Beste,
Gij schrijft mij dat de openbare telefooncellen uit het stadsbeeld verdwijnen? Dat doen ze, op hun kousevoeten! Maar dat doen ze niet alleen maar uit het stadsbeeld - tenminste als ik dat oompje van naast de deur mag geloven. Vroeger stonden er namelijk ook langs de autosnelwegen zogeheten 'noodtelefoons', en gij kunt het beslist al raden: helemaal verdwenen zijn ze nog niet, maar ze worden naar verluidt eveneens 'uitgedund'. Inderdaad, mijn beste: wààr is in dit verhaal - duidelijker nog dan in wat gij ter overpeinzing meegeeft - de ultieme logica gebleven! Want ik maak mij hier allerminst schuldig aan onzorgvuldig woordgebruik: als ik schrijf 'uitgedund', dan bedoel ik ook 'uitgedund'! En dus haal ik u nu de woorden uit de mond: waar in godsnaam blijft de logica in dit verhaal?!
Als er, laten we zeggen, vergeleken bij vijf jaar geleden, vandaag twee keer meer mensen in het bezit zijn van een gsm-toestel, dan moeten dezen die het alsnog zonder die prutsen stellen, wanneer ze de hulpdiensten willen roepen wegens een lekke band op de autosnelweg, twee keer zo ver lopen! Ik heb het altijd zo geweten op de autosnelwegen: om de vijfhonderd meter kon men een telefoonpaaltje vinden. Volgens dat oompje van hiernaast staan ze vandaag op onderlinge afstanden van twéé kilometer. Heeft men het ongeluk om precies halverwege tussen twee dergelijke paaltjes in, lek te rijden, dan zullen wie geen gsm-e-tje bezitten, binnenkort zeven of misschien wel zeventien kilometer te stappen hebben alvorens iemand weet dat zij in nood verkeren. De telefoonpaaltjes blíjven weliswaar, maar hun aantal nadert gestaag de limiet van nul.
Vroeger lette ik daar helemaal niet op. Nu echter is het dat gelijmde been van mij dat me eerst twee keer goed doet nadenken vooraleer ik in de auto stap. Wat gedaan als ik daar of ginds lek rij? zo vraag ik me telkens af. Draal niet zo, straks komt ge nog te laat! Maar ik kan het een ander niet aan het verstand brengen: het is niet zomaar dralen wat ik doe, doch nadenken, bedachtzaam zijn, mij rekenschap geven van de eventuele gevolgen van een fout die ik vroeger maken mocht, doch die een gelijmd been aan niemand ooit vergeven zal!
Want net zo min als gij, heb ik een gsm, mijn beste, en ik vertik het om zo'n dom en bijzonder duur ding te gaan kopen. Nog gezwegen over batterijen en batterijladers, want ik zie wel wat er gebeurt met de onfortuinlijke bezitters van die foltertuigen allemaal: zij brengen gewis meer dan de helft van hun tijd met niets anders meer door dan met het laden van die batterijen, het surfen op het internet naar de laatste rinkeltoontjes, het betalen van allerlei intra- en interzonale gesprekken en tenslotte ook het werken gaan om al dat geld bijeen te krijgen waarmee het moet bekostigd worden, dat onzinnige getelefoneer dat dan de àndere helft van hun tijd in beslag neemt.
gsm... 't Is nog niet erg genoeg dat men er hersentumoren van krijgt - met garantie, al kan het vijfentwintig jaar duren. Maar, zeg me eens, mijn beste: wat is er dan voor bijzonders gebeurd, dat nu ineens iedereen voor ieder ander bereikbaar moet zijn, en dat de klok rond?! Bestaat er dan niets meer zoals privacy, of zijn er plotseling veel en veel belangrijkere zaken opgedoken die de privacy van weleer in hun schaduw stellen?
Een gelijkaardig liedje zong mij dat oompje over die zogenaamde 'service-flats' voor ouderen waar hij "bij leven en welzijn" zegt naar uit te kijken tegen binnen een jaar of drie, want de lange wachtlijsten verklappen ons hoe gegeerd die flats wel zijn. Perperduur ook, edoch luxe moet betaald worden. En tot die luxe behoren technische snufjes zoals bij uitstek de veel besproken... alarmknop! Hebt gij daarvan dan nog nooit gehoord, mijn beste?
Een grote rode knop is het, zoals we die kennen van de weefgetouwen of van de andere machines waarop wij de meeste jaren van ons leven gesleten hebben totdat ze ons uiteindelijk doof maakten, half blind, lam of noem maar op... Een grote rode knop dus, waar ze niet naast kunnen duwen, de oudjes, als er nood is - en als ze dan nog kùnnen duwen, welteverstaan. Maar àls ze duwen, dan staat er gegarandeerd binnen de paar minuten iemand van de 'service' - daar heb je het - om de noodlijdende ter hulp te snellen. Er kan dus echt niéts meer mis gaan voor de bewoners van een service-flat! Wat zou er immers nog kunnen mis gaan als men telkens weer de dood een stapje voor is!? Bespreek vandaag dus nog uw service-flat met rode alarmknop! Dure leugens, peperdure leugens...
Maar nu ik dus met dat gelijmde been voor 't eerst sinds lange tijd weer eens in de bewoonde wereld kom... ik bedoel dus 'van moetens wege', want ik moét ermee naar de controle, ik moét papieren afhalen hier en daar en die dan ingevuld terugbrengen, ik moét dus wel de deur uit af en toe... wel, nu valt het mij eigenlijk op... Men noteert dus uw naam, adres, telefoon... Telefoon?
- Hebt u dan geen telefoon, meneer? Hoor ik u goed? Ik versta u niet!
- Ik zei dat ik géén telefoon heb, mevrouw!
- Zegt u dat nog eens, meneer!
- Ik bezit géén telefoon, mevrouw!
- Het nummer van uw gsm mag ook, meneer...
- Heb ik evenmin, mevrouw!
- Oooh, dat is dan wel even een probleem...
- Alvast niet het mijne, mevrouw!
- Tja, dat zegt u, maar u bent wel onbereikbaar hé, meneer?
- Helemaal niet, mevrouw: ik heb een adres waarop men mij kan aanschrijven en eventueel bezoeken...
- Tja, maar dan bent u toch wel onbereikbaar, nietwaar, als wij iets weten moeten...
- Het spijt me maar ik zie het probleem niet, mevrouw.
- Welja, dat kunt u ook niet zien, meneer... het heeft te maken met computerprogramma's... Ik moét hier namelijk een telefoonnummer invullen, weet u, anders kan ik dit document niet opslaan, maar dat is uw schuld natuurlijk niet... Hebt u een partner, meneer?
- Neen, mevrouw: geen telefoon en ook geen partner.
- Tja, meneer... het ene brengt het andere een beetje mee, nietwaar...
- Wat zei u, mevrouw?
- Ik zei dat u niet zo bij de tijd bent, meneer, en dat zorgt voor enkele kleine probleempjes: kunt u niet het telefoonnummer opgeven van iemand die u kent? Een familielid of zo... dat bij u in de buurt woont?
- Neen, mevrouw.
- Maar u hebt toch wel buren? Iedereen heeft tenminste twee buren!
- Maar, mevrouw: ik woon in de stad in een sociaal appartement, daar heeft echt niemand telefoon, dat is werkelijk veel te duur voor mensen met een vervangingsinkomen...
- Ik zal eens proberen of ie het document niet wil opslaan... als ik nu eens in alle hokjes nullen invul... en ziedaar... hij doet het nog ook... U kunt gaan, meneer!
De bussen rijden nog, mijn beste, men is nog niet verplicht om een auto te kopen... zogezegd! Want in de praktijk is men vanzelfsprekend wél verplicht om dat te doen, bijvoorbeeld als men niét in de stad woont. Want wààr in godsnaam kan men te voet nog aan voedsel geraken? Ge weet, in die magazijnen geraakt ge als voetganger niet binnen, en ook niet als fietser. Men komt er in via de autosnelweg, basta! In sommige warenhuizen rijdt men per auto de parking op en dan komt men via die parking in het magazijn zelf. Misschien komt men er ook nog te voet, maar dat is dan wel bijzonder moeilijk of onpraktisch. Met de fiets? Er is helaas nergens bewaakte stalling! Iedereen weet, als men met de fiets naar de winkel gaat, en men kan die fiets niet in 't zicht zetten... dan is die fiets zo hup en weg! Ha, ik die dacht dat ge met de fiets direct overal kondt geraken! Eén keer en dan nog slechts in enkele richting kunt ge dat doen, ja! Bovendien zijt ge bij het winkelen verplicht om een karretje te nemen: als ge uw gerief gevonden hebt en ge hebt betaald, dan gaat ge uw gerief uitladen in de auto, en dan doet ge de auto op slot om het karretje terug te brengen. Edoch wat moet ge dan doen als ge per fiets zijt? Moet ge uw waren laten stelen?
Maar waar ik uiteindelijk wilde toe komen, mijn beste... en het is een probleem voor mensen met een gelijmd been (of twee) alsook voor ouderlingen, gehandicapten enzovoort... een bijzonder ernstige probleem, zo moet men erkennen...
Men zou namelijk denken dat het openbaar vervoer een gemak is, zeker voor ouderen en mensen die slecht te been zijn. Welnu, dat zou inderdaad het geval zijn, ware het niet dat men bij elke rit zijn leven risceert. Opstappen op een bus, bijvoorbeeld, dat durf ik niet meer, mijn allerbeste! Neen, ik durf het niet meer, en wel omdat wie opstapt, ook ooit eens moet afstappen, en afstappen durf ik echt niet meer, want het is, ik zeg het u, levensgevaarlijk!
Ge weet, mijn beste: in de drukte van de spitsuren - en intussen zijn zowat àlle uren spitsuren geworden, is dat niet zo?... Ge bereikt uw bestemming, ge doet het belletje rinkelen, de bus zwaait opzij en remt, gij zwaait naar voren, uw buur zwaait tegen uw zeer been aan, rap staat ge op en ge hinkt naar de deur, ge drukt op de knop, intussen met één hand de buis aldaar straf vastgrijpend - wat ook al moeilijk is als ge een 'Duypuytren' hebt - kromme vingers - ge draait een paar keer rond die buis, en dan: het portier klapt open...
Het portier van de bus klapt open, maar de vraag is: voor hoe lang! En dan de hamvraag: zal de bus blijven staan totdat ge helemaal veilig zijt uitgestapt, voetje voor voetje, en totdat ge veilig op het trottoir staat? Of zal hij daarentegen al beginnen te rijden als ge nog maar met één voet de begane grond hebt geraakt? Ha, mijn beste: roepen moet ge niet proberen te doen hé, in die drukte! En zién... dat doet de chauffeur u ook niet. Het is een blinde gok: voor uzelf, die hoopt dat de bus alsnog moet wachten voor een fietser die aan de andere kant passeert - en van die wachttijd profiteert ge dan gelukkig zelf ook - én voor de chauffeur, die haastig is en die stiekem hoopt dat er geen manke ouderling bezig is met uitstappen precies op het moment dat hij in de drukke sliert van auto's een gaatje ziet en plankgas wil geven...
Ter vervollediging, mijn beste, en niet overbodig, dient nog klaar en duidelijk gezegd te worden wat er wel gebeuren zal als een bus doorrijdt terwijl een mens met een gelijmd been nog maar half is uitgestapt, want in tegenstelling tot wat 'men' denkt, komt die mens er zeker niet en ook nooit vanaf met alleen maar de schrik!!! Welneen: het is immers onmogelijk dat men niet valt als men enkel steunt op één been dat dan nog het zere been is, terwijl men geen schokken verdragen kan en men dus ook niet springen kan, niet van één trede zelfs, zonder de keramieken kunststukken te breken! En breekt men het gelijmde been zelf - want dat been breekt makkelijk op de plaats net onder de ijzeren stang die ze erin gelijmd hebben - ... dan is het afzetten geblazen!
Of wat dacht 'men' dan? Een mankepoot stapt uit, de bus vertrekt te vroeg, de ouderling valt, iemand belt een ziekenwagen en hij wordt afgevoerd. Twee uur later, mijn beste, is die man waar niemand nog aan denkt, waarvan iedereen veronderstelde dat hem niks mankeren kon en waar nooit nog een haan zal naar kraaien, een been afgezet, wel te verstaan heel eenvoudig omdat men zo'n breuk helemaal niet meer repareren kan.
Het bewegingsapparaat van het menselijk lichaam is een kostbaar en kunstig stukje natuur, mijn beste, en ik hoef u dat niet te zeggen, men hoeft dat aan niemand te zeggen, het is immers zo klaar als een klontje dat hier in de schepping een wonder is geschied! Enerzijds zijn er dus de beenderen, die als het ware alles op zijn plaats houden en die vermijden dat plotseling, door de spanning der spieren, de hand tegen de elleboog klapt of de elleboog tegen de schouder, de enkel tegen de knie of de knie tegen het bekken. Alles - hand, elleboog, enkel, knie en ook al het andere - blijft op zijn plaats zitten dankzij de harde beenderen. Anderzijds zijn er dan ook de spieren, wiens uitnemende eigenschap het is dat zij kunnen samentrekken, en dat zij zodoende het ene been tegenover het andere kunnen verplaatsen. Dankzij het spaakbeen en de ellepijp zal de hand niet plotseling tegen de elleboog klappen als bepaalde armspieren gaan samentrekken. Welneen, zoiets ongestuurd zal zeker niet gebeuren.
Zeer in tegendeel kunnen de gepaste spiersamentrekkingen in samenwerking met de beenderen, die deze samentrekkingen als het ware 'tegenwerken', ervoor zorgen dat wij de hand naar de schouder kunnen brengen, de hiel naar het bekken, of zelfs de knie naar de kin. En we kunnen dat ook heel gestuurd doen, welhaast op de millimeter nauwkeurig, precies dankzij die spanning die door de geschetste onderlinge tegenwerking van beenderen en spieren tot stand komt - een tegenwerking die in feite niets anders dan een heel bijzondere samenwerking is.
Ik wil niemand vervelen met ondeskundige uitleggingen terzake, mijn beste, maar ik had dit wel graag vernoemd met het oog op het feit - het noodlottige feit - dat het breken van een been tot gevolg kan hebben dat de hand zijn vaste plaats verlaat en ineens wél tegen de elleboog klapt, of de elleboog tegen de schouder, de enkel tegen de knie of de knie tegen het bekken! En als dan dat been niet meer te lijmen is, als alle steun weg is, als men daar stukken ijzerwerk in de plaats moet gaan inplanten waarop vanzelfsprekend ook nog eens pezen en spieren zich zouden moeten kunnen vasthechten die nu echter in een voortdurende toestand van kramp verkeren...
Men zal begrijpen dat iets dergelijks quasi onmogelijk is. Niets is onmogelijk vandaag de dag, en zo lang men maar wat stukjes been over heeft, precies die stukjes waarop de spierpezen aanhechten - stukjes been die met vijzen en haken eventueel nog te verbinden zijn met stangen die dan de oorspronkelijk beenderen vervangen... Maar ge kunt het al vermoeden, dat dit niet zo simpel is: weet gij hoeveel spieren er bijvoorbeeld rond een menselijke heup zitten? Het zijn er niet drie of vier, mijn beste: het is veeleer iets in de orde van dertig of veertig, geloof ik. En hebt gij er een idee van op hoeveel verschillende plaatsen die spieren aanhechten? Dat zijn dus zestig tot tachtig plekjes, als ik goed geteld heb, niet? Hoeveel bouten en moeren zullen er bij te pas komen als zoiets fataal breekt? Hoeveel 'monteurs' kunnen daar tegelijk aan werken, op dat kleine plaatsje daar, tussen de snee die gemaakt moet worden, om toch binnen afzienbare tijd een operatie met enorm bloedverlies gedaan te kunnen krijgen? En hoe moeten zulke ingewikkelde problemen, niet alleen inzake hefbomen en stangen, maar ook inzake immuniteit, bloedbanen, zenuwen en noem maar op, verrekend en opgelost worden?
Er is geen hoop meer, zeg ik u, voor wie met een gelijmd been van een bus stapt die niet geheel stoppen wil omdat de chauffeur al op zijn schema achter zit en behalve voor zijn premie nu ook nog voor zijn baan moet gaan vrezen, terwijl zijn zesjarig dochtertje dat nu voor 't eerst naar school gaat, ook muziek volgen wil omdat zij graag in het spoor wil lopen van haar moeder die in de opera zong voordat het noodlot haar trof. Vandaag sterft welhaast de helft van de mensheid aan kanker; hersentumoren zittten in de lift en zij treffen steeds vaker jonge mensen die immers drukkere bellers zijn. Heb ik u trouwens al verteld, mijn beste, van de tumor die op mijn gelijmde been is gaan groeien? Ergens binnenin zit ie, op die plaatsen waar men een speciale stof heeft aangebracht die de kalkvorming moet bevorderen. Hij heeft zich nog niet geuit, geen dokter heeft hem al gezien en ikzelf heb hem tot vandaag de dag nog niet gevoeld, maar ik weet dat hij er is omdat ik de waarschijnlijkheid van zijn bestaan bevroeden kan, en waarschijnlijkheden, daarmee moeten wij het tegenwoordig doen: alles immers is een zaak van waarschijnlijkheid geworden, kans en risico, hoop, noodlot, spanning, streven...
Alvast heb ik tenslotte het zekere voor het onzekere genomen. In de wetenschap dat een volgende val, recht op dat gelijmde been, om de hoger beschreven redenen fataal zou zijn voor zijn bezitter, heb ik alvast iets bedacht dat evenals ons bewegingsapparaat, wonderbaarlijks mag heten - al zeg ik het zelf. Ik heb namelijk, op dat been zelf, een alarmknop laten monteren. Een grote, rode alarmknop, mijn beste, zoals we die allen kennen van de weefgetouwen en van de andere machines waaraan wij jaar in jaar uit ons bloed hebben geofferd. De knop is zodanig op het been gemonteerd dat in geval van een val, de knop wordt ingedrukt - en het alarm dus afgaat - nog vooraleer het been zelf de grond of eender wat dan ook raakt, en breekt. Deze vernuftige maatregel ten spijt, zal een val ongetwijfeld fataal blijven, maar zeg nu zelf: is het geen zoete troost, te weten dat nog vooraleer het been zelf breekt, het alarm ergens zal afgaan en iemand van de 'service' horen zal dat zijn bezitter in nood verkeert en hulp behoeft?
(J.B., 10.11.2008)