Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd) Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
25-02-2011
Zonde
Zonde
- Mijn beste, zei hij: mijn allerbeste..., en hij liet mij zowaar wachten en kennelijk had hij daar ook plezier in, hij wist immers dat ik nieuwsgierig was naar wat hij zeggen zou, we hadden immers pas nog een geanimeerd gesprek gehad...
- Jawel? zo probeerde ik hem aan te zetten om eindelijk met spreken te beginnen.
- Mijn allerbeste, zo herhaalde hij andermaal: wat ge mij daar verteld hebt over die popfiguur uit de golden sixties, hoe was haar naam ook weer?
- Brigitte?
- Juist, ja. En wat zou zij gezegd hebben? vroeg hij.
- Over de zonde, bedoelt gij?
- Uiteraard over de zonde, ja, daar ging het gisteren toch over?
- Zeker. Wel, zo herinnerde ik hem: zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet: echte zondaars daarentegen zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen.
- Vreemd, mompelde hij: bijzonder vreemd...
- Hoezo? vroeg ik.
- Ja, vreemd, herhaalde hij: ik zou exact het tegenovergestelde willen verdedigen.
- Het tegenovergestelde?
- Uiteraard! Want om te kunnen zondigen, moet men eerst wéten wat mag en wat niet mag.
Het leek mij volstrekt logisch wat hij nu zegde.
- Men moet weten wat goed en kwaad is vooraleer men kan zondigen? zo begreep ik hem.
- Dat lijkt mij zo te zijn, ja. Al zou ik het niet hebben over goed en kwaad; ik zou veeleer spreken over de regels of de wetten, zo specifieerde hij.
- Wat bedoelt gij dan?
- Wel, ik bedoel heel eenvoudig dat het werkwoord 'zondigen', zonder meer, nergens op slaat: als men zondigt, dan zondigt men altijd tegen de een of andere regel of wet. Het volledige werkwoord is dus niet 'zondigen' maar wel 'zondigen tegen'. En het werkwoord ontleent zijn inhoud dan ook aan het bestaan van die regels, of die wet, zo legde hij uit.
- Wie de wet niet kent, die kan ook niet zondigen tegen de wet? zo wilde ik weten of ik het nu goed begreep.
- Uiteraard niet, zo stelde hij mij meteen gerust: wie de wet niet kent, die wéét hoe dan ook niet dat hij zondigt tegen de wet, en daarom ook treft hem geen schuld. Wie de wet niet kent, kan immers niet kiezen om al dan niet de wet te volgen: kennis is een voorwaarde voor keuzevrijheid en wie niet vrij kan kiezen, kan zich ook niet met schuld beladen.
- Dat lijkt mij logisch, ja, zo beaamde ik, al was mij nog lang niet alles duidelijk, en ik gaf hem meteen ook mijn twijfel te kennen:
- Gij spreekt over regels tegen welke men zondigt, maar er is toch ook het geweten? Kunnen wij dan niet handelen in strijd met het geweten?
- Kijk, daar hebt ge het weer, nietwaar, morde hij: het goede, het kwaad, het geweten... Dat zijn geen op zichzelf staande begrippen, ziet ge? Ze zijn verbonden met welbepaalde regels. Men spreekt over het goede waar de regels gevolgd worden en waar dat niet gebeurt, spreekt men van het kwaad. Welnu, ook het geweten is verbonden met regeltjes en wetten: ons geweten is niets anders dan het geheel van regels - meestal maatschappelijke regels - zoals wij ons die eigen hebben gemaakt. We interioriseren de regels van kindsbeen af, en dan zitten die zo diep dat het wel lijkt alsof ze uit onszelf komen.
- Is dat dan niet zo? schrok ik.
- Vergelijkend onderzoek toont aan dat het geweten de specifieke regels van een cultuur volgt, en niet andersom, antwoordde hij en er klonk pret door in zijn stem.
- Er zijn geen universele regels?
- Er zijn blijkbaar wel regels die quasi overal voorkomen, maar dat ligt dan aan het feit dat, alvast vanaf een zeker punt, alle mensen van nature op elkaar gelijken. Er kunnen altijd uitzonderingen zijn...
Het leek mij logisch wat hij zegde, maar vergat hij de dimensie van het gevoel dan niet? Ik moest het hem vragen...
- Waarom beschouwen wij de zonde dan als iets verwerpelijks, als iets dat onze afkeer opwekt, en niet als iets dat gewoon fout gaat? probeerde ik.
Zijn antwoord klonk zelfzeker:
- De zonde is taboe en de zondaar schrikt af omdat het gedrag van wie zich niet houden aan de afgesproken regels, volstrekt onvoorspelbaar is!
- Ja, dat lijkt mij wel hout te snijden..., zo begreep ik.
- Of Brigitte kwaad doet, of deed, met haar zogenaamd 'progressief' gedrag in de zestiger jaren, betwijfel ik overigens ten zeerste, ging hij door: zij zal wel kwaad doen in de ogen van de papen, maar is dat een referentie?
- Alle gekheid op een stokje, maar ik vind de zangeres een kleurrijke dame, zo moest ik toegeven, en om het met de onlangs nog geopenbaarde woorden van een groot schrijver te zeggen: zoals alle mooie vrouwen, is zij geschapen speciaal voor diegenen die te kampen hebben met een gebrek aan verbeelding!
Hij lachte, leek diep na te denken, en keerde dan naar de woorden van de befaamde zangeres terug:
- En zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet? En echte zondaars zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen? Was het dat wat zij zei?
- Jazeker, beaamde ik, al benieuwd waarom hij nu ineens terugkwam op haar woorden.
- Wat zij waarschijnlijk bedoelt te zeggen, zei hij, is dat echte criminelen zich niet bewust zijn van het kwaad dat ze doen, omdat zij geen geweten hebben.
Ik moest er een ogenblik over nadenken: hij maakte onderscheid tussen zondaren en misdadigers...
- Maar... dan kunnen echte misdadigers ook niet zondigen? zo wierp ik op.
- Kennelijk niet, zei hij, al is ook dát niet helemaal waar, maar 't blijkt wel een algemene regel.
Misdadigers zondigen niet. Wat een stelling! Misdaad is geen zonde? Ik kon geen fouten vinden in zijn redenering maar zijn conclusie onderschrijven leek mij waanzin. Ik groette hem ten afscheid en begaf mij met de auto in 't verkeer. Het regende, het water viel met bakken uit de hemel, de ruitenwissers op de hoogste snelheid leken te verdrinken in de vloed, de weg werd wazig, het wegdek glad, ik voelde de wagen drijven op de stroom, ik wist wel hoe gevaarlijk aeroplaning was en ik moest denken aan Jezus die over het meer van Galileia liep zonder te zinken. Een collega van me maakte daar een grapje over, hij vertelde dat de Heer op paaltjes liep, maar de pointe van de grap bleek ik te zijn vergeten, de grapjas kwam daags nadien om door verdrinking. De autobaan leek nu onder mij weg te schuiven, de wereld draaide om de as die ikzelf was, er was een klap en alles kwam tot stilstand.
Er stond een man aan mijn portier te trekken, hij riep maar ik kon hem niet horen, ik hoorde de regen bijna niet meer, er was iets met mijn oren gebeurd, want alle geluid was vaag en alleen nog een geruis als van een televisietoestel met een scherm vol sneeuw kon ik nu horen. Hij trok het portier open, haalde me eruit, ik dacht dat hij me redde uit een brand of zo, maar neen: hij schold me de huid vol en maakte aanstalten om mij een slag toe te brengen met de koevoet die hij met de beide handen omklemde, dit was geen reddingspoging maar verkeersagressie, een sensationeel onderwerp dat weliswaar de krantenkoppen haalt maar dat mij echt geen zier kan interesseren. "Verkeersagressor maakt dodelijk slachtoffer met koevoet op de stadsring in de pletsende regen" - het soort van artikels die mij nog minder zeggen dan de reklameboodschappen.
De man week weer achteruit, ik stapte uit, trachtte mij te oriënteren, zag dat mijn wagen in een vangrail hing, daarachter gaapte kennelijk een afgrond vol minuscule vrachtwagens, maar ook dat onderwerp kon mij niet boeien, en toen de man van zopas weer op me af kwam, stelde ik hem de vraag, of hij dat wist, dat echte misdadigers niet kunnen zondigen.
Hij bekeek mij twee keer, ik herhaalde mijn vraag, hij zei iets maar ik kon hem niet verstaan, wellicht omwille van mijn oren waarmee kennelijk wel iets ingrijpends was gebeurd.
- Om te kunnen zondigen moet men eerst de regels kennen, zo legde ik hem uit: men kan niet zondigen in onvrijheid en men is pas vrij als men kennis heeft en als men weet wat moet en wat niet mag.
- Zo? zo hoorde ik hem nu duidelijk roepen: en kennen criminelen dan de regels niet?
Ik was verward, ik kon zijn vraag niet eens beantwoorden, wat mij zopas nog helder toegeschenen had, leek mij nu duister als de nacht, ik kon geen woorden vinden, zocht en zocht, herinnerde me dat ik de ganse uitleg had gehoord en dat ik er niets tegenin kon brengen: criminelen kunnen niet zondigen. En nu...
- Wel? riep hij weer: hebt gij dan gedronken? Da's pas tegen de regels! Da's pas crimineel! Zie daar mijn auto eens! Twee weken oud! Twee weken!
Ik keek over het wegdek, wat verderop in de vangrails hing een wrak waaruit een zwarte rook opsteeg. Ik begreep dat ik dit ongeval veroorzaakt had maar de omvang ervan werd me pas duidelijk het ogenblik daarop: tot hoog in de wolken boven ons, lagen splinternieuwe wagens gelijk afval op een hoop geveegd, en in de gapende afgrond brandden de brokstukken van talloze wrakken.
Het hield maar niet op met regenen, de zondvloed nam slechts toe in intensiteit en het wegdek was een waterval geworden. En het regende zo hard dat ik geheel verdoofd werd van 't lawaai. De vrouw van mijn belager kwam plotseling opdagen en zij ging zitten waar wij zaten, op een stuk van de vangrail die nog overeind bleef en zij keek, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het enorme spektakel. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de wrakken, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen dat alom hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.
(J.B., 15 februari 2011)
24-02-2011
Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
"Nu de wereld toch in brand staat en op zijn laatste benen loopt, heeft het nog weinig zin om het geheim te houden", zei hij: "en uit zichzelf zullen de mensen het ook niet meer vinden. Er zijn meer zaken te vertellen, maar ze hangen samen, uiteraard, en het meest tastbare en ook het meest zichtbare en bewijsbare van dat alles betreft, zoals je weet, de kosmos." Hij keek eens naar buiten, naar de grijze luchten boven de bomen, en zuchtte, alsof hij dacht: daar gaat hij dan, de kosmos!
"Is het een lang en moeilijk verhaal?", vroeg ik hem. Hij keek wat teleurgesteld op van mijn vraag, alsof zijn antwoord, dat tenslotte het antwoord bij uitstek was op de meest prangende aller vragen - hij keek op alsof zijn antwoord wat teveel van iemands tijd in beslag had kunnen nemen. Hij beantwoordde die indiscretie dan ook met alleen maar een lange minuut van stilte, en uiteraard ging ik niet weg en wachtte ik geduldig, terwijl het helemaal tot me doordrong hoe dom mijn opmerking wel was geweest. Maar ook hij had geen keuze: er was behalve ikzelf geen interviewer meer die hem aan bod kon laten komen, en dat wist hij ook: wij moesten allen roeien met de riemen die we hadden en dat probeerden we nu ook te doen.
"Je weet beslist", zo begon hij uiteindelijk, "dat alles in het heelal onderhevig is aan de zwaartekracht?"
"Dat heb ik ooit vernomen", antwoordde ik: "zelfs het licht zou een valbeweging maken".
"Precies", zei hij, "zelfs een lichtstraal buigt af waar zij bijvoorbeeld een planeet passeert, en daarover wilde ik het hebben, ik zal je niet onledig houden met overbodigheden. Maar eerst dan toch nog dit..." Ik zette me schrap.
"De Copernicaanse revolutie, dat ken je wel?"
"Al van gehoord", zei ik: "Gaat dat niet over de overgang van het geocentrisme naar het heliocentrisme? De aarde draait rond de zon in plaats van andersom?"
"Zo wordt het toch verteld", zei hij, "al moet men opmerken dat de rondgang van de aarde om de zon niet mag verward worden met het draaien van de aarde om haar eigen as, want dát is wat de illusie veroorzaakt dat de zon om de aarde draait. Indien men van op de zon altijd dezelfde kant van de aarde zou zien, zoals wij van op aarde altijd dezelfde kant zien van de maan, dan zouden wij er misschien nog steeds niet achter gekomen zijn dat het allemaal in beweging is. Voor ons zou de zon daar dan hangen, altijd op dezelfde plaats, en onze dag zou eeuwig duren, alvast aan één kant van de aarde. De achterkant zou nachtelijk blijven, koud en onbegroeid. En misschien zou ook de zonnekant door een gebrek aan afwisseling geen leven kunnen dragen. Maar hoe dan ook zouden we de beweging die we maken niet meteen kunnen zien. Je weet overigens toch wel dat men de ganse kosmos perfect kan beschrijven vanuit de veronderstelling dat de aarde onbeweeglijk in het centrum hangt?"
Ik had daar nog nooit bij stilgestaan, maar wat hij opperde leek mij niet in strijd met de intuïtie: men kan zich indenken dat men zelf niet beweegt terwijl al de rest om zich heen draait, en wellicht zijn er wetten te vinden die dat dan allemaal toelaten en die dat zelfs noodzakelijk maken.
"Zo'n wereldbeeld is weinig elegant", zei hij, "maar theoretisch is het misschien niet helemaal uit te sluiten. Maar wat ik je nu ga vertellen, is alles behalve ver gezocht: het gehoorzaamt perfect aan de wetten van de fysica, en als ik je het verhaal doe, dan zal je verstomd staan dat men daarvoor tot nog toe alom blind blijkt te zijn geweest."
Ik wist niet of ik hem begreep, ik had er geen idee van wat hij van plan was te gaan vertellen, maar de openbaring die dan volgde, klonk me vanzelfsprekend in de oren en ongelooflijk tegelijkertijd.
"Licht is onderhevig aan de zwaartekracht", zo herhaalde hij zijn woorden van zo-even: "Een lichtstraal vormt geen rechte maar zij buigt. En omdat zij vertrekt van op de massa van de ster waaraan zij ook ontspringt, is het dan ook in de richting van haar eigen oorsprong dat ze afbuigt. Ben je hiermee akkoord?"
Met deze woorden kon ik het niet oneens zijn en ik knikte.
"Een lichtstraal die langs een planeet voorbijschiet, zal zich een weinig naar die planeet toe neigen. De banen die lichtstralen beschrijven zijn geen rechten, trouwens net zoals de banen die andere projectielen beschrijven, zoals bijvoorbeeld een voetbal. Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal zich buigen in de richting van de zon, precies zoals een bal die ik de lucht in schop, terug zal keren naar de aarde."
"Dat lijkt mij heel correct te zijn", antwoordde ik.
"Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal een kromme beschrijven welke uiteindelijk naar de zon terugkeert", zei hij.
"Dat zou ik niet kunnen tegenspreken", gaf ik toe.
"Een lichtstraal die van de zon afkomstig is, keert na een reis door de ruimte naar de zon terug, of althans naar de ruimte in de omgeving van de zon."
"Zeer zeker", antwoordde ik.
"Een lichtstraal die in een spiegel schijnt, doet dat trouwens ook", zei hij: "zij keert terug, en als de spiegel loodrecht op de straal staat, dan keert zij terug naar haar plaats van oorsprong. En stel eens dat wijzelf met een zaklampje die lichtstraal door de ruimte joegen, terwijl wij niet eens zouden weten dat er spiegels in de ruimte hingen, dan zouden wij beslist denken dat de schijnsels die ons vanuit de ruimte tegemoet kwamen, van derden afkomstig waren, terwijl zij de reflecties waren van onze eigen zaklampjes."
"Waarschijnlijk zouden wij dat dan denken, ja", zo moest ik toegeven.
"Als wij met een zaklampje in die spiegel daar schijnen", zei hij, "dan hebben wij het uiteraard direct door dat de terugkaatsing van onze eigen lamp afkomstig is: de bewegingen die wij met onze zaklamp maken en de teruggekaatste verlopen immers quasi gelijktijdig, niet?"
"Vast en zeker", zei ik.
"Maar als die spiegels ergens héél ver in de ruimte hingen", zo ging hij nu door, "dan zouden zij beslist een geruime tijd onderweg kunnen zijn, nietwaar?"
"Vast en zeker", zo herhaalde ik: "Zij zouden secondenlang onderweg kunnen zijn. Dagenlang. Jarenlang..."
"Vele lichtjaren lang zouden zij door de ruimte kunnen reizen vooraleer terug te keren naar hun plaats van oorsprong", zo vervolledigde hij mijn zin: "Hoe groter de massa van de zon waar zij vertrokken, des te rapper zouden zij terugkeren", zei hij, "want des te groter was de aantrekkingskracht, des te sterker de afbuiging van de vertrekkende én terugkerende stralen".
"Het lijkt mij dat ik dat ten volle moet onderschrijven", zei ik, en reeds vermoedde ik de omwentelingen die nu niet lang meer op zich zouden laten wachten.
"De nachtelijke sterrenhemel", zei hij, en hij herhaalde het en liet zijn woorden uitdijen zoals het heelal zelf: "de nachtelijke sterrenhemel..."
"De nachtelijke sterrenhemel?", zo probeerde ik hem tenslotte op een welvoeglijke manier uit zijn verzonkenheid terug te halen.
"Wat een kostelijke illusie!", zei hij, mij aankijkend alsof hij zelf van een andere planeet kwam.
"Hoezo een illusie?", probeerde ik het nog tegen te houden.
"Al die lichtstralen die hier vertrekken: maken zij niet een wijdse kring door de lege ruimte?", zo vroeg hij mij.
"Dat heb je net uitgelegd", antwoordde ik.
"En keren zij na hun reis niet weer naar ons terug?"
"Zeker", zei ik.
"En krijgen wij dan niet eenzelfde valse indruk die we ook kregen als we met zaklampen op verre spiegels in de ruimte schenen?"
Ik verwonderde me er ineens over hoe moeilijk het wel was om een volstrekt logische gedachtengang te voltooien als die leidt naar een conclusie die in tegenspraak blijkt met datgene wat wij altijd al hebben geloofd.
"Denk je ook niet dat die vele sterren die wij in de nachtelijke hemel kunnen zien, gewoon teruggekeerde stralen zijn van onze eigen zon?", zo voltooide hij de redenering die mij volstrekt onschuldig leek terwijl ik ze wantrouwde, meer nog dan het grootste kwaad dat een mens belagen kan: het kwaad van de onwaarheid.
"Ik weet het niet", zei ik verward.
"Ik weet het wél", zo sprak hij me nu tegen en ik had geen wapen meer om deze strijd te voeren: "Ik weet het wel, en let goed op want dit is nog maar een allereerste begin. Wat wij om ons heen zien, is slechts de reflectie van onszelf: de sterren zijn reflecties van onze eigen zon, de mensen om ons heen zijn niets dan spiegels, en ook de geschiedenissen die wij proberen te doorgronden staan niet buiten ons, zij liggen binnen in de kelders van onze ziel verscholen. Maar met het einde van de wereld is de tijd gekomen dat zich het binnenste naar buiten keren moet: het Zijn zelf gaat nu aan het kotsen, de walging is van start gegaan, de duivel rekt en strekt zich, overschouwt zijn land, wordt vrijgelaten voor een tijd van duizend jaar zoals ons al de heilige geschriften leren..."
"Verontschuldig me", zo onderbrak ik hem, "maar dit kan ik niet meer beamen. Ik vind uw conclusies ronduit ongehoord!"
"Dat zijn ze ook", zei hij: "En mijn verhaal is nog niet af, veel meer zaken immers zijn tot vandaag nog ongehoord!"
En toen hij dit gezegd had, begon het luid te regenen, zodat men reeds na relatief korte tijd de indruk kreeg dat het een zondvloed was die opstak. Dat kon men overigens allang verwachten, overeenkomstig de meest klassieke en eenvoudige theorieën: opgewarmde luchten nemen zeeën water in zich op, die er bij een algemene afkoeling weer uit vallen. Zijn mond bewoog nog, maar er leek geen geluid meer uit te komen, de regen sprak in zijn plaats en hij sprak zo overtuigend dat hij alom gehoor vond en dat de mensen overal verzonken in een diepe slaap, waarin zij kennelijk een en al oor werden voor dat ene, ware en overdonderende verhaal.
(J.B., 23 februari 2011)
15-02-2011
Christus en de kardinalen
Christus en de kardinalen
- Sinds de kardinalen hier in opspraak kwamen, is mijn ontzag voor het christendom alleen maar toegenomen, zei hij.
Hij bedoelde weliswaar de bisschoppen, maar ik verbeterde hem niet, het was immers slechts een tikfout in zijn te geleerde hoofd. Met een breed gebaar bood hij me een stoel aan en hij nam ook zelf plaats. Zijn vrouw bracht thee in een met blauwe bloemen beschilderde, witte kan. Ze plaatste midden op het donkergroene tabelblad een witte suikerpot boordevol kandijsuiker, romige melk in een kannetje, veelkleurige kopjes en minuscule lepeltjes. We zaten aan een tafeltje bij het raam en we keken naar de gutsende regen buiten. Het leek wel alsof het water dat neerviel uit de hemel alles weer wit wou wassen, alsof straks alle zonden zouden weggeregend worden, en daar vandaan kwam wellicht ook de benaming 'zondvloed': dat was geen straf voor begane zonden doch een goddelijke poging om ze met heel veel water weg te spoelen en ons aller zieltjes weer nagelwit te wassen. Maar zonden zijn geen vlekken in kleren, zonden zijn blijkbaar een veel hardnekkiger vuil en er bestaat geen waspoeder dat dit van ons losweken kon. De regen viel met bakken uit de luchten, doch dat gevoel van in een grote wastobbe te zitten, leek bedrieglijk: iedereen wist dat na de stortvloed onze zonden nog even zwaar zouden wegen als voorheen.
- Alleen Christus kan ons weer witwassen, zei hij en hij leek nu zijn geloof wel uit te stralen: alleen Hij is in staat om ons van die lasten te bevrijden! En na een ogenblik van vervoering voegde hij daar nog aan toe: Hij kan dat uiteraard pas doen omdat Hij zelf onschuldig is terwijl Hij werkelijk boet zoals iemand voor zijn eigen zonden boeten moet.
Hij wachtte een tijdlang toen hij dit gezegd had, het bleef pijpenstelen gieten buiten en in de belendende keuken deed zijn vrouw de vaat. In een hoek in een zetel lag opgerold een grijze kat te slapen, het was alsof zij mee luisterde naar ons gesprek, doch zij bleef daarbij zo rustig dat zij de indruk gaf dat zij alles ook zoveel beter kon begrijpen. Katten hebben geen kardinalen, zij hebben ook geen erfzonde begaan, zij hebben derhalve geen verlosser nodig voor hun heil, zes keer verrijzen ze en daarmee uit. Katten leven nog altijd in het paradijs. Ikzelf begreep niet veel van al die zaken: hoe het mogelijk is dat iemand anderen van zonden kon verlossen, alsof het slechts een schuld betrof die met munten te betalen was of met wat anders, alvast iets dat verband hield met een wraak...
- Toont de hele zaak niet aan hoe ondraaglijk het wel moet zijn om onschuldig te worden gestraft en vervolgd? zo ging hij verder. Een zieke bisschop begaat wandaden en maakt een onschuldig slachtoffer, zoals ook Onze-Lieve-Heer er een was, of is. Een kind dat nog niet eens aan zijn Eerste Plechtige Communie toe is, kent immers nog geen zonde. Maar de collegae-bisschoppen, die eerst alles dood trachtten te zwijgen, kunnen plotseling niet rap genoeg zijn om in speciale conferenties aan de ganse wereld kond te doen dat zij met die verschrikking helemaal niets te maken hebben. Het lijkt er alvast heel sterk op dat hun zorg nooit Onze-Lieve-Heer geweest is die daar onschuldig lijdt, maar wel het gevaar dat zij zelf in een parket dreigden te belanden waarin ze wel eens leed zouden kunnen ondervinden - schuldig of onschuldig. En boeten voor de eigen zonden is één zaak, maar boeten voor de zonden van een ander... hoe onmenselijk moet dat niet zijn?
- Boeten voor de eigen zonden doen wij toch allemaal? zo vroeg ik hem.
- Dat weet ik nog zo niet, antwoordde hij met stille stem: het geweten knaagt, dat is wel waar maar naar men zegt, knaagt dat van heiligen heel wat pijnlijker dan dat van booswichten. Die pijn houdt bovendien niet op totdat vergeving werd geschonken door al wie onder de fout in kwestie hebben geleden. Kunnen de doden nog vergeven? En diegenen van wie de geest vertroebeld is, hetzij door het kwaad dat hen werd aangedaan, hetzij door de tand des tijds of ten gevolge van nog andere zaken? En kan Christus dan vergeven aan wie geen spijt hebben over hun zonden? En wat is vergeving dan? Zegt de kerk niet dat alleen God kan vergeven omdat Hij ook eerst betááld heeft voor de schuld die Hij dan wegwast? En is vergeven dan niet gewoon verkapte wraak? Is vergeving zoals menigeen zich dat nu blijkbaar voorstelt geen kostelijke grap want een onmogelijkheid omdat, als puntje bij paaltje komt, blijkt dat voor álles maar dan ook voor álles betaald moet worden?
Regen geselde de ruiten en de wind joeg door de takken van de bomen en gierde langs de gevel van het huis, de luchten kleurden verderop zo donker dat het wel nacht leek in plaats van dag, en het ware beangstigend geweest als men hier alleen geweest was, maar nu we samen deze plaats deelden, had het ontij warempel iets gezelligs.
- Bestaan er mensen die hun zonden niet betreuren? vroeg ik hem.
- Wie zal het zeggen? antwoordde hij gelaten. Alvast zijn er die niet weten wat ze doen, en de Gekruisigde vroeg voor hen vergeving aan zijn Vader, maar dan wel met het argument dat ze niet wísten wat ze deden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen". En wordt aldus niet geopenbaard dat wie zich wél bewust zijn van wat ze aanrichten, nimmer op vergeving kunnen rekenen?
- Tenzij ze nadien berouw tonen...
- Tja, berouw... Kan men berouw hebben maar het niet tonen of het niet openbaar maken? Ik vrees dat dit een soort van een hel moet zijn voor de zondaar: spijt hebben voor eeuwig. Het uitdrukken van de spijt lijkt mij noodzakelijk om daarvan verlost te kunnen worden. Wat nog niet wil zeggen dat men ook verlost zál worden...
- En de zieken dan? Hoe zit dat nu? Wanneer is iemand zondaar of patiënt?
- Dat lijkt ook mij een kluwen maar, zoals gezegd, zal de kwestie of men zich al dan niet bewust is van wat men aanricht, doorslaggevend zijn: wie niet weet wat hij doet, is duidelijk ziek; wie daarentegen wetens en willens kwaad berokkent... die gelooft overigens niet dat hij echt fout is, denkt u dat ook niet?
- Hoezo?
Zijn vrouw nam de kan met de blauwe bloemen op en schonk thee. Dan ging zij rond met de suikerpot en met het kannetje vol verse room. We roerden met de kleine lepeltjes in onze kopjes, het maakte een muziekje dat bij het getrommel van de waterdroppels op de ruiten welhaast geheel onhoorbaar was.
- Neem nu een inbreker, zo zei mijn gastheer: een dief. Hij weet heel goed dat hij niet mag stelen, maar hij doet het toch, hij wil in bezit nemen wat hem niet toekomt. Welnu, in zijn eigen ogen maakt hij pas een fout als hij zich laat betrappen! Zolang zijn wandaad niet geopenbaard werd, zal hij ook niet vinden dat hij in de fout is gegaan.
- Maar dan ziet hij het misdadige van zijn misdaad ook niet in! zo wierp ik tegen. En is dat gebrek aan inzicht dan geen ziekte?
- Niet van stapel lopen! riep hij: de dief weet heel goed dat hij niet mag stelen, anders zou hij toch zeker geen maatregelen nemen om niet betrapt te worden? Waarom anders komt hij midden in de nacht als iedereen slaapt? Waarom loopt hij op de toppen van zijn tenen? Waarom draagt hij zo vaak een wapen mee? En om welke andere reden zal hij over de inbraak blijven zwijgen voor de rest van zijn dagen, als het niet is omdat hij ook heel goed wéét dat zijn daad een misdrijf is?
- Uiteraard omdat hij vreest voor straf! zo geloofde ik te moeten antwoorden.
- Dat is wel waar, zei hij, maar hij vreest voor straf, zo zegt u zelf: hij vréést! En kan men uit het feit dat hij vreest dan niet afleiden dat hij ook wéét en heel goed beseft dat dit niet mag?
Hij begreep duidelijk niet wat ik precies bedoelde, ik had me niet goed uitgedrukt en ik zag me genoodzaakt om mijn standpunt te verhelderen:
- Hij weet zeker wel dat dit verboden is, zei ik, maar misschien vindt hij, persoonlijk dan, dat het geen zonde is en dat het niet bestraft zou moeten worden.
- Zei ik dat dan net zelf niet? zo vroeg hij zich af. Hij keek me aan, wachtte totdat ik met een voorbeeld aan kwam.
- Neem nu al diegenen die ervan overtuigd zijn dat alles aan iedereen toebehoort en dat bezit diefstal is... Onze maatschappij stoelt vooral op rechten en we hebben recht op al die zaken die we ook kunnen betalen; de nood is bijna van geen tel. Wie de tien laatste broden op kan kopen, mag dat ook doen, ook al gooit hij ze in zijn beerput terwijl hongerlijders zonder centen daar staan op te kijken. Dat is nu eenmaal onze rechtsstaat. Maar zijn er niet heel andere samenlevingen denkbaar? Staten waarin niet het alles overheersende geld maar wel de nood voorop staat? In zo'n staten zou het wegwerpen van broden strafbaar zijn! Niet het geld, maar de honger zou daar recht geven op brood!
- Daar is wat voor te zeggen, gaf hij toe: soms zijn de wetten van een land onrechtvaardig en dan begaat men somtijds helemaal geen kwaad door ze met de voeten te treden als men maar recht doet. Soms ook moet er op gewezen worden dat men de geest van de wet moet volgen en niet de letter. Ja, zo zuchtte hij, de wereldse wetten vallen niet altijd met de goddelijke samen. Geen enkele wereldse wet komt perfect met de goddelijke overeen.
Hij neeg nu wat voorover en vervolgde:
- Daardoor is het ook mogelijk dat schuldigen vrijuit gaan en dat anderen onschuldig worden gestraft, zoals bijvoorbeeld Christus. Indien de wereldse en de goddelijke wet één waren, dan hadden wij ook nooit een Verlosser kúnnen hebben!
Ik schrok van de vreemdheid van zijn redenering. Intussen was het nog veel harder gaan regenen en zijn vrouw ging even kijken bij de deur, alsof ze ervoor vreesde dat het water naar binnen kon stromen. Bij wijlen maakte de stortvloed zoveel lawaai dat het gesprek gedurende enkele seconden onderbroken diende te worden omdat we elkaar onmogelijk nog hadden kunnen verstaan. Ik kreeg overigens het gevoel dat ons gesprek ons helemaal niet wijzer maken kon, dat er geen antwoord was op zekere vragen, dat alle zogenaamde verduidelijkingen zeer bedrieglijk waren en dat voorbeelden onmiddellijk tegenvoorbeelden opriepen. Toen het onweer tenslotte weer wat luwde, ging hij verder:
- Socrates zegde ooit dat niemand kwaad doet tenzij uit onwetendheid, wat wil zeggen dat men altijd zelf gelooft het goede te doen. Het handelen gevolgzaam aan een tirannieke wet kan maken dat men niet gestraft wordt terwijl men nochtans kwaad berokkent. En het overtreden van die wet kan soms kwaad jegens anderen voorkomen terwijl men aldus voor de eigen veroordeling en straf kiest. Het goede valt zoals gezegd niet altijd samen met wat de wet voorschrijft, maar bovendien is het zogenaamde geweten een bijzonder gámmel kompas!
Hij leunde in zijn stoel achteruit:
- De ene heeft een reuzengeweten, de ander heeft er compleet geen, maar bovendien... blijken wij het helemaal niet eens over wat goed en kwaad dan wel mogen zijn! Het geweten kan u iets anders dicteren dan de wet... maar uit vergelijkend onderzoek is wel gebleken dat het zogenaamd persoonlijke geweten uitgerekend door de wetten werd gevormd! Het heet interiorisering: mensen maken zich de wetten van hun land zo grondig eigen dat ze het gevoel krijgen alsof die wetten uit hun eigen ziel voortkomen ofwel uit een onfeilbare, goddelijke bron.
- Heeft Immanuel Kant daar in de achttiende eeuw niet wat op gevonden met zijn universele, gulden regel: "Doe nooit aan een ander wat gij niet wilt dat een ander u aandoet"? zo probeerde ik.
- Tja, in feite zijn dat wat andere woorden voor het Christelijke gebod: "Bemint uw naaste zoals uzelf!", antwoordde hij. Maar ook dan blijft het soms nog de vraag of wat wij van anderen verwachten en verlangen wel voor iedereen hetzelfde is.
- Over belangrijke zaken zijn we het toch zeker wel eens? wierp ik op.
Hij liet met een klein handgebaar merken dat hij daarmee akkoord ging.
- Het probleem van de onverdiende straf dan, zo trachtte ik tot het eigenlijke onderwerp terug te keren: werd Christus onverdiend gestraft daar Hij geheel zonder zonden was? En zegde ook Job niet in dat geval te zijn? En wat met die miljarden kinderen die onverdiend want geheel onschuldig de doodstraf krijgen, want zij verhongeren terwijl miljoenen anderen geheel onverdiend met overvloed worden beladen?
- Niet teveel ineens, zo legde hij me het zwijgen op: dit zijn overigens vragen die zich gedragen zoals het zaad van levende wezens: ze zijn vruchtbaar, ze roepen op hun beurt telkenmale weer heel wat andere vragen op; ze worden door hun antwoorden niet weggewerkt doch ze vermenigvuldigen zich ermee! Maar laten we nu stap voor stap te werk gaan, en eerst eens kijken naar de onverdiende straf van Christus, zoals u ze noemt.
- Om te beginnen heeft Christus naar verluidt geheel vrijwillig onze zonden op zich genomen, zei hij. Maar betekent dat dan dat hij daardoor ook schuldig is geworden? Ik bezweer u dat niemand zonden op zich kan nemen die hij niet begaan heeft! Men kan niet aan zichzelf daden gaan toeschrijven als men die niet eerst zelf heeft gesteld. Of dat nu zonden zijn of weldaden is daarbij eender.
Ik haalde mijn schouders op.
- Stel dat ik ga rondvertellen dat ik de uitvinder ben van de straalmotor, zei hij: dat is absurd, toch? Frank W
hittle heeft de straalmotor uitgevonden en, wat ik ook onderneem, ik kan voor die uitvinding nooit de eer opstrijken.
- Dat lijkt mij duidelijk, beaamde ik.
- Evenmin kan ik andermans zonden opeisen, zei hij. Christus heeft, zo dunkt me, niet onze zonden op zich genomen, waar wel de schuld daarvoor, wat iets heel anders is, en dat is mijns inziens wél mogelijk. Als een schuldeiser mijn buurman met een proces bedreigt omdat hij zijn huur niet heeft betaald, dan kan ik in zijn plaats die schuld aflossen. Het maakt voor de schuldeiser immers helemaal niets uit wie hem die schuld betaalt want op geld staat geen naam; wat telt voor hem is dat hij zijn geld ook krijgt.
- Maar zeg me eens..., zo onderbrak ik hem. Ik neeg me over het tafelblad en ik articuleerde goed om aldus te onderstrepen dat deze vraag me echt ter harte ging: wie is eigenlijk de schuldeiser in ons geval... ik wil zeggen: in het geval van het grote kosmische drama van de zondeval?
Hij keek me ineens aan alsof ik uit een boom kwam vallen.
- Tja, wie? herhaalde hij.
- Is het God de Vader zelf? vroeg ik. En, zo ja: kon Hij dan deze schuld aan zijn Zoon niet vergeven? Het gaat hier toch zeker wel over de religie die de vergeving allerhoogst in 't schild voert? En is de schuldeiser God de Vader niet, dan moet het wel de duivel zijn... hoe kan die dan macht verkrijgen, niet alleen over de mens, maar tevens over zijn eigen Schepper, daar hij Hem in dat geval verschrikkelijk kan doen lijden en Hem, geheel onschuldig dan nog, ter dood kan brengen?
Hij keek me wat verweesd aan, sloeg de blik neer, keek daarna door het venster naar buiten in de regen en leek voor een lange tijd afwezig.
- Het is nochtans de duivel, antwoordde hij tenslotte: het is de duivel die de mens ten val bracht, en het is de Schepper zelf die ons weer bevrijd heeft.
- Eerlijk gezegd kan ik me daar helemaal niets bij voorstellen, zo biechtte ik hem tenslotte op. Ik zag alleen een man die uit de wolken neerviel op de aarde, en vervolgens een Jezus die uit diezelfde wolken kwam gedoken om de gevallene op te rapen en dan weer mee te voeren... de wolken tegemoet.
- Heb jij kinderen? vroeg hij.
- Kleinkinderen, zei ik. Een kleindochter en een kleinzoon, zeventien en achttien zijn ze nu. Het is een lange geschiedenis...
- Goed, zei hij. Stel eens dat uw kleinzoon op het internet zit te surfen en hij vindt een site waar hij uitgenodigd wordt om aan een gokspel mee te doen. Hij waagt zijn kans, zet geld in en verliest. Het is een stommiteit die heel wat kinderen begaan, maar hij is achttien, hij is meerderjarig, hij is verantwoordelijk voor wat hij doet. Hij vertelt er eerst niets over maar enkele weken later krijgt hij een aangetekende brief die hem van slag brengt en hij legt u die voor: de advocatuur van een of andere organisatie vordert een grote som geld van uw kleinzoon die een klein fortuin blijkt vergokt te hebben. U gaat inlichtingen halen bij de politie, maar niets mag nog baten, de schuldeiser is in zijn recht, er moet hoe dan ook worden betaald...
- U gelooft dat de mens in die situatie verkeert? zo vroeg ik hem.
- Het kan denk ik niet anders, zei hij. De Schepper wil het goede voor al zijn schepselen en de mens wil het goede voor zichzelf: waar vandaan kan het kwaad dan nog komen als het niet van het kwaad zelf komt, van de duivel?
- Het kwaad is zijn eigen bron?
- Sommigen, en niet de geringsten, zeggen dat het kwaad slechts een tekort is aan het goede, en derhalve geen werkelijkheid op zichzelf. Maar ik vrees dat in het licht van die opvatting heel wat zaken onuitgelegd moeten blijven. De vraag naar de oorsprong van het kwaad is daar niet het geringste voorbeeld van. Het kwaad ontspringt aan de vrije wil, in dit geval aan de vrije wil van, achtereenvolgens, de duivel en de mens. In feite is de boze diegene die niet wil vergeven, hij die op vergelding zint, op genoegdoening, op wraak. En dat staat loodrecht op de liefde, die immers geeft om niet.
Hij keek me aan, ik verstond zijn woorden wel maar zij overtuigden mij toch niet, en het leek mij dat de reden daarvoor lag in het feit dat het woorden waren die al heel dikwijls waren gezegd en nagezegd. Die verknabbelde theologie over goed en kwaad bezorgde me bij tijden een ware indigestie maar ik wilde mijn afkeer niet laten blijken en ik liet hem uitspreken.
- Het kwaad wordt hier dan ook onmiddellijk beantwoord met de liefde zelf, zei hij: de duivel eist bloed en de goede God geeft hem wat hij verlangt, Hij geeft zijn eigen bloed, zijn eigen, onschuldig bloed, geheel uit liefde. God volgt immers de logica van de duivel niet; hij verstaat ze ook niet en daarom raakt ze hem niet. Het kruis en de verlossing vallen voor Hem samen, zoals het ergste leed met de grootste vreugde en het eeuwige leven met de dood. Het kwaad kan de goede God niks maken.
- Het klinkt mij enerzijds wel vertrouwd in de oren, antwoordde ik, maar anderzijds moet ik zeggen dat ik er niet veel van snap.
- Ach, wat is verstaan? zuchtte hij na een poos. Het is niets, weet u. Wie gelooft iets te verstaan, die heeft slechts opgehouden met vragen stellen. Hij gelooft dat een welbepaald antwoord sluitend is. En een antwoord kan heel overtuigend zijn, onmiskenbaar! Maar helaas gaat ook het sterkste antwoord op een dag aan 't wankelen en dan duiken ineens duizend nieuwe vragen op. Het middeleeuwse wereldbeeld bleef meer dan duizend jaar lang gespaard van deze vragen, onwankelbaar, geen mens koesterde ook maar enige twijfel daar omtrent. Maar vandaag is dat wereldbeeld hopeloos verouderd, niets daarvan is overeind gebleven. En afstand doen van zijn wereldbeeld is zoals snijden in het eigen vlees; het is afstand doen van zichzelf, het is warempel sterven.
- Okee, zei ik: sommige dingen zijn blijkbaar niet te vatten. Maar mits wat inspanning konden we misschien wél begrijpen hoe het dan zit met het opnemen van schuld voor ándermans zonden.
- In dat geval, zo klonk zijn stem nu ineens heel helder, wordt men aanzien voor de zondaar die men helemaal niet is, en aan dat feit kan en mag men ook niets doen, omdat men zich voorgenomen heeft om werkelijk de schuld van een ander uit te boeten. Men moet dan smaad en laster verduren, zaken die onwaar zijn, zonder dat men zich ertegen verzetten kan. Ja, zonder dat men het kan wíllen zich daartegen te verzetten.
- Moeilijk te vatten.
- Tja, maar nog veel moeilijker te volbrengen! En het bewijs daarvan vindt men, zo geloof ik, in die historie van de kardinalen: een van hen geraakt compleet van slag van zodra hij in de mot krijgt dat hij, ingevolge een of andere list, beschuldigd dreigt te worden van een fout... niet eens van een fout die hij niet gemaakt had maar, godbetert, van een fout die hij niet had wíllen maken! Wat dan indien men hem had beticht van een zonde waaraan niet hijzelf doch een ánder zich schuldig had gemaakt? Wat denkt u? Was hij dan niet meteen compleet gek geworden?
Ik dacht nu ineens aan de Oud-Testamentische figuur Job. Hij werd gestraft met alle plagen van Egypte, wat hem ertoe dwong om koortsachtig op zoek te gaan naar zijn schuld. Wat heb ik dan aangericht dat ik danig word gestraft, zo vroeg hij zich af. Maar hoe hij ook zocht, hij vond bij zichzelf geen overtreding van Gods wet. Het pijnlijkste was wel dat Jobs beste vrienden hem niet langer geloofden en zij wezen hem op het feit dat hij gestraft werd: in hun ogen immers waren deze straffen het bewijs zelf van zijn schuld, daar zij geloofden dat God rechtvaardig is en dat hij niemand straffen zou die dat ook niet verdiende...
- Ik leer daaruit, zei ik, dat het wellicht onmenselijk is om andermans schuld op zich te nemen en uit te boeten, en zeker als men met het eigen leven daarvoor boeten moet.
- Jazeker, bovenmenselijk is dat, beaamde hij. Maar niet onmogelijk. Heel wat mensen geven hun leven uit liefde voor hun naaste.
- Daarvan ben ik nog niet zo zeker, zei ik. Ik weet alleen dat aan velen het leven wordt ontnomen, geheel buiten hun eigen wil...
- Inderdaad, zei hij: dat bestaat...
- Al wie in slavernij verkeert, zo ging ik door, wordt van zijn leven beroofd op straffe van de onmiddellijke hongerdood. Vele mensen zijn het slachtoffer van allerlei vormen van slavernij en van onvrijheid. Velen leggen beslag op het leven van anderen door uitbuiting in allerlei gedaanten.
- Zeker, zei hij. De slachtoffers hebben er niet voor gekozen om aldus hun leven door te brengen, maar soms merkt men dat zij zich erbij neerleggen, en voor het weinige dat zij overhouden, vaak amper genoeg om in leven te blijven, vergeten zij nimmer God te danken. Maar er zijn ook mensen die vrijwillig hun leven geven voor hun naaste.
Hij wachtte nu een poos.
- We kunnen hier zelfs nog twee gevallen onderscheiden, zei hij. Enerzijds zijn er diegenen die dit doen in het openbaar en, anderzijds, zijn er diegenen die dit doen in het grootste geheim.
- En wat houdt dit dan in? vroeg ik.
- Een missionaris - bijvoorbeeld pater Damiaan - vertrekt naar de wildernis ten aanschouwe van de ganse wereld. Hij staat geboekstaafd als zijnde van een menslievende congregatie en iedereen is het er over eens dat hij het goede doet. Wat uiteraard zijn goedheid principieel niet aantast! Maar er zijn ook mensen die goed doen voor een ander zonder dat zij als zodanig worden erkend, zelfs zonder dat zij als zodanig kúnnen worden erkend, omdat zij geheel in het verborgene handelen. Meer nog: er zijn ook mensen die goed doen en die om goed te kúnnen doen, verre van beloning te verlangen, de allerzwaarste prijs betalen door welbewust te dulden dat zij daarvoor worden gestraft!
- Dat lijkt me een logische mogelijkheid, maar is het ook een reële?
- Het bestaat vaker dan u denkt, zei hij op zachte toon. En het geruis van de regen die op deze woorden van hem volgde, was als een wonderzachte zalf die alle wonden ooit nu heelde.
Er bestonden mensen die goed deden en niets dan goed, ongeacht of zij daarvoor werden beloond. Mensen die goed deden omwille van het goede, en die daarvoor werden gestraft. Er waren mensen die zo goed waren dat ze met hun leven zelf betaalden om het goede te kunnen doen. En het regende zo hard dat wij elkaars woorden niet meer konden horen nu. Zijn vrouw naderde onze tafel en ook zij ging zitten op een stoel en keek naar buiten, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het spektakel daar achter de ruiten. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de ruit, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen daarbuiten dat nu doorheen de pijp van de schoorsteen hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.
"Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.
Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.
Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Boeken van dezelfde auteur. Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.
EN FRANCAIS:
Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.
Warm aanbevolen:
Pas verschenen: "Kamers", van Dirk Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
“O jerum jerum jerum…”
“Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.
Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.
Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.
Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.” (J.B.)
Alle info: klik op de kaft:
De nieuwe poëziebundel van Guy van Hoof (*) is uit: "Bekentenissen" Meer info: klik op de flap hier onder. (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst