Het Orgaan
Zijn ziekte had hiermee te maken, dat een orgaan van hem zich buiten zijn lichaam bevond.
Een eeuw geleden zou men dit als onzin bestempeld hebben, maar reeds kort na de oorlog waren er mensen van wie gezegd werd dat zij een oog hadden afgestaan aan een ander, teneinde bijvoorbeeld een eigen kind te kunnen laten studeren, of het van de hongerdood te redden. En vandaag bestaat er een zwarte doch bloeiende handel in allerlei menselijke organen: her en der en vaker dan men denkt worden harten, levers, nieren en wat al niet meer, besteld en betaald, welke kort daarop door specialisten uit de lichamen van jonge en gezonde mensen worden ontvreemd, nadat dezen uit hun omgeving werden weggehaald en werden omgebracht het afval wordt wellicht vernietigd in een bad met zwavelzuur, ofwel meegegeven aan een bemanningslid van een olietanker, die de definitieve opruiming ervan dan overlaat aan de vissen in de zee.
Als men bij wijlen verneemt dat stukken van lichamen worden opgevist uit een kanaal, of dat ze aanspoelen op een vakantiestrand, dan verdient het dus alle aanbeveling om niet uitsluitend te denken aan psychopaten die mensen voor hun plezier in mootjes hakken: veel vaker immers dan ziekte, is het winstbejag de motor van de misdaad. Dat was vroeger het geval en, omdat de hebzucht mét de competitie toeneemt, is dat vandaag nog veel meer zo.
Ook zijn het geen armelui op het randje van de hongerdood, die een dergelijke handel voeren: de geschiedenis leert ons dat precies diegenen die het helemaal niet nodig hebben om in leven te blijven de allerrijksten dus tot deze praktijken overgaan om er namelijk nog rijker van te worden.
Ik mag niet zeggen dat ik geen flauw idee heb van hoe de hebzucht werkt en danig kan ontaarden, want reeds in dit gedoe op de blogs, waarde lezer ja, de blogs waar wij momenteel in grasduinen kan men soms getuige zijn van nogal bizarre ondernemingen welke klaarblijkelijk geen andere bedoeling hebben dan de eigen score aan bezoekers te verhogen en aldus het eigen kraampje te zien stijgen in de competitie.
In principe zou de rang die een blog bekleedt, een weerspiegeling kunnen zijn van zijn kwaliteit, en dat geldt uiteraard niet alleen voor blogs, het geldt ook voor andere marktproducten en zelfs voor mensen. Dat dit in de praktijk beslist niet zo is, behoeft eigenlijk geen uitleg.
Het begint al met die ene beperking uiteraard geheel onvermijdelijk dat men vooreerst moet aannemen dat het succes de kwaliteit weerspiegelt. De verborgen regel, dat het beste nu eenmaal datgene is wat een meerderheid wil, is uiteraard zeer democratisch, en de democratie is heden alweer: volgens de meeste mensen het beste wat men zich maar indenken kan.
Ook dient abstractie gemaakt te worden van de persoonlijke verdienste: sommigen spenderen dagelijks vele uren aan hun product, doch met een mager resultaat, terwijl anderen vrijwel zonder moeite de top bereiken, omdat zij gebruik weten te maken van onze verborgen angsten en verlangens.
Er zijn er zelfs die erin slagen om een vrijwel leeg blog echter voorzien van een intrigerende naam en gesteund door niet nader te noemen tactieken naar de regionen van de elite te versluizen. Dat blog staat daar dan als een lege doos, en elkeen die erin kijkt, wordt diep teleurgesteld: hij gelooft zijn eigen ogen niet. En zo kijkt hij er nog een tweede keer in, en ook een derde keer, hij blijft er maar in kijken: het staat immers helemaal vooraan, dus het moét wel heel bijzonder zijn. Maar dat zijn de kleren van de keizer en het lege doek van Uilenspiegel ook. En zo komt het dat de waarde der dingen is gaan afhangen van het etiket dat erop geplakt werd, ook als er behalve dat etiket niets anders is te vinden.
Zo komt het dat het geld, dat op zich geen enkele waarde heeft omdat het louter papier is, of alleen maar een getal op een rekening, nochtans door de meesten van ons met veel gretigheid wordt begeerd. In het geval wij het nodig hebben om bijvoorbeeld te kunnen eten, heeft onze begeerte een geldig excuus wij worden daar immers door het geld gegijzeld. Maar het vreemde is dat niet de armen geldzuchtig worden maar, integendeel, de rijken onder ons: de maag is geheel verzadigd om niet te zeggen oververzadigd en men heeft een dak boven het hoofd en vaak meer dan één. Met nog meer geld kan men dus niets anders meer aanvangen dan het te beleggen, wat in principe een spel is. Welnu: dat overbodige spel blijkt ons tot veel stoutmoedigere handelingen te kunnen bewegen dan bijvoorbeeld onze reële noden, zoals de honger. Ik kan het niet helpen, maar dat blijkt nu eenmaal uit de koelste cijfers.
Ik heb het niet over onze luttele spaarcentjes, waarde lezer, of over het welverdiende appeltje voor de dorst, het optrekje in het zuiden waar wij jaarlijks haastig wat bijkomen van de moordende stress van veeleisende arbeid, en waar wij de stank van de stad enkele dagen kunnen vergeten. Maar wat denkt u ervan als, om maar iets te noemen, het Vaticaan, dat zich dan toch aan de wereld presenteert als zetel Gods op aarde, jaarlijks ettelijke miljoenen uitgeeft voor de restauratie van haar imperium aan de superbeleggingen welke de daar opgeborgen kunstwerken toch onmiskenbaar zijn? Wat zou een verguisde artiest zoals, alweer om maar iemand te noemen, Vincent Van Gogh daarvan niet gezegd hebben? De sukkel deelde zijn handvol geschooide duiten nog uit, aan nog grotere sukkelaars. Die zetel Gods op aarde heeft weliswaar een antwoord klaar t zou er nog aan ontbreken want de hebzucht dient in de eerste plaats zichzelf in stand te houden, wil zij ook buit kunnen maken.
Maar om een lang verhaal kort te maken: vandaag wordt het geldspel dus gespeeld met, heel letterlijk nu, stukken van mensen. Zeker in bepaalde regionen moeten mensen dus echt beginnen uitkijken, wanneer zij ergens een hoekje om gaan, dat ze niet ongelukkiglijk het hoekje omgaan. Niemand durft zich vandaag nog op straat te begeven met, bijvoorbeeld, een gouden halssnoer, om maar iets te zeggen, maar staan wij er bij stil dat de organen die wij onvermijdelijk overal met ons meedragen, waar wij ook gaan of staan, in waarde hun gewicht in goud verre overtreffen?
In mijn eigen jeugd werden wij af en toe gewaarschuwd voor de kidnapping van onze zusters, die immers konden worden uitgebuit als slavinnen achter nachtelijke ramen in de prostitutie van een heel ver land. Maar welke pooier van formaat houdt zich nog bezig met de poespas van ontvoering, onderduiking, schriftvervalsing en wat allemaal niet meer, als hij met heel wat minder rompslomp, ja, in één enkele klap, het tien- of honderdvoudige uit zijn slachtoffer kan halen door het gewoon in stukjes te snijden?
Misschien zal men opmerken dat de meeste mensen dan toch, gelukkig, een geweten hebben?
Mogen wij dan echt over het hoofd zien dat de moordenaar, evenals het Vaticaan trouwens, in de eerste plaats een alibi heeft dat zijn geweten sussen kan? Op de keper beschouwd: doodt hij niet slechts één mens om daarmee het leven van tenminste tien anderen te redden? Het donorhart kan een vooraanstaand politicus redden, die er misschien geen weet van heeft, of hebben wil, wie nu zijn donor is; de lever kan een oliesjeik die teveel gedronken heeft, redden van de ondergang; twee nieren dan: alweer twee mensenlevens; een milt, een maag, twee longen, het merg, het bloed
zeg mij hoeveel onderdelen levensreddend kunnen zijn!
Maar om terug te keren naar ons onderwerp: zoals gezegd, had zijn ziekte er dus mee te maken dat een orgaan van hem zich buiten zijn lichaam bevond. Het was een lever, een dure lever, in een bakje naast zijn bed. Nog primitief, maar toch, het werkte: het bakje maakte het verschil voor hem, tussen leven en dood. In het bakje zaten levende levercellen, en zijn bloed werd langs het bakje omgeleid, en zo bleef hij in leven. Uiteraard was hij stinkend rijk, want dergelijke primeurs worden nog lang niet door de ziekenkas terugbetaald: zijn lever had hem meer gekost dan al zijn andere bezittingen samen. Het deed een beetje pijn, weliswaar, maar een alternatief was er nu eenmaal niet. En dat bakje, stel je voor, stond nu helemaal onbeschermd naast zijn bed in een kastje op wieltjes.
Hij had er nachtmerries van, en op een keer, toen hij het aan een verpleegster had verteld, had zij alleen maar luid gelachen, en zij had gezegd: Wie in s hemels naam kan daarmee nu iets aanvangen!? Maar het liet hem helemaal niet met rust, het was een obsessie geworden, een ziekte er bovenop. Telkenmale hij bedacht wat het bakje hem wel gekost had, terwijl het daar nu helemaal onbeschermd in dat kastje stond, binnen het bereik van vrijwel iedereen, want de deuren waren niet op slot en elke willekeurige voorbijganger kon de kliniek in en uit wanneer die daar maar zin in had, nam de angst van hem bezit.
Stel bijvoorbeeld eens dat een chirurg bedacht dat hij toch niet veel meer te goed had, terwijl enkele kamers verder, in dezelfde gang, een ander, met dezelfde bloedgroep en ook heel veel geld dat hij er vanzelfsprekend direct wilde aan uitgeven, naar zon bakje lag te wachten. Een koud kunstje zou het voor de dokter zijn om geheel ongezien dat bakje een tweede keer te verkopen, en dan een derde keer. Een kleine ingreep slechts, maar welk een fortuin zou het hem niet opleveren! En redde hij eigenlijk niet het leven van een ander, of van twee anderen, als hij dit deed? Wie mag trouwens oordelen over de waarde van een mensenleven? En is het wel rationeel te verantwoorden om de kwestie van leven en dood over te laten aan het toeval wat in niet-misdadige omstandigheden zo te zien dan toch de regel is?!
Misschien is het wel zo, bedacht hij, dat men in de medische wereld, zoals trouwens ook daarbuiten, allang veel rationeler te werk gaat dan wij in onze afhankelijkheidspositie wel bereid zijn te geloven! Misschien mankeert of mankeerde er aan mijn lever niets, of toch niets ernstigs, en heeft men mij dit bakje gewoon aangepraat! En hij tastte eens gauw naar zijn buik om zich ervan te vergewissen dat er wel degelijk een buisje in en uit liep, al kon hij dit onmogelijk terdege controleren. Hoeveel mensen waren er al niet van wie organen zich buiten hun lichaam bevonden? Kunstnieren, kunstharten
Het is al een zorg dat je je papieren geld moet deponeren op een bank of in een kluis; als je dus stukken van jezelf verspreid ziet in de handen van derden, vreemden eigenlijk, die je tenslotte alleen maar helpen omdat ze daar zelf beter van worden
Hij nam plotseling een beslissing, duwde op het knopje naast zijn bed, en vroeg de zuster naar de dokter. In een mum van tijd stond hij daar, glimlachend, vragend hoe het met hem ging. Het was de dokter van wacht, een jongeman nog, hij werkte daar nog niet zo lang, dat was hem aan te zien, en was hier fier over het werk dat hij nu deed.
Wat kan ik voor u doen?, vroeg hij beleefd: Heb je pijn?
Meteen kwam onze held op zijn beslissing terug: Neen, niets
ik droomde, verontschuldigde hij zich.
Ik zal toch maar eens je bloeddruk checken, zei de arts: slaap je goed?
Hij maakte de rubberen band vast rond zijn arm en blies er lucht in, liet de lucht ontsnappen, en zei dan: Dat is allemaal prima
Onze held schrok, want de dokter had de hengsels van de stethoscoop niet eens in zijn oren zitten.
Of toch wel, hernam hij zich: Ik heb je opgeroepen om je vriendelijk te verzoeken, dat bakje daar
, en hij wees dus naar zijn lever, weg te halen
en wel nu meteen.
Versteld keek de arts hem aan, hij herhaalde wat hij net gezegd had, en voegde er aan toe: ik verdraag het niet langer dat ik zo moet leven, met een orgaan buiten mijn lijf
De dokter dacht een ogenblik na en antwoordde: Maar mijn beste mijnheer: je hebt niet alleen een orgaan buiten je lichaam; ook de enzymen, de zenuwen, en al die andere dingen die dat orgaan besturen, leiden een bestaan aan de andere kant van je huid; de ganse maatschappij staat ten dienste van je lever! Als ik dat bakje laat weghalen, dan staat binnen de kortste keren de hele wereld op stelten; heb nu toch eens wat begrip!
De verpleegster die naast het bed stond toe te kijken, knikte beamend: Zo is het, zei ze: amper een jaar geleden hebben we iets gelijkaardigs meegemaakt: de wereldpers kwam meteen in actie, het gerecht stond op zijn achterste poten, de helft van het ziekenhuispersoneel werd aangehouden
er zijn zelfs verschillende slachtoffers gevallen toen!
Wij zijn elkaars enzymen en organen geworden, mijnheer, ging de arts weer verder, laten we maar stellen dat u een nare droom gehad hebt, okee? Als je wil, zal de zuster je een slaapmiddel brengen, iets om wat rustiger van te worden, goed?, en hij verliet de kamer.
Zij glimlachte weer, boog zich over het bed, gaf hem een pil en wat water en dekte hem daarna wat beter in.
Wij, vrouwen, krijgen wat anders te verduren, zei ze nu belerend: Kijk, en ze wees naar haar ietwat gezwollen buik. Het bracht hem een beetje in verlegenheid, want hij was zelf nooit getrouwd geweest en had geen kinderen.
Het is gelijk een orgaan, zo zei ze, dat je op een dag moét afstaan, willen of niet. Je bent er zelfs veel meer aan gehecht dan aan een orgaan, zoals die lever van jou
Het groeit op, gaat een eigen leven leiden, komt je opzoeken, soms vaak, soms niet, en als je sterft, moet je het hier achterlaten
Ze glimlachte nu breed: De dokter heeft gelijk, geloof me: wij zijn elkaars organen, en het is nooit anders geweest
De pil was beginnen te werken en hij zag de zuster vloeibaar worden. De lever naast zijn bed lachte vriendelijk naar hem. Doorheen het open raam hoorde hij de enzymen-op-vier-wielen passeren, allemaal druk in de weer voor zijn orgaan: ze klaksonneerden, gaven gas, riepen, lachten, maakten ruzie
En dan begon het te regenen terwijl de zon bleef schijnen, en leek hij zich in dat glinsterende lichtspektakel zalig te verenigen met het ganse heelal.
Dit, zo zag hij nu heel duidelijk: dit is het Orgaan, dit is... de zetel Gods!
|