Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd) Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
24-03-2009
Depressies
Depressies
Die meneer daar, hoe is zijn naam ook alweer - alle meneren hebben andere namen, nietwaar, en er zijn er welhaast geen twee met dezelfde, en hebben ze dan toch dezelfde, dan hebben ze beslist ook nog een voornaam die verschilt, maar eigenlijk is dat geen slechte zaak, want zo wordt de ene meneer ook niet voor de andere gehouden, en geraakt de ene niet in de nor als een ander dat verdient, of gaat de ene niet lopen met het grote lot, als dat toekomt aan de andere - vandaar dus, mijn geachte dames en heren van het publiek, al die verschillende namen! Vandeplastieren! Meneer Vandeplastieren, ja, zo luidt zijn naam! Hij was me heel eventjes ontgaan, maar nu hebben we hem dus terug... Meneer Vandeplastieren dus... is depressief geworden, zo zegt men, maar er worden wel meer meneren depressief vandaag de dag, en ook mevrouwen, jongeheren en juffrouwen ook... maar van meneer Vandeplastieren weet men het dus zeker, alvast als men de geruchten mag geloven, dat hij depressief geworden is.
Vraag me niet wanneer precies dat gebeurd is: als ik de geruchten mag geloven, is het al een aardig tijdje aan de gang, het zou me niet verwonderen indien het al maanden zo was, misschien wel al jaren. Een belangrijker vraag luidt echter waaròm die meneer Vandeplastieren dan depressief geworden is. Voor zover geweten, heeft uitgerekend die meneer helemaal niets tekort gehad en bestaat er ook niet iets dat zijn vooruitzichten zou versomberd hebben: meneer Vandeplastieren had een mooie job, een allang afbetaalde woonst, een niet onaardige vrouw, geen kinderen en dus ook van dientwege geen zorgen, een vette rekening op de bank - weliswaar in waarde geslonken ingevolge de crisis, maar dat is vandaag van toepassing op iederéén - een nieuwe auto had ie ook, een vers aangelegde tuin en als het waar is wat ze zeggen, hadden de Vandeplastierens ook een buitenverblijf - sommigen gewagen zelfs van twéé, waarvan tenminste één in het buitenland.
Uitgerekend zo iemand wordt dan depressief, zo horen wij dat dan toch zeggen, wij die dachten dat depressie iets voor sukkels was, iets voor meneren die niet zo worden genoemd maar helemaal anders - schooiers, bijvoorbeeld, of landlopers - terwijl wij tevens opgevangen hebben dat, jawel, ten huize van de échte schooiers van het dorp, elke avond door toevallige voorbijgangers feestgeluiden worden waargenomen!
U vraagt mij wat feestgeluiden dan wel mogen zijn? Geen nood, ik heb dezelfde vraag gesteld aan de voorbijgangers, wat zeg ik: aan de toevàllige voorbijgangers weliswaar:
- Bent u dan geheel toevallige voorbijgangers? Zo heb ik hen een eerste vraag voorgelegd.
- Dat zijn wij gewis! Zo antwoordden ze welhaast in koor.
- Dan heb ik voor u een bijzondere vraag, zo zegde ik hen, en toen riepen ze:
- Stel die dan maar en gauw, want wij verkeren in tijdnood!
- Zo? repliceerde ik beteuterd: in tijdnood dan nog? En mag ik weten...
Nog vooraleer ik de kans gekregen had om de vraagzin tot het einde toe uit te spreken, wierpen ze mij het antwoord languit voor de voeten:
- Wij moeten vanavond gaan feesten! Ja, gaan feesten dat moeten wij!
- En waar dan, als ik u vragen mag...
Opnieuw nog vooraleer de vraag gesteld was, lag daar languit het antwoord te antwoorden:
- Bij de schooiers moeten wij gaan feesten, ja: bij de schooiers!
- Op heel de wereld bij de schooiers! Zo riep ik ongespeeld ontdaan, want ik had pas het slechte nieuws gehoord over meneer Vandeplastieren die allesbehalve een schooier is - hij is bemiddeld, heeft een niet onaardige vrouw, vers zijn tuin aangelegd, buitenverblijven en een nieuwe wagen - meneer Vandeplastieren dus, die depressief geworden was, zo zegden zij toch, terwijl wij dachten dat depressie iets voor schooiers was maar hoor nu zelf wat schooiers doen: zij féésten, op heel de wereld, en zij noden de geheel toevallige voorbijgangers op hun feesten uit! Gij staat versteld? Maar kijk: als elk al was het maar één fles meebrengt... verstaat ge wat ik zeggen wil?
Zo is dus meneer Vandeplastieren depressief en naar volgens dat het schijnt is de oorzaak van zijn depressie gelegen in het feit dat hij te weinig feestviert - onder ons gezwegen en gezegd, heeft die meneer nog nóóit gevierd, heel eenvoudig omdat hij niet weet wat feesten is! En opnieuw, geachte dames en heren van het publiek, gelooft gij mij niet? En toch is het de waarheid! De huisdokter zond meneer Vandeplastieren naar de specialist en die raadde hem aan wat vaker te gaan vieren. Immers, zo had de specialist gezegd: over velerlei soorten medicijnen bestaan de grootste twijfels, edoch lachen, dat staat als een paaltje boven water, is gezond. En is lachen niet iets wat je op de feestjes doet? Vieren moet je dus, meneer Vandeplastieren, zegde hem kordaat die specialist, aan wie hij de ronde som van vijfenveertig euro betaalde - met een nulletje daarachter organiseer je al een serieuze fuif. Tenzij je doet zoals de schooiers ginder, die helemaal niets hebben om te vieren: geen reden om te vieren, maar evenmin een middel.
- A propos, zo wilde ik nog gauw weten van die geheel toevallige passanten: weten jullie soms wat een depressie is?
Ik hoorde, terwijl ze zich van mij vandaan verwijderden, in de richting van het huisje met dichtgemetseld raam, afhangende afvoerpijp en een ganse rij ontbrekende dakpannen - ik hoorde hen nog iets bazelen, dat ze geen taalkundigen waren en geen psychiaters en dat ze ook niets hadden en bijgevolg ook niets om zorgen over te hebben.
- Wij hebben alleen maar tijd, meneer, zo riepen ze me nog over hun schouder toe: tijd zat, dat hebben wij!
- En wij vervelen ons! Zo riep een tweede - een jonge griet van ik schat nog geen zeventien.
- Wij dansen de verveling weg! Riep tenslotte een derde en zij lachten in koor, verdwijnend achter de straathoek, het was nog niet helemaal donker en ik hoorde aan de plotseling gedurende enkele tellen luid weerklinkende muziek dat een deur was open- en dichtgegaan - de deur van het huis waar het "te doen" was, zoals op elke avond tot een stuk in de nacht.
Men had me zelfs verteld dat de ontbrekende dakpannen netjes vervangen waren, door vrijwilligers dan nog, die anders immers in hun slaap werden gestoord door al die heimwee aanzwengelende liederen van vroeger die daar werden gezongen en gespeeld. En het was allang ook geen geheim meer dat de 'uitbaters' - ooit schooiers, zo moet men het eigenlijk formuleren - door de ordehandhavers die daar immers vaker op een borrel worden getrakteerd, met rust worden gelaten en zelfs op handen worden gedragen. Het is allang geen geheim meer dat lieden zoals meneer Vandeplastieren aldaar genezing vonden van hun depressie en dat zij daar behalve hun ziekte, ook hun geld verloren, en dat daarentegen de 'schooiers' van weleer nu met de sjees door 't dorp paraderen en dat zij in tenminste twee buitenverblijven verblijven tegelijkertijd, ja, dat zij eigenlijk alomtegenwoordig zijn geworden, precies zoals dat gezegd wordt van de schepper van hemel en aarde en van zijn gezant.
Alleen trokken zij op hun beurt mét die fortuinen tevens de depressies naar zich toe, en zij lopen nu de deuren plat van therapeuten allerhande, want men zegt van hen dat zij aan depressies lijden - en wij die dachten dat een depressie iets voor sukkels was en iets voor echte schooiers...
(J.B., 24 maart 2009)
Inbraak
Inbraak
Toen ik arriveerde zag ik meteen dat er wat mis was - ik had een lift gekregen met de auto en was afgezet geworden aan het hek, maar het was donker en noch de maan, noch een lamp hing daar te schijnen, terwijl mijn zicht de jongste maanden fel is afgenomen - ik lijd aan nachtblindheid - maar ik geraakte wel tot bij het portaal en ik wilde net een sleutel uit mijn broekzak opvissen toen ik zag dat de deur op een kier stond - het leek een ogenblik wel alsof er niet één doch twéé deuren op een kier stonden, edoch wat had in 's hemelsnaam de zin van twee deuren kunnen zijn, zo netjes naast elkaar, terwijl men toch maar langs eentje tegelijk naar binnen kan, nietwaar, en zo wist ik meteen dat het aan mijn dubbel zicht gelegen was dat ik de voordeur twee keer zag in plaats van slechts een enkele keer, zoals toentertijd, toen alles nog verliep zoals het hoorde.
Maar de tijd dat alles van een leien dakje liep, is nu helaas allang voorbij en, andermaal helaas, hielden wij het toen allemaal voor vanzelfsprekend en zagen wij veel te laat in dat niéts op de ganse aardbol vanzelfsprekend is omdat alles wat wil spreken, dit spreken van een ander ook moet leren, tenminste als er niet al met de buik gesproken wordt.
Ik duwde dus tegen een van die twee deuren, terwijl de rendieren mij dreigend naderden - of vertelde ik nog niet dat daar aan de voordeur grote dieren rondwaarden met horens, die ik wellicht geheel terecht voor rendieren hield, en die naderbij kwamen, alsof niet ik doch zijzelf daar thuis waren en ik de indringer was die hun rust kwam verstoren - vreemd hielden hun donker glanzende, ronde ogen mij in de gaten in die maanloze, verkilde nacht, en ze zegden niets en zelf durfde ook ik niets te zeggen, durfde ik me nauwelijks te roeren, ervan overtuigd dat de minste abrupte beweging hen naar me toe zou drijven, de kop vooruit, om me met de horens op te nemen, scherpe dolken, messen, bloed.
Bloed rook ik toen ik de deur achter me sloot, echter zonder ze in de grendel te trekken omdat ik me onzeker voelde - alles zag er immers anders dan gewoonlijk uit daarbinnen: de kamers veel te ruim, alsof zij waren uitgerokken zoals men dat doet met deeg als men een bakte prepareert voor het bakken van brood, en de vloeren scheef, zo scheef dat ik moeite moest doen om niet weg te schuiven. En schuiven was het wat ik daarop deed, naar de linker benedenhoek van de kamer toe, met toenemende snelheid, recht naar het deurgat dat uitgaf op de wasplaats die wel verbouwd leek te zijn geworden tot een grote, kromme, diepe holte, enigszins gelijkend op een kolossale waterput vol echo's van druppels uit druipende kranen en van rammelende waterbuizen die met oogvijzen nauwelijks nog vastzaten in de breekbare tegels aan de wanden.
Aan de ijzeren buizen hield ik me ternauwernood nog vast met mijn artrosehanden en ook polsen die geen schroef meer kunnen vastdraaien zonder helse pijn maar die nu eenmaal geen keuze hadden, want de vloeren glommen van een glibberige bruine zeep waarop men zo zijn beide benen breekt en toen trok ik ongewild die veel te dunne buizen uit de wanden los, ze braken en stomend water spoot gevaarlijk uit de scheuren in het rond. De hete buis die ik met de beide handen omklemde, boog door en kromde zich, mijn voeten raakten niet langer de begane grond en ik beschreef aldus een bocht, een baan door een grote ruimte van wat eens een smal en pietluttig washok was en helemaal op 't einde van de draai kwam ik terecht halverwege een torenhoge, steile tegelmuur en kon ik mij nog net vastklemmen met de toppen van mijn vingers in een greppel of een voor of dan toch een gleuf die daar de gladde wand in twee vlakken deelt.
Het blauw van de tegeltjes leek wel grijs en kleurloos door de halve duisternis en in de schemering leken zij zichzelf gelijk automatische speelkaarten door elkaar te schudden, maar het waren mijn vermoeide ogen die dit zo zagen, want de tegels zaten vastgemetseld met plaaster en met kalk. Het water gutste nu over de tegels en ook tussen hun voegen en in de voren en de gladde gleuven stroomde water en het maakte daarbij een soort van luid echoënde muziek in die halve duisternis en ik keek naar boven, over de randen van de muren heen, waar tot mijn ontzetting vreemde lieden ronddwaalden als schimmen.
Soms verliest men de controle over sommige dingen - onvermijdelijk is dat met het toenemen der jaren het geval en dan moet men allerlei zaken delegeren, wat niet vanzelfsprekend is voor wie er altijd op gestaan heeft alles zelf in de hand te houden. Men doet niet zelf meer wat men doen wil, men geeft alleen nog opdracht, een beschrijving van de taak, en men kijkt toe, men commentarieert en dan roept men, als men tenminste nog uit zijn woorden kan: "Een beetje meer dit en een beetje minder dat!" Edoch, soms luistert men niet eens naar wat men zegt zodat men zich dan afvraagt of men wel luid genoeg geroepen heeft en ook verstaanbaar, duidelijk en in de taal van wie daar aan de slag zijn op de werf. Maar soms reageert men gewoonweg niet, als was men vergeten dat jij en niemand anders de opdrachtgever was die, als de klus geklaard is, de werklui immers naar verdienste zal betalen. Of waren dit dan toch helemaal niet de werklieden voor wie ik hen aanvankelijk hield, en ging het inderdaad om indringers en schimmen, die zich zo te zien niet eens stoorden aan mijn weliswaar schuchtere, bange en halvelings verdoken aanwezigheid in mijn eigen huis? Edoch, ineens ergerde het mij ook niet langer dat zij, indringers, mij, de eigenlijke bewoner, volstrekt leken te negeren: ik wilde het ineens ook maar het liefst zo houden, want het werd me klaar dat wellicht één enkele kik volstond om hen daar beneden te gaan vervoegen - ik bedoel: de lijken die daar op grote hopen lagen in het sop.
Of had ik dat nog niet verteld, dat daar beneden, onder mij, beneden in wat eens het washok was dat nu echt ontzaglijke afmetingen had aangenomen, levenloze lichamen ronddraaiden in het sop dat helemaal niet wegvloeien wilde omdat klaarblijkelijk de afvoer zat verstopt? Heel duidelijk kon ik het weliswaar niet zien, wegens de schemering, maar ik zag genoeg om alle twijfels daaromtrent snel als opgeheven te kunnen beschouwen; ik rook ook een en ander en wat ik bovendien nog hoorde, maakte de prent compleet - ik moest mij daar heel snel uit de voeten zien te maken, en al de rest was nu, hoe ernstig het ook was, bijzaak zonder meer.
Ja, ik geraakte dankzij de putten in de tegels die als welkome ankerpunten dienden uiteindelijk over de kant van de muur, al was ik geheel buiten adem van het moeizame klimmen en stroomde er bloed in beken langs mijn nagels, maar vooral de schimmen waren nu te duchten aangezien het geheel onduidelijk bleef van welke aard zij waren, en dit in meer betekenissen dan men voor mogelijk zou houden.
Om te beginnen kon ik helemaal niet zien hoe 'dicht' zij waren, als men hiermede begrijpen kan wat ik bedoel. En ik bedoel met 'dichtheid' werkelijk ook dichtheid - op zicht meetbaar overigens aan al dan niet doorschijnendheid, doorzichtigheid of helderheid. Edoch, ik zei het al, dat er iets hapert aan mijn zicht, en door al dat lekken van dat kokend, stomend water, waren nu ook mijn oren feller gaan suizen zodat ik niet langer weten kon welke geluiden bij welke beelden hoorden, wat uiteraard alles nog een stuk chaotischer maakte. Indien ik bijvoorbeeld geweten had dat zij slechts zwarte schaduwen waren waar men met zijn echte handen los doorheen greep van zodra men ze wilde aanraken, dan was ik zeker en vast niet bang voor hen geweest, want dan konden ze, ijl als ze waren, helemaal geen andere invloed uitoefenen op deze vaste wereld van ons allen, tenzij wat bangmakerij. Er zijn ook schimmen denkbaar die men bíjna voelen kan, ofwel gedaanten die doen denken aan een wolk van schuim, van pasta of van nog andere kleverige substanties. Sommige spoken zijn alleen in dromen vast, zij blijven echter hangen in de slaapkamer als men de ogen opent, zichtbaar maar niet langer voelbaar, als was hun gewicht totaal herleid tot een afdruk van licht. Er zijn ook spoken die gedeeltelijk vast zijn en waar men tegelijk gedeeltelijk doorheen grijpt met de handen, edoch men moet eerst zelf in een toestand van verwarring zijn om op zijn beurt door hen verward te kunnen worden en soms is het lastig om uit te maken of zij de oorzaak dan wel enkel een gevolg van de verwarring zijn. Er bestaan trouwens meer soorten van verwarring, het zou ons veel te ver brengen om daarover uit te weiden.
Ik had, zoals gezegd, het raden naar de aard van deze schimmen, ik voelde alleen hun blikken nu en dan op mij gericht en, ware het niet dat ze met iets heel druk bezig waren, ze hadden zich beslist allang op mij gestort, dus wilde ik alleen maar haast maken nu, uit die greppel klauteren en weglopen daar vandaan, ja, uit mijn eigenste huis, mijn eigen woonst ontvluchten! Want niets is zo bevrezend als ze in de eigen woonkamer te hebben, die vreemden die zich zo gedragen alsof jíj het was die hén voor de voeten kwam lopen. "Kom, Tandine! Kom, Knaagje! Kom alhier, Snijkiesje!", zo riep ik alras mijn zwart behaarde kroost tesamen: "Haasten jullie zich, wij zijn hier te vierklauw weg! Kom, snel, want ze zijn wakker, de mensen!"
"Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.
Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.
Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Boeken van dezelfde auteur. Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.
EN FRANCAIS:
Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.
Warm aanbevolen:
Pas verschenen: "Kamers", van Dirk Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
“O jerum jerum jerum…”
“Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.
Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.
Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.
Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.” (J.B.)
Alle info: klik op de kaft:
De nieuwe poëziebundel van Guy van Hoof (*) is uit: "Bekentenissen" Meer info: klik op de flap hier onder. (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst