volgens sommige berichten zou de lucht verzadigd zijn met welbepaalde scheikundige dampen en met chemische gassen waarvan de namen voor de meesten raadsels moesten blijven. De dampen hadden alleen een zeer specifieke geur - of beter: een stank - en een bruinachtige kleur die aan riolen deed denken, maar in analogie met geur en stank, bestaat er niet direct een woord voor afstotelijke kleuren. De stank echter was danig indringend dat hij, na korte tijd buiten, ook geproefd werd in de mond. Hoe dan ook ging stilaan niemand nog zomaar de deur uit: na een wandeling van amper een uur, kon men de smurrie van zijn kleren wrijven en het was eender of het nu regende of niet.

Het ergste was wel dat er geen proper water meer te vinden was: water werd als het ware gedistilleerd uit de vieze brij in de riolen die wegens de gifgassen nog nauwelijks als waterwegen dienst konden doen. Schippers droegen dan ook de klok rond speciale maskers. De waterzuivering was een moeizaam, langdurig en peperduur procédé waarvan het eindresultaat - drinkbaar water - het gevolg was van allerlei chemische toevoegingen en reacties. Verder dienden ook alle lichaamsvochten te worden opgespaard en ingezameld, omdat zij tenslotte, vergeleken bij wat de riolen konden bieden, relatief zuiver vocht opleverden.

De aanblik van het landschap was weliswaar bedroevend, maar op school leerden de kinderen dat zij zich daardoor niet moesten laten ontmoedigen en zij zongen:

Zijn de riolen dan vies en zwart en

Stinkt het sap uit de bergrivieren:

Rein is een fles distillaat van een kwart,

Zie de bodem van 't glas safieren!

 

Naarmate de dagen donkerder werden en het water zwarter, deed zich een verschijnsel voor dat niemand had verwacht: een onverhoopt fenomeen dat de duisternis van deze tijden voor velen weer min of meer draaglijk maakte. Terwijl het natuurschoon verdween en wellicht precies daardoor, kenden de kunsten een explosie als nooit tevoren! Ja, op een wijze die men zich nimmer had kunnen indenken, bleken zij ineens dermate verbeterd in kwaliteit, dat zij aan alle arme en verdorde zielen die injecties gaven die in de vroegere constellatie der dingen afkomstig waren van het natuurlijke licht van de zon, van de kleurrijke bloesems in de lente en van de muziek van de heldere waterfonteintjes. Kunstenaars, zij deden ineens gouden zaken!

De algemene toestand van het klimaat leek nu voorgoed gekeerd, en dat had talloze verreikende gevolgen waarop hier niet kan worden ingegaan. Pas in noodsituaties blijkt hoe groot het menselijke aanpassingsvermogen en de vindingrijkheid kunnen zijn. Maar slechts weinig te verhelpen was er aan de toename van de algemene vochtigheid.

 

In normale tijden en in draaglijke klimaattypen zijn droogte en vochtigheid gescheiden zaken. De gewassen, en ook de aarde zelf, dienen beurtelings droog en nat te zijn teneinde vruchten te kunnen voortbrengen. Maar als het vocht zich ten allen tijde manifesteert, en de aarde nooit meer droog en korrelig wordt, blijven de vruchten van de akkerbouw weg en gaan heel andere organismen kiemen: zwammen en schimmels komen als uit het niets te voorschijn: zij vormen witte stippen in de aarde, en geleidelijk manifesteert zich een weefsel van tentakels die dra overal liggen te zwellen.

Overal wil niet alleen zeggen: overal in de aarde. Want wat het klimaat doet met de aarde, het water en de lucht, dat doet het eveneens met het menselijk lichaam dat immers een natuur is in het klein, zoals ook alle andere levende organismen die even zovele microkosmossen zijn. We kennen het verschijnsel dat een plotselinge stortbui in de zomer, ook in het lijf onweer teweeg brengt en daar op meerdere wijzen vochtafdrijvend werkt. Zonlicht prikkelt de hypothalamus en wekt alle levende lijven op in de morgen, terwijl de duisternis in alle lichamen de slaap uitstrooit en de verwarring van de dromen. En zo ook heeft het vochtig worden van de hele aarde zijn onstuitbare invloed op al wat leeft.

Zoals het voortdurende nat in de aarde de zwammen doet woekeren, zo werkt datzelfde klimaat in op het vlees. Na korte tijd manifesteren zich symptomen die aan rheuma doen denken, en men gaat zich erover verwonderen dat deze ziekte ineens zo algemeen geworden is en dat zij niet langer enkel de ouderlingen aanvalt doch evenzeer de jeugd en zelfs de kleine kinderen. Zij liggen te woelen in hun bedjes als van een last die niet wijken wil, en die de knokkels opzet met vocht, zodat de huid zich spant en geel wordt, broeierig aanvoelt en koorts doet ontstaan waartegen geneesmiddelen maar weinig helpen. Steeds meer mensen brengen steeds meer uren van de dag door tussen vochtige beddelakens en de stijgende percentages van afwezigheden op de werkvloer zorgen alom voor paniek. De ziekenhuizen raken overbevolkt met mensen die lijden aan een resem van heel nieuwe aandoeningen die men nog niet duiden kan, maar die wellicht allemaal te maken hebben met die vooralsnog onnaspeurbare invloed van het weer. En dan begint het te dagen: het vlees van steeds meer mensen wordt dooraderd met een soort van stippen, slierten of tentakels die doen denken aan de zwammen die opduiken als uit het niets, eenmaal alles altijd om te natter is.

Radiologen brengen de slingers aan het licht: de zwammen die her en der tussen de botten woekeren. Met chemische cocktails worden de dendrieten te lijf gegaan, en ook met allerlei bestralingen. Maar hoe men ook zoekt en tracht: het gif van de cocktails tast ook de organen aan, en de stralen verbranden niet alleen de schimmels. Onderzoekers alom ter wereld geraken het er over eens dat de zwammen die op onze organismen parasiteren, veel sterker zijn dan die organismen zelf. Zoals zij in de eens zo vruchtbare aarde de gewassen opvreten en zelf alle plaats innemen totdat wat eens een aardappelveld was, nu is omgetoverd tot een grijze pap, zo ook zetten zij als het ware de gezonde lichaamscellen om in gisten die zich ongestoord uitbreiden.

Wegsnijden blijkt in de beste gevallen slechts uitstel van executie, want zwammen laten sporen los die zich laten meevoeren over alle akkers ter wereld, die stranden in alle gewassen en in de magen van allerlei organismen, en misschien reizen zij zelfs mee met meteoren naar het andere uiteinde van de kosmos, die wij zo graag 'onze' kosmos noemen, alsof hij speciaal voor ons was gebouwd zoals een huis dat is, of een fraaie tuin. Wegsnijden, met gif bestoken of met bestralingen verbranden: het zijn niet echt opties die aarde aan de dijk brengen, maar niettemin worden ze aangewend, heel eenvoudig omdat we nu eenmaal niet bij de pakken kunnen blijven zitten.

De laatste nieuwe behandelingen verschillen niet in werking van al de voorgaande: ze zijn alleen nog duurder. Maar haast niemand is er die ze niet proberen wil. In de universiteit van de hoofdstad werd een bestralingsmachine gebouwd van een heel nieuw type, ze heeft meer dan een miljard euro gekost. Evenmin als die van haar voorgangers, zorgen haar stralen voor het definitief verdwijnen van de zwammige slierten in het vlees: die komen terug, vrijwel onmiddellijk en ook in een veelvoud van het oorspronkelijke aantal. Het voordeel van de nieuwe machine is alleen dat zij haar stralen nauwkeuriger kan richten. Er wordt gezocht, hier onder de lamp: niet omdat het hier te vinden is, maar slechts omdat het hier heel wat klaarder is dan elders.

Een derde van de mensen heeft nu zwammen in het vlees, en geleerden stellen dat eigenlijk tenminste twéé derden van de mensen lijden aan die 'waterkwaal', alleen kunnen de sporen bij dat andere derde nog niet worden getraceerd. Vroeg of laat worden ook alle spoordragers ziek, en dienen zij te worden behandeld met chemo, met radio, ofwel met de twee. Stilaan maar zeker bevinden zich het merendeel der mensen in bedden, en zij worden door het overige deel naar de machines in de klinieken gebracht en daar dan weer weggehaald, totdat ook deze laatste optie als uitgeput wordt beschouwd. Tenslotte wordt er nog slechts gewacht op het einde - een activiteit die, gezien de omvang van de kwaal, bijzonder belangrijk is geworden.

Tijdens deze periode van wachten op het einde, tracht men nu de wachtenden daarvan te overtuigen om "door de molen te gaan". De lezer vergeve ons de uitdrukking, die slechts een soort van verbloeming is, verwijzend naar een speciaal procédé dat een zeer goed doel beoogt, met name: een poging tot het bieden van een substantiële bijdrage aan de oplossing van het ingevolge de algemene malaise nijpende voedseltekort.

 

 

Je kunt het vergelijken met het geven van bloed tijdens het leven, of met het afstaan van andere organen daarna - aldus hebben de reklaampjes het verwoord: met organen red je levens als je er zelf niet meer bij bent, en eigenlijk leef je dan voor een stukje verder met een ander mee. Heel wat doden leven op die manier in feite een tweede leven en, als ze verspreid zitten in meer mensen, een derde en een vierde... En of je nu een mensenleven redt met een orgaan of door het lenigen van enige andere nood, zoals bijvoorbeeld honger: het doet in principe niets af van de goedheid van de daad. "Mevrouw, mijnheer, wil jij niet door de molen gaan?" - het is een pertinente vraag geworden: "Wil er eens over nadenken, nu het nog kan; hier is alvast een foldertje. En als het u kan helpen om te beslissen, dan komen wij u graag eens halen voor een bezoekje aan onze fabriek. Geheel vrijblijvend!"

Iemand uit een heel ander land die van de zaak niets afwist, kon zeggen dat dit 'verhaaltje' van de molen al te gek was om los te lopen, maar wees daarvan verzekerd dat zelfs de ziekste dingen erin gaan als zoete koek, als ze maar lang genoeg worden herhaald. Op de juiste toon en door de meest geschikte voorbeelden weliswaar. Want wij, mensen, zijn groepsdieren, wat wil zeggen dat wij onze idolen zelfs tot in de meest absurde details gaan imiteren. En als dat zo is, dan hebben zij die de idolen maken, ganse volkeren in hun macht. Een clown op een straatfoor vertelde me eens: "Als de wereld vandaag zot draait, wees er dan van overtuigd dat dit het geval is omdat enkele mensen met heel veel macht onder elkaar weddenschappen voor vele miljarden aangaan over wat ze ons allemaal kunnen laten doen." En stel je eens voor dat die man nog maar de halve waarheid sprak. Als god niet bestaat, is immers alles geoorloofd... in de grote mensentuin.

Ik was kritisch, een ongelovige was ik, en ik heb altijd geweigerd om op de uitnodiging in te gaan. Ik maakte mezelf wijs dat het verzinsels waren, grapjes. Tot de dag dat ook hier voedselnood kwam. Ik kan u verzekeren: lang hebben we niet gewacht, mijn vrouw en ik, of ook wij zijn van de koekjes gaan eten. En ja, ze smaken ons! Men hoeft daar niet moeilijk over te doen, het is gewoon een zaak van solidariteit. Wij hebben nu getekend om, als onze tijd gekomen is, op onze beurt door de molen te gaan.

(7 juni 2008)


02-06-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De poolster
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De poolster

 

De linker buren gingen dit jaar Zuid-Afrika aandoen, de rechter buren vlogen naar Moskou en misschien nog verder, de overburen spraken zelfs van ‘Antarctica’. Hun eigen jaarlijkse vakantie kwam echter ernstig in het gedrang, en het ging van kwaad tot erger. Ten slotte had hij haar de schuld ervan gegeven dat het budget weer overschreden was, en daarop had zij hem een looser genoemd. In geen tijd zat hij daar moederziel alleen te klooien met, voor zijn neus op de tafel die de deurwaarder hem gelaten had, de papieren van haar advocaten.

 

Vijftig jaar oud en dik gegeten, in afwachting van een vervroegd pensioen wegens een niet meer zo blakende gezondheid, kaal en met zweetvoeten van die eeuwige ambtenarenschoenen. Zelfs het zogenaamde ‘sociaal leven’ miste hij; dat had zij hem nooit gegund vanwege die eeuwige schnabbels waarmee haar dure kleren werden betaald, haar juwelen en haar okselwater van Frischêt. Met andere woorden: enkel een verleden van hard labeur én geen toekomst meer voor deze brave man, die nu het ergste overwoog wat een mens zowat in overweging nemen kan.

 

Naar een doeltreffende methode hoefde hij niet te zoeken, daar in zijn nieuwe optrekje, zijn studiootje op het vierentwintigste. Omdat hij hoogtevrees had – “zoals trouwens àlle loosers”, zo had hij halfluid en met de nodige zelfspot zijn gedachten vervolgd – had hij reeds de balustrade van het balkonnetje afgebroken. “Ik ga gewoon rechtdoor, zoals ik altijd heb gedaan”, zo hamerde hij het zichzelf erin, “en we zien wel waar we terecht komen, Eddy!”.

 

Hij zweette nog, want hij was alvast al een kijkje gaan nemen naar de plaats waar hij inderdaad terecht zou komen. En toen hij zich ter plekke daarvan vergewist had dat de geringste kans om dit te overleven, uitgesloten was – ostentatief dan nog voor enkele omstanders aan wie hij had uitgelegd dat wie van ginder boven een duikje maakt, wel goed verzekerd moet zijn – had hij zich voor het eerst in zijn leven de vraag gesteld naar het zogenaamde ‘hiernamaals’, en besloot hij naar een zogenaamde ‘ziener’ toe te gaan: iemand van wie elke bewoner van de zogenaamd ‘sociaal achtergestelde wijken’, waartoe nu ook hij veroordeeld was, wekelijks een kleine stencil in de bus krijgt met daarop de tekst:

 

“Ziener en Helderziende Benjir voorspeldt uw toekomst”.

 

Ik heb nu toch de tijd, zo redeneerde hij toen hij de plaats van het nakende ‘ongeval’ – zoals men het beslist zou noemen – andermaal stond te keuren, en ik kan er niks verkeerd mee doen, als ik ook eventjes informeer naar waar ik uiteindelijk terecht kom. Niet dat het hem nog veel kon schelen: het volstond voor hem dat hij weg zou zijn uit deze hel; maar nu hij de beslissing had genomen, deed hij verder toch waar hij zin in had en geen mens zou hem dat beletten.

 

“Komt u binnen”, zei een vriendelijke man met tulband en in witte gewaden: “Hebt u het goed kunnen vinden, ja?” Eddy’s kantoor was naast de deur, maar hij besloot de tulband daarover niets te zeggen omdat hij geen zin meer had in veel gepraat. De man leidde hem naar een klein vertrekje zonder ramen, waarvan de muren behangen waren met taferelen uit de Indische mythologie. Hij bood hem een plaats aan op een met de hand gevlochten matje en nam zelf plaats tegenover hem, op een gelijkaardig matje, in de lotushouding.

 

“Ik wil u eerst betalen…”, zegde hij, “dan hoeft dat straks niet meer, en ik heb slechts één vraagje… u zegt maar hoeveel uw antwoord moet kosten …”

Onverstoord bleven de jonge, bruine ogen in het getaande gezicht van onder de tulband hem aankijken, geduldig wachtend op zijn vraag.

 

“Ik wil weten waar ik na mijn dood zal terechtkomen”, zegde hij snel. “Simpel, niet?” En hij herhaalde: “Zeg mij wat het kost, ik betaal vooraf”.

 

De Indiër liet zijn hoofd wat schuin hangen, bleef hem glimlachend aankijken, en zei ten slotte: “Bent u dan bijgelovig?”

 

Hij schrok, fronste de wenkbrauwen.

 

De yogi neeg zich wat naar Eddy toe en ging verder:

“Het is vreemd, waarde heer, maar de meeste westerlingen zijn bijgelovig. Ik tracht hen daarvan af te helpen… met weinig succes, helaas… maar ik blijf het proberen. U neemt mij dat toch niet kwalijk?”

“Ik begrijp u niet”, zegde Eddy, die geen zin had in dergelijke gesprekken: “Vertel mij waar ik terecht kom na mijn dood… kijk…”, en hij richtte zich moeizaam op van zijn matje, nam zijn portefeuille te voorschijn, haalde er een groot biljet uit, legde dat neer op het matje van de ziener, en ging weer zitten.

 

“Ik kan onmogelijk uw geld aannemen”, glimlachten de bruine ogen, en Eddy ontwaarde nu een onverwachte eerlijkheid daarin.

“En waarom dan niet? Het is eerlijk verdiend geld!”, verweerde hij zich.

“Dat betwijfel ik niet”, zegden de ogen: “maar het is mij onmogelijk om uw vraag te beantwoorden”.

 

Nu voelde Eddy een verontwaardiging in zich opkomen:

“U bent toch helderziende, neem ik aan? Op uw briefjes staat het zwart op wit…” en hij tastte in zijn zakken of hij niet zo’n papiertje bij zich had. “Of wat doet u dan wel?”

“Jazeker”, knikte de Indiër, “en steeds tot uw dienst, mijnheer. Maar ook ik wil mijn geld eerlijk verdienen, ziet u. Ik kan geen vragen beantwoorden zoals deze die u mij komt te stellen. Indien ik u zou voorliegen dat ik dat wel kon, dan was ik oneerlijk tegenover u, en indien ik daarvoor bovendien geld zou aanvaarden, dan was ik een dief”.

 

“Ik begrijp u nog steeds niet”, zegde Eddy, moeilijk zijn benen van plaats veranderend onder zijn forse lijf: “waarom denkt u trouwens dat ik bijgelovig zou zijn? Omdat ik hierheen kom? Maar, mijn beste, dan kunt u toch niemand te woord staan?! Of heb ik het mis?”

 

Eddy kon de kleermakerszit niet langer volhouden en ging opstaan, liep wat in het kamertje rond en wreef over zijn pijnlijke knieën.

“Zal ik een stoel halen voor u?”

De Indiër rinkelde met een belletje en terstond werd er aangeklopt. Er verscheen een jong Indisch meisje met een stoel. Zij maakte glimlachend een diepe buiging, plaatste de stoel in de kamer, verdween in de gang, dook op met een tweede stoel, en was alweer verdwenen.

 

De Indiër raapte het geld op, reikte het Eddy aan, die het aannam vooraleer het in hem opkwam dat hij dit had moeten weigeren, en de yogi zei, hem nu een stoel aanwijzend: “Ga zitten”. En beiden namen ze nu plaats in de stoelen.

 

“Kijk”, legde de tulband uit: “Ik kan uw vraag niet beantwoorden. U vraagt mij wat er na uw dood met u zal gebeuren. Ik zei al dat u bijgelovig bent. Er bestaat namelijk niet zoiets als de dood…”

Eddy veerde recht en trok grote ogen.

“Althans niet zoals u het zich voorstelt”, verduidelijkte de fakir: “u denkt namelijk aan een ‘einde’ van uw leven, is het niet?”

“Maar natuurlijk”, antwoordde Eddy: “wat anders?”

“De dood is een illusie”, zei de Indiër: “net zoals het lijden een illusie is. De westerse mens gelooft dat hij met zijn dood ophoudt te bestaan, ofwel dat er een ander bestaan begint, maar dat is nu precies het bijgeloof, begrijpt u: alles gaat gewoon door!”

 

Eddy voelde zich ongemakkelijk worden; hij had een ogenblik de neiging om op te staan en dit pand te verlaten, maar omdat zijn knieën nog niet in hun plooi lagen en hij bij het opstaan zou gewankeld hebben, stelde hij het ogenblik van weggaan nog eventjes uit. Hij dacht een moment na en zei:

“Goed, vertelt u mij dan wat er met mij zal gebeuren… voorspelt u mij mijn toekomst!”

 

Nu voelde de Indiër zich klaarblijkelijk in zijn sas. Eddy haalde het biljet opnieuw boven en legde het prompt op de knie van de man:

“Vertel mij…” zo ging hij verder terwijl hij een klein rekensommetje maakte “…hoe ik er binnen een week aan toe zal zijn!”

 

“Binnen een week?”, lachte de Indiër: “meent u dat?”

“Binnen een week!” herhaalde Eddy kordaat: “waar zal ik zijn binnen een week, en wat zal ik dan doen? Zal ik rijk zijn of arm? Blij of ongelukkig? Nu, je hebt mijn vragen en ze zijn beantwoordbaar, niet?”

De yogi keek hem nu streng aan. Hij kneep zijn bruine ogen half dicht.

 

“Binnen een week…”, zo leek hij wat te aarzelen, “zal u helemaal niet rijk zijn, mijnheer. Als u het toch wilt weten: u zult niets meer bezitten, tenzij zichzelf… in de mate dat u nog zichzelf zult zijn, wel te verstaan.”

Eddy schrok van deze plotselinge koelbloedigheid, alsof hij recht had op een onverwacht geluk, nu hij de man dan toch had betaald!

“Blij zult u ook niet zijn”, ging de man onmiddellijk door.

 

“Hoe zal ik gehuisvest zijn?”, onderbrak hij zijn ziener nu omdat hij onrust voelde opkomen.

“Zeer eng, moet ik zeggen”, zo kwam het antwoord opnieuw zonder dralen: “zo eng dat u zich welhaast niet meer bewegen kunt, waarde heer, om niet te zeggen dat u geen kant meer uit zal kunnen. Zoals een pop in een kast, moet ik wel zeggen”.

 

Het zweet brak de brave toehoorder uit. Dit volstond. Hij ging opstaan, knikte zijn ziener toe, en verliet de ‘zaak’.

 

Die nacht kon hij de slaap niet vatten. “Eng behuisd, zo eng dat ik me nog nauwelijks kan bewegen, om niet te zeggen helemaal niet meer”, zo prevelde hij tot zijn klamme lakens. Had die kerel het niet zo gezegd? “Als een pop in een kast. En bovendien: ik zal niet eens dood zijn, want de dood is een illusie! Ik zal in een kist liggen tot in de eeuwigheid, en ik zal het ook weten! Wat een onzin!”

 

Hij stond op in de nacht, zette zwarte koffie en stak een sigaret op. Het was broeierig warm. De deur naar het balkonnetje stond open om wat frisse lucht binnen te laten. Hij wilde er net heen lopen, toen plotseling de zoemtoon van de bel weerklonk.

Helga! Zie je wel! Heb ik het niet altijd gedacht en geloofd dat ze als een hazewind terug zou komen…

 

Hij liep naar de parlefoon, het was eventjes na drie uur: “Ja?”

“Schat, ik ben het!”

“Dat dacht ik al!”

Hij drukte op het knopje, ze wist de weg, het was tot vierentwintig tellen, hij zette de deur die uitgaf op de gang al gereed open, en daar weerklonken haar hakken door de nacht. Ach, hij had eigenlijk nooit gepanikeerd, het was trouwens allang niet meer de eerste keer dat ze ruzie maakten… en daar verscheen ze dan!

 

Met haastige passen liep ze de living door, luid pratend, want ze schuwde gevoelens als de pest, uitleg verschaffend over hoe het eigenlijk zijn schuld was, en dat ze weer kosten op het sterfhuis hadden gemaakt, en dat ze wilde gaan lenen om toch met vakantie te kunnen voor één keer en…

 

Zij geleek op een jonge kat, zoals ze tekeer ging en zij liep van her naar der, zonder hem aan te kijken en hem zelfs afwerend toen hij haar naar haar zin al te dicht naderde, alsmaar pratend in de lucht, uitleg gevend, dingen uit de doeken doend, kriskras door het kamertje, heen en terug en weer heen en terug, en hij vreesde dat de buren nu gewekt werden door haar luid geroep, en het kamertje werd te eng voor haar klinkende passen waarmee zij haar argumenten begeleidde, veel te eng, en dus liep zij recht naar het balkonnetje toe en boog zij zich over de ballustrade om naar de maan te kijken terwijl zij sprak, want hem wilde ze niet aankijken, en zij keek in de zwarte nacht en terwijl zij sprak zochten haar handen steun op de balustrade waarop zij wilde leunen, en hij stond veel te ver van haar af om nog iets te kunnen doen.

 

Haar schreeuw leek een eeuwigheid te duren. Zij kwam neer, exact op de plaats waarvan alle bewoners van de sociale flats hadden getuigd dat hij die daags voordien nog zorgvuldig had geïnspecteerd. De betekenis van de woorden van de Indiër werden hem pijnlijk duidelijk, nu hij plotseling zeker wist dat hij niet achter haar aan zou springen. Er was geen maan te bespeuren, een volstrekt zwart vlak was de nacht, met slechts één helle stip daarin – de poolster – die hem op dit noodlottige ogenblik nog moed leek in te spreken, vanuit haar eeuwigheid de kortstondigheid van alle menselijke en wereldse zaken volstrekt onbewogen overschouwend.

 




Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE VERGEETPUT
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Audio-visuele installatie "Harvest Bell" (Dirk D'Hulster)
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006
  • 09-2005



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs