Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd) Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
Kwalen zijn geen kwalen, kwalen zijn in wezen grote stappen voorwaarts die er alleen maar zoals kwalen uitzien: tot die conclusie komen al wie bereid zijn om onbevooroordeeld te redeneren over het bijzondere vraagstuk der aftakeling en zelfs over de kwestie van de dood. En de sleutel tot deze op zijn minst gezegd schokkende ontdekking wordt ons gegeven door de mysteriecultus die wij van oudsher beleven in niets minder dan het christendom.
Een minder bekende Vlaming schreef intussen misschien al een kwart eeuw geleden eens een boek met de titel Het lied van iram, over foetussen die op een helderziende wijze onderling communiceren over hun toestand in de baarmoeder. Zij beschouwen hun groei en het krijgen van armpjes en benen als het gewisse naderen van hun einde, want de volgroeiden verdwijnen uiteindelijk met een luide schreeuw voorgoed uit het gezichtsveld. Wat de ongeborenen niet weten, is dat de volgroeiden dan geboren worden in een wereld die voor hen alsnog verborgen blijft.
De schrijver wilde zeer zeker dat de lezer de vergelijking maakte van die toestand van vóór onze geboorte met het leven dat daar dan op volgt. Geloven wij immers niet dat het verlies van tanden, maar ook dat van armpjes, benen en nog vele andere zaken, een voorbode is van onze gewisse dood, terwijl het ons misschien kon voorbereiden op een leven dat wij van hieruit onmogelijk in ons blikveld kunnen vangen?
De giganteske vraag luidt echter of wij dergelijke vergelijkingen wel maken mogen, want analogieën zijn er vaker niet zonder de geesten die ze fabriceren, wat wil zeggen dat ze onafhankelijk van onze fantasie niet alleen een reden missen van bestaan, maar tevens een geboorte. Zo herinnert men zich ongetwijfeld wel de kwestie uit zijn kindertijd toen men met sterrenkunde kennis maakte alsook met de beginselen van de chemie - de kwestie of een atoom dan niet iets was zoals een zonnestelsel, maar dan slechts in een andere orde van grootte. Niet makkelijk te beantwoorden bleek toen die vraag die wel wat leergierige leerlingen prikkelde, maar die alras moest onderdoen voor feiten die helemaal niet van plan blijken om met onze schone fantasie rekening te gaan houden.
Planeten zijn geen elektronen in het groot en de zonnestelsels herhalen zich niet eindeloos in universa van telkenmale andere orden van grootte. De analogieën die wij hier als kinderen maakten, bleken alras even naïef als de ideeën die men zich soms fabriceert over de ruimte en de tijd als men de Euclidische meetkunde verabsoluteert. Uiteraard moeten wij allen van de meetkundige denkbeelden van de genoemde Griek vertrekken als wij over de ruimte na gaan denken, maar op zeker ogenblik nemen andere theorieën het van de zijne over en dan lijkt het wel alsof wij de pedalen gaan verliezen. De nieuwe begrippen waarmee wij dan moeten werken, blijken immers geen aansluiting meer te kunnen vinden met wat wij met ons eigenste lijf en leden gewaarworden, en ons voorstellingsvermogen dat zijn beelden immers regelrecht haalt uit wat wij zien en horen, voelen, ruiken en betasten kunnen, verliest zijn grond en wordt zodoende geheel absurd.
Toch dringen vergelijkingen zich voortdurend in onze hoofden op, alleen al omdat wij zonder hen niet denken kunnen daar analogieën niets anders zijn dan associaties, terwijl het maken van associaties met het denken zelve samenvalt. De vraag blijft of wij dat geoorloofd doen, dat associëren, dat vergelijken, dat aan elkander afmeten en passen van totaal verschillende dingen. Temeer daar hier niet slechts de zaken zomaar naast elkaar worden gelegd maar bovendien worden gespiegeld in hun tegendelen: het goede dat een kwaad zal blijken en, ook andersom, het leed dat ons tot voordeel strekt in een hiernamaals waar de eersten, de laatsten zullen zijn en omgekeerd. De rijken die in feite armer zijn dan Job en dan de bedelaars aan wie het rijk der hemelen zal toebehoren.
In de mysteriecultus die het reilen en het zeilen van de ganse westerse beschaving heeft beheerst in niet minder dan tweeduizend jaren, verkeert de oppermachtige godheid in de schamelste en meest beklagenswaardige figuur die men zich indenken kon. Zonder te verpinken wordt de grootste schooier aller tijden dan ook aan de schandpaal vastgemaakt totdat hij helemaal is doodgebloed en, alsof de perversie hier zichzelf nog wilde overtreffen, staat Hij prompt op uit de dood, verrijst en wordt ten hemel opgenomen. Aufersteh'n, ja aufersteh'n/ wirst du, mein Herz, in einem Nu!/ Was du geschlagen/ zu Gott wird es dich tragen!- zo weerklinken de koren die sinds Mahler's grootste schepping de Auferstehunguitvoeren: het leed, steeds beschouwd als een tekort en als iets dat men mijden moest en vooral missen kon, blijkt in een heel nieuw perspectief niets minder dan een hefboom naar het heil in die heel andere wereld welke wij, gelijk die foetussen die in de baarmoeders opgesloten zitten, nog helemaal niet kunnen zien.
Het leed en alles wat het leed veroorzaakt, wordt in 't licht van een heel ander leven dat vooralsnog aan ons oog ontsnapt, een goed, een enig heil, een hulp voorwaar of moet men het dan noemen: een tol welke men te betalen heeft als toegang tot die vreemde poort die niet zomaar een uitgang van dit leven zijn zal maar tevens een entree naar wat hier op volgt?
Wij wisten al dat kwaaltjes de tol vormen voor de toegang tot de oude dag en dat men geen eeuweling wordt zonder die ook te betalen. Edoch, zijn op een gelijkaardige manier dan niet de vreselijkste kwellingen te bestempelen als de tol die men betalen moet om binnen te mogen in de hel? En vangen alle mogelijke vergelijkingen die men op dit niveau probeert te maken dan ook niet bot?
Misschien is het een waarheid als een koe dat waarheden zeer tijdelijk bestaan en dat zij, als hun tijd gekomen is, moeten verkeren in hun tegendelen. Ons lijf en zijn gezondheid hebben ruimschoots alle tijd, maar als die tijd dan om is en de geest de plaats inneemt die eerder aan de spieren toebehoorde, dan blijken ziekten voedsel voor de ziel te zijn en laten zij met pijn die soms ondraaglijk lijkt, de deugden wassen waarvan wij in feite al sinds onze geboorte de kiemen droegen. In 't licht van 't leven dat we kennen, is het vergaan van dit bestaan op aarde niets dan wreedheid, maar reeds 't natuurlijke voordeel dat de opruiming der oud geworden exemplaren biedt, bewijst ons dat er veel meer goeds verbonden is aan wat wij eerst vanuit ons egocentrisch en daarom ook onwetend wereldje als kwaad hadden bestempeld. Misschien - neen: zeer waarschijnlijk - is het zo dat wij veel breder konden kijken dan wij heden doen, en dat er perspectieven zijn die ons meteen zouden bevrijden, alleen al door de visie die zij schenken zouden. Misschien - neen: heel waarschijnlijk - is het voor die mogelijkheden dat wij verder moeten leren openstaan, zoals ook nesten openstaan voor vogels die dan op een goede dag daarop neerstrijken en er hun kostbare eieren in leggen om ze daar uit te broeden.
J.B., 21 december 2010
19-12-2010
Koude winters...
Koude winters...
In het jaar 2010 sneeuwt het in de eerste helft van december en er breekt zowaar paniek uit want zo'n vroege ijskegels hebben we nog nooit gezien. Dat vertellen althans zij die een geheugen missen dat verder reikt dan de geschiedenis van de allereigenste persoon. Zij kunnen zich geen vroege sneeuw of kou herinneren en zonder zelfs maar bij de ouderen navraag te gaan doen, geloven zij in afwezigheid van elke verdere informatie zomaar te mogen besluiten dat de ijstijden zijn teruggekeerd.
Edoch, op enkele tikken en klikken op het bij de handse klavier van hier vandaan, leest men in de geschiedenis van het eerste het beste Scheldedorp dat in de jaarwisseling van 1844 naar 1845 de winter zo streng was dat - bijvoorbeeld te Wetteren - de Schelde dicht vroor. Niet één keer, maar tot drie keer toe, en dat in één en dezelfde winter. Een eerste keer was daar de Schelde haar eigen brug vanaf 6 december tot 1 januari, een tweede keer van 11 tot 26 februari en dan ook nog een derde keer van 5 tot 21 maart, en dat was toentertijd zodoende een échte Witte Donderdag. (1)
Volgens de - overigens niet onomstreden - theorie over de opwarming van de aarde, zorgt het afsmelten van het Poolijs voor het stilvallen van de Golfstroom. Onze Golfstroom is immers een soort van transportband welke aan de oppervlakte warm zeewater uit de Golf van Mexico naar West-Europa aanvoert. Die warme stroom beukt tegen het Poolijs aan, duikelt de diepte in en voert dan in de diepere lagen van de oceaan koud Poolwater naar Mexico terug. De motor van die rupsband is het Poolijs en ook het zoutgehalte speelt een rol, maar om een lang verhaal kort te maken: door het afsmelten van de Poolkap raakt de warme Golfstroom zijn motor kwijt, zodat in onze streken de winters niet langer getemperd worden. Zo zou in het decennium voorafgaand aan het jaar 2005 de sterkte van de Golfstroom met één derde zijn afgenomen. (2)
Sneeuwlandschappen en mensen die zich massaal op het ijs vermaken vindt men ook in de schilderkunst terug, met name in welbepaalde geschiedkundige perioden die men ook wel 'kleine ijstijden' noemt. In het oog springend is in dat verband het werk van Pieter Brueghel de Jonge (°1564 of 1565) of dat van Hendrick Avercamp (°1585) die leefden aan het begin van zo'n kleine ijstijd die zich voordeed van de vijftiende tot de negentiende eeuw. De gemiddelde temperaturen liggen dan een tweetal graden lager dan normaal, zo zeggen de weerkundigen. Volgens sommigen onder hen zouden we overigens al aan een nieuwe kleine ijstijd toe zijn want het Poolijs groeit sinds kort weer aan. (3)
Bovendien vertelt ons de aanwezigheid van ijskappen op Antarctica en Groenland dat wij momenteel in een echt ijstijdvak leven, het Quartair genaamd - overigens het tijdvak waarin de mens ontstond, en dat al bijna 2,6 miljoen jaar aan de gang is. Het Quartair omvat vele ijstijden, afgewisseld met wat warmere perioden, zoals de huidige. Sub specie aeternitate - in het licht van de eeuwigheid - is de tijd die wij kunnen kennen nog minder dan een bliksemflits.
Maar misschien precies daarom zijn er redenen om alarm te slaan, want als in géén tijd het klimaat zo'n grote sprongen maakt zoals het nu doet volgens heel wat meteorologen - wat zal het resultaat dan wezen van een dergelijke 'storing' op een wat langere termijn?
Iedereen weet dat water dat in ijs verandert, toeneemt in volume. Het zou best kunnen dat 't vervriezen van het Scheldewater de beide oevers eensklaps zo ver uit elkaar drijft dat onder het ijs een spleet ontstaat die reikt tot in de diepten van de aarde waar de lava zit te wachten op zo'n scheur. Dan kregen we misschien wat onlangs ook in IJsland was te zien en wat het luchtverkeer gedurende geruime tijd verstoorde: een reusachtige stoomwolk ingevolge de hitte van een uitbarsting onder een gletsjer, dra gevolgd door asse, puimsteen en ook lava.
Op die manier, mijnheer, zijn ganse eilanden, misschien zelfs continenten, gevormd én van de kaart geveegd - wie zal het zeggen. Op die manier waarop de aarde boert en zich ontlast van gassen, kwam ooit de maan los uit haar kerker in de aarde en ging zij zweven boven het geboomte en de toenmalige alleen door haar verlichte steden. Men zou het niet geloven maar het gebeurde klaarblijkelijk daar de middelpuntvliedende kracht een weinig groter dan de kracht der zwaarte was, en op dat ogenblik zagen alle aardbewoners hoe zich uit de grond een continent loswrikte en verhief gelijk een reus die opstaat uit zijn graf, tot hoog boven de wolken, waar het nog steeds hangt te zweven als een geamputeerde borst van 't organisme waarin wij samen met het andere gedierte achterbleven. Het volume van de maan vertegenwoordigt iets meer dan één percent van het volume van de aarde.
Koud is het op die plaatsen op de maan die zonnestralen te ontberen hebben: één liter ijs per kubiek stof vindt men aldaar. Aan de zuidpool van de maan zou het tot welgeteld min 240 graden Celsius vriezen, maar in de lege ruimte van de kosmos kan het nog veel kouder zijn: waar de zon niet schijnt, is het zo'n 3 graad Kelvin - dat is 3 graden boven het absolute nulpunt van -273,15 graden Celsius. Al wie zijn lichaam aan die koude blootstelde, die zou op staande voet versplinteren zoals het dunste glas dat met geweld tegen een granieten muur geslagen werd. Alleen een rookpluim zou van zijn bestaan na 't ongeval een korte wijl niet langer dan een paar tellen getuigen.
Al bij al valt de winter tot nu toe nog mee, zo moeten wij besluiten, al blijft de vrees bij sommigen toch wakker liggen van 't idee dat er wat mis kon zijn met onze zon. Die wonderbare ster van wiens stralende warmte en wiens kostbare licht wij leven, is tenslotte geen onsterfelijke god. Zij is een vuur in 't groot dat zonder zuurstof, gas of kolen brandt en opbrandt: gratis weliswaar maar niet tot in de eeuwigheid. En om het dichtst bijzijnde exemplaar dat dan misschien als een reservekachel dienen kon, in huis te halen, zijn dan tweeduizend komma zoveel lichtjaren vandoen.
Er is een wereld denkbaar waarin het goud in de straten voor het rapen ligt terwijl het zand er schittert als een zeldzaamheid. Bijgevolg is niets daar kostbaarder dan glas. In die wereld rijden mensen wekelijks naar de afvalcontainer met goud: wit goud in het linker gat, geel goud in het rechter. Daar draaien koppels dertig jaar lang in dubbele shifts om dan als kroon op de carrière over te kunnen gaan tot de aankoop van een fles.
Het lijkt onmogelijk maar het is dat niet, het heeft zelfs een zekere vanzelfsprekendheid. Zand is weliswaar geen edel metaal maar niemand kan er omheen dat glas een wonderbaarlijk materiaal is dat veel meer tot de kinderlijke verbeelding spreekt dan goud en zilver tegelijk.
De laatst genoemde edele metalen appelleren allerminst aan de prilste fantasieën, en ik herinner me uit mijn vroege jeugd een hardnekkig onbegrip voor lui die hoog opliepen met blinkende ringen, armbanden, halskettingen en munten, terwijl wij anderzijds hadden geleerd om na de consumptie van ons stukje chocolade de - evenzeer schitterende - aluminiumfolie in de vuilnisemmer te deponeren.
Terecht hebben heel wat kinderen het moeilijk met de idee van glas als wegwerpspecie, terwijl het zo wonderlijk blijkt dat het harde gesteente dat glas tenslotte is, zomaar door zich heen laat kijken alsof het helder water was of reine lucht. Het is niet ondenkbaar dat in een ogenblik van verstrooidheid iemand geloofde dat er vissen bestonden die in glas konden zwemmen, vogels die konden vliegen in glas en die het inademden zoals ze ook doen met de koude winterluchten als zij wegtrekken naar streken waar het warmer is.
Over de gigantische Sahara heen vliegen zij in pijlen, en de woestijnen in de wereld waarover wij nu schrijven, zijn uiteraard van korrels goud. In ónze wereld daarentegen is er zoveel zand dat wij het allang niet meer interessant vinden om het van wat nader bij te gaan bekijken.
Zand bestaat uit korrels, en dat zijn stukjes steen, zo klein en licht dat ze makkelijk massaal kunnen worden verplaatst, zodat het zand ook wel doet denken aan de zee. Zo kunnen zandduinen en zelfs bergen zich verplaatsen over grote afstanden, alleen maar door de wind, alsof zij vloeibaar waren zoals water of licht zoals de wolken. Soms verplaatsen zich ganse zandstranden, met de seizoenen mee. Maar in zand kan men ook verdrinken.
Toen mensen nog een eigen huis hadden en zij vooraan in de boomgaard een steenput groeven om daar met een handpomp dagelijks hun drinkwater uit op te diepen, waren er bij het graven alsook bij het schoonmaken van de put altijd drie grote zorgen. Een eerste zorg was het dat beneden in de put wel eens kruipgas kon gaan hangen dat zonder te waarschuwen diegene die afdaalde, bedwelmde zodat hij snel en quasi geruisloos verdronk. Een tweede zorg was het water zelf dat koud genoeg was om iemand van de adem te benemen, met hetzelfde onfortuinlijke gevolg. Maar een derde niets of niemand ontziende doder in de put die nog veel gevreesder was dan water of gas, was drijfzand, ook wel rampsande genoemd, of kwelm.
Het verhaal is bekend dat gedurende de oorlogsjaren ergens in de buurt van het Rabot te Gent een wagon met kostbare lading ontspoorde. Om het gevaarte terug in het spoor te krijgen, verliet de machinist de plek kortstondig, op zoek naar hulp. Toen hij echter enkele uren later terug kwam, bleek de wagon mét zijn lading te zijn verdwenen - een bijzonder raadselachtige diefstal. Edoch, toen werd overgegaan tot de inspectie van de plek des onheils, werd alras de geheel verdoken dief herkend: het was de aarde zelf die de wagon had verzwolgen, daar hij op drijfzand was beland.
Zand zijn kleine stukjes steen, afkomstig van rotsen waarop de branding beukt, van lava dat verpulverd wordt onder gigantische gletsjers, van witte kalken schelpen ook of van koralen. De korrels hebben onregelmatige, hoekige vormen, maar wrijving gedurende miljarden jaren maakt ze mooi rond. Er zijn zandkorrels die, behalve dan qua grootte, in niets verschillen van die prachtige parels waaraan ontelbare duikers hun leven gaven, daar zij tot een half uur lang met ingehouden adem de diepe bodem van de zee afspeurden - een activiteit welke alleen mogelijk is door onderdrukking van het ademhalingscentrum, wat dan resulteert in een levensverwachting van pakweg vijfentwintig jaar. En wie wist nog niet dat alle korrels op de witte zandstranden - maar ook die van de rode, roze of nog anderskleurige paradijselijke stranden - bestaan uit uitwerpselen van de koraalvretende papegaaivis?
Zand kan zijn samengesteld uit allerlei mineralen en gesteenten, maar ook uit ertsen, zoals ijzer en goud. In zand kunnen ook halfedelgesteenten liggen zoals olivijn, granaat en saffier - dat staat in elke encyclopedie - en er bestaat ook sterrenzand: zandkorrels in de vorm van sterretjes. De boeken vermelden eveneens het zingend zand, 'akoestisch zand' genaamd, en het geluid ervan hangt van zijn samenstelling af. Maar bovenal is zand de grondstof voor glas!
Glas wordt geblazen en de eerste glasblazer was de bliksem. Na een blikseminslag wordt in het zand soms een witte, holle fulguriet gevormd - een bliksembuis of een bliksempijp - en dat is een soms meterslange streng van glas. Misschien werd het fabriceren van glas ontdekt dankzij de bliksempijpen. Hoe dan ook wordt glas geblazen en het is een ware kunst die men niet leren kan dan van de meester zelve. Glasblazers moeten hittebestendig zijn, het beroep is ook niet zonder gevaren, maar het materiaal en het resultaat maken deze stiel bijzonder noodzakelijk en waardevol. Wat immers kan de fonkeling van een kroonluchter evenaren? Welk object bevat meer vorm én mysterie dan een fles? Wat is wonderlijker aan een huis dan de ruiten en wie zal ooit het geheim kunnen verstaan dat zich schuil houdt achter alle spiegels?
In de wereld waar zand een zeldzaamheid is, zijn al die wonderen niet zo vanzelfsprekend. Wij zitten aan het raam met een bril en een boek, warm door de ruitjes naar buiten te kijken, waar in witte sneeuw zwarte merels schooien om kruimels brood, en wij hebben geen kou. Maar in het land waar het goud in de straten voor het rapen ligt, kent men niet de luxe van glas. Daar werkt men van de vroege ochtend tot laat in de nacht, daar spaart men zich het eten uit de mond, daar telt men des avonds zijn zuur verdiende centen en dan denkt men aan de dag dat die ultieme wens bewaarheid wordt. Reeds beschikt men over de eiken kast met houtsnijwerk die het kleinood op zal baren, de kast die men enkel voor de hoogste gasten opendoet, de kast wiens holte met slechts één doel is geboren, en dat is de woorden vol bewondering te aanhoren telkenmale als zij gapen mag.
Wijzelf konden er niet van dromen, wij waren van simpele komaf en wij moesten ons nu eenmaal tevreden stellen met zilver en met goud, ook wel genoemd 'de blinkende doch ijdele troost der armen'. Maar bij de buren ging het er anders aan toe: meneer Fransen maakte carrière, hij werd zowaar een hoge piet, en ook zijn vrouw ging in de politiek. En op een dag was het zover, en zag en hoorde ik van door het raampje van het kleine mediteerkamertje boven, hoe het kleine buurmeisje onze tuin kwam ingerend, recht naar mijn zoontje, luid fluisterend: "Emiel! Emiel! We hebben er een! We hebben er een!" En dan mijn zoon, even verbijsterd als ikzelf die aldus ongewild de mare vernam: "Wat hebben jullie dan wel, Emmaatje? Zeg mij wat het is: wat hebben jullie dan?" En haast benam haar de aangeslagenheid de adem toen dit keer haar fluisteren oversloeg in een luide gil: "Een fles!"
Er werd over gepraat tot uren in het rond: de familie Fransen had een fles! De deur werd platgelopen door mannen met camera's en microfoons en des avonds verschenen de heer en mevrouw Fransen met hun dochtertje op teevee en dan zegden wij tot elkander: "Kijk, dat zijn onze buren! Jaren is het geleden dat we hen nog zagen, en nu zitten ze hier in onze eigen huiskamer te vertellen! En wat hebben zij geluk! Straks zullen ze de fles filmen, en dan krijgen we ze ook te zien! Maar misschien doen ze dat ook niet, omdat de kostbaarheid opgeborgen zit in een kluis? Wie zal het zeggen!" En grootmoeder die zelf geen televisie bezat, kwam bij ons kijken; gedurende de ganse reportage hield ze haar handen tegen de mond gedrukt van de opwinding en zij zegde: "Misschien bouwen ze wel een speciale kapel voor de fles, een soort bedevaartsoord, dan kunnen we ze met onze eigen ogen gaan bewonderen! Oh, maar kijk dat toch eens aan: is zij niet schoner dan Onze-Lieve-Vrouw? Maar zie ze daar nu eens te schitteren staan, de fles van de familie Fransen! Wat hebben deze mensen toch geluk!"
Maar op een dag, heel onverwacht, gebeurde iets bepaald onzacht: het was warempel de fles die brak. Het kostbare kleinood sprong zomaar in één ruk, in honderdduizend scherven stuk!
De hele familie Fransen wierp zich op de brokken en daarbij sneed Emmaatje, die ijverig hielp, zich met een van de scherven in de pols. Daar waren paniek, en glas, en bloed; de brandweer kwam, de buurt begaf zich in stoet naar het oord waarvan men niet veel later zou zeggen: daar heeft de fles een kind vermoord!
Alras stond het glas synoniem voor de vloek die op alle bezitterige mensen rust die lust beleven aan 't bezit van een fles. Onthoud de wijze zedenles!
"Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.
Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.
Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Boeken van dezelfde auteur. Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.
EN FRANCAIS:
Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.
Warm aanbevolen:
Pas verschenen: "Kamers", van Dirk Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
“O jerum jerum jerum…”
“Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.
Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.
Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.
Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.” (J.B.)
Alle info: klik op de kaft:
De nieuwe poëziebundel van Guy van Hoof (*) is uit: "Bekentenissen" Meer info: klik op de flap hier onder. (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst