Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
22-07-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kunst

Kunst

Er zijn schrijvers die voor niets anders dienen dan om hun abrupt afgebroken ochtenddroomsels her op te rakelen en te vervolledigen.

Hebben zij dan op generlei andere wijze iets bij te dragen tot de maatschappij? Zo hoor ik u beteuterd vragen. Welneen! Zo kort en bondig luidt mijn antwoord: volstrekt niet!

Eigenlijk mag men al tevreden zijn dat zij het genoemde karwei tenminste eigenhandig opknappen, want stel eens dat er nog eens vaklui dienden aangeworven om voor derden die netelige klus te klaren: dat ware pas een ramp! Nogmaals, wij mogen echt allen van geluk spreken dat zij het zelf doen!

Gij wilt het natuurlijk hebben over rentabiliteit? Beseft gij dat slechts een kleine minderheid der burgers rendabel is in de betekenis die gij beoogt - de materiële, mag ik aannemen? Warempel, aan hen is het te danken dat de maatschappij blijft draaien. Immers, een bijna even groot gedeelte van het volk brengt alleen maar werk méé. Hebt gij er enig idee van wat een gevangene dagelijks aan de gemeenschap kost? Of een bedlegerige? Een blinde? Of alleen maar een werkloze, een gepensioneerde?

Ooit heeft een Zwitser dat allemaal uitgerekend, en zijn slotsom was, althans wat betreft het West-Europese deel van de wereld, dat drie jaar arbeid per burgerleven volstaan om daarvan alles te betalen wat betaald moet worden teneinde goed te kunnen leven. En met 'goed leven' wordt bedoeld: eten en drinken, wonen, studeren en voorzien in alle noodzakelijke dingen.

Daarin zullen vanzelfsprekend geen safari-uitstapjes verrekend zijn, geen limousines en geen verwarmde, overdekte zwembaden. Geen dagelijkse consumptie van dure Franse wijnen uiteraard, of van tabak, opium, oesters of truffels. Ook een eigen biblio- en discotheek zit er wellicht niet in, geen vier televisietoestellen per huishouden, geen jaarlijks professioneel aangelegde tuin met vijvers vol exotische vissen. Alleen genoeg om goed van te leven maar dan ook genoeg.

Het grootste gedeelte van alle geld en tijd en moeite gaat trouwens naar zaken die niet alleen onnodig zijn maar bovendien schadelijk, zelfs dodelijk. Veruit het grootste stuk van de belastingkoek wordt aangewend voor de aanschaf van wapens en ander militair materieel, en voor het bekostigen van oorlogen, en zijn die niet dikwijls schadelijk in menig opzicht? En nu meent u dat dit dan toch niét het geval is met een heel ander en noodzakelijk product, zoals eetwaar?

Tenminste negentig percent van de prijs van, bijvoorbeeld, aardappelen, gaat naar de marketing - de reklame. Het zijn immers niet zomaar 'aardappelen' die verkocht worden: het zijn merken, en die moeten onderling concurreren: als een kilogram aardappelen twee euro kost, dan gaat er hooguit tien eurocent naar de boer die ze levert, de rest - zijnde één euro en negentig cent - gaat naar allerlei tussenpersonen die aan het product zelf helemaal niets goeds toevoegen. Vaak integendeel doen ze er milieuverwoestende verpakkingen bij, zout, cancerogene smaakstoffen, kleurstoffen en cyclamaten. Benzine ook, namelijk om die aardappelen te vervoeren naar de verre vakantiebestemmingen waar mensen van hier ze dan gaan opeten. Spreken we niet over eetwaren maar over geneesmiddelen, dan ligt die verhouding nog extremer: de verpakking kost dan het honderdvoudige van de pil. En hoeveel geld en tijd en moeite wordt er voortdurend niet besteed aan de productie, de aanschaf en de consumptie van drank, tabak en andere drugs? Fortuinen worden vervolgens besteed in allerlei pogingen om de door deze producten veroorzaakte gezondheidsschade alsnog in te dijken. En onze auto's dan: zij kosten, eerst figuurlijk en daarna letterlijk, stukken van mensen - dat zij ons tijd doen besparen, is allang achterhaald...

Rentabiliteit? Laten we de zaken zien zoals ze zijn: vandaag juicht men niet meer als men zich werk kan besparen - zeer integendeel zelfs: de grootste deugd bestaat heden in de creatie van werk! En behoren in dat licht de abrupt afgebroken ochtenddromen niet tot de meest beloftevolle werkgevers?

Alvast is het zo dat de zogenaamde 'droomarbeid' te maken heeft met het 'verteren' van in wakkere toestand onverteerde of zelfs onverteerbare zaken. Als nu de droomarbeid die wij met zijn allen leveren gedurende de uren van de slaap, niet langer volstaat om dat werk te volbrengen, wordt een nog meer gespecialiseerde arbeid noodzakelijk, die door allerlei artiesten wordt verricht. Kunst is dan een bedrijvigheid vergelijkbaar met de werking van bepaalde psychopharmaca die de productie van zekere neurotransmitters hetzij afremmen, hetzij stimuleren. Want artiesten hebben het gemunt op dat residu van onverwerkbare dromen, uit frustraties ontstaan, die om een bijzondere behandeling vragen. Zo verrichten kunstenaars droomarbeid, net zoals alle andere mensen als zij slapen, maar wat des morgens als onverteerbaar in de zeef van de geest blijft liggen, kieperen ze niet zomaar gelijk sluikafval naar buiten, want dit residu is de kostbare grondstof voor kunst.

Als een epidemie een volk dreigt uit te dunnen, isoleren medici de schuldige bacterie of het virus, en zij zoeken naar antistoffen die dan in de handel worden gebracht, en aldus wordt het euvel ingedijkt en opgelost. Dit proces, verricht in laboratoria, vraagt zeer bijzondere inspanningen van de menselijke geest die speciaal daartoe wordt ingewijd en opgeleid. Iets gelijkaardigs moet het geval zijn inzake de stoornissen van minder stoffelijke aard: zij worden in de ochtend vergaard uit onverwerkte dromen, door artiesten die deze zeer subtiele zaken ontleden en in hun greep trachten te krijgen. De pil die zij voortbrengen, is telkenmale een welbepaald kunstwerk dat, indien geslaagd, zijn uitwerking heeft op al wie gevoelig is voor het euvel dat ermee bekampt wordt. Kunst, zo zegt men, loutert, waarschuwt, bevredigt of maakt alert, precies zoals psychopharmaca dat doen, maar dan op nog een ander niveau. Om die reden - bijvoorbeeld - is godsdienst opium voor het volk en verzacht muziek de zeden.

Er zijn schrijvers die voor niets anders dienen dan om hun abrupt afgebroken ochtenddroomsels her op te rakelen en te vervolledigen. Beslist, zij dragen op geen enkele andere wijze iets bij tot de maatschappij. Maar misschien is deze bijdrage wel groter en noodzakelijker dan men op het eerste gezicht zou kunnen vermoeden.

(Jan Bauwens, 22 juli 2008)


20-07-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ellende
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Ellende

 

Vsevolod Mikhailovich Garshin's vader was militair en pleegde zelfmoord in het bijzijn van zijn zoon, die toen zeven jaar oud was. Garshin zelf was pacifist maar ging niettemin vechten aan het front, kwam zwaar gewond terug en schreef later dan een twintigtal schitterende kortverhalen. Op zijn drieëndertigste pleegde hij op zijn beurt zelfmoord door van de vijfde verdieping van een trappenhal naar beneden te springen. Ernest Hemingway, de auteur van het prachtverhaal De oude man en de zee, pleegde zelfmoord met zijn eigen jachtgeweer. Er wordt gezegd dat hij in zijn familie de vijfde in het rijtje was om dat te doen. De beroemde Virginia Woolf vulde naar verluidt haar jaszakken met stenen op en sprong daarna in een rivier. En als men op Google naar artiestenlevens hengelt, kan men nog urenlang op deze wijze doorgaan.


Een lugubere onderneming, kan men zeggen, maar wie op de een of andere manier in het land van de ellende terecht komt, kan uitgerekend daarin veel troost vinden. Wonden genezen vanzelfsprekend niet in gevolge de bezichtiging van nog grotere wonden, maar niettemin blijven de Fransen zeggen: "la maladie du voisin réconforte, même guérit". Want het ergste aan ellende is misschien wel dat men zich daarmee alleen waant. Ontegensprekelijk zijn slechts weinigen bereid om in de ellende van anderen te gaan delen, en daarom sluit elkeen er zijn ogen voor. Maar de struisvogelpolitiek die zegt dat ellende niet bestaat, houdt het precies zo lang vol totdat de ellende aan de eigen deur klopt. Op dat moment is men wel gedwongen om van strategie te veranderen en in plaats van de ogen ervoor te sluiten, gaat men de ellende nu opzoeken om met zijn ellende niet langer alleen te zijn. Het is uiteraard een gemene truc als men andermans miserie opzoekt - niet om te proberen hen daarvan te bevrijden, doch om ze te baat te nemen. Maar sommigen houden vol dat dit werkt.


Aan de essentie van ellende valt vanzelfsprekend helemaal niets te verhelpen, want ellende is per definitie een toestand waar geen kruid tegen gewassen is. Ik weet niet of het etymologisch hout snijdt, maar het lijkt wel zo te zijn dat het woord 'ellende' de woorden in zich heeft van 'el' of 'elle' - een oude lengtemaat waarbij de elleboog, of beter de ellepijp, diende als meetinstrument - en 'ende', wat 'einde' betekent. Ellende is dan een nare toestand waarvan het einde ellen ver is en nog lang niet in zicht komt: er komt géén einde aan ellende. Hierin onderscheidt ellende zich dan ook van bijvoorbeeld verdriet, dat door de tijd geheeld wordt omdat verdriet geen echte bron heeft. Ellende heeft wel een echte bron, in dat opzicht vergelijkbaar met een waterbron die haar specie ook gestaag blìjft voortbrengen.


Een sterfgeval brengt verdriet, maar het sterven zelf sleept niet aan: de dood komt en gaat en mettertijd slijt het verdriet en gaat men enigszins in het verlies berusten, ook al kost dat vaak vele jaren van geduld. Maar wie bijvoorbeeld door onvoorzichtigheid het ongeluk of de dood van een ander veroorzaakt heeft, die kent ellende omdat - én zolang als - de bron van het ongeluk waarmee hij dan immers zelf samenvalt, blijft bestaan. Ellende verdwijnt niet tenzij met de dood van de ellendige zelf die daarom perfect met zijn ellende samenvalt, en dan moet hij bovendien nog hopen dat de dood in staat zal zijn om af te breken wat het leven deed voortduren. Wie immers durft te beweren dat onze geest niet verder blijft bestaan, al was het maar om de lasten die erop rusten te blijven torsen? Want hoe dan ook moet ìemand ze toch torsen.


Mevrouw Vermeulen slikte zopas haar tand in - een prothese, een voorlopige prothese eigenlijk. Of beter: zij gelooft dat ze haar prothese ingeslikt heeft, want na haar ontbijt heeft zij in haar spiegel het zwarte vakje van de ontbrekende tand aanschouwd, ze heeft eraan gevoeld en ze heeft inderdaad de beruchte leegte op dat plekje kunnen vaststellen. Onwillekeurig deed het haar denken aan een rijhuis, onverwacht gesloopt: men staat des morgens op, men haalt een brood om de hoek en men ziet plotseling dat daar wat verderop een huis ontbreekt. Is het daadwerkelijk gesloopt of is het ingevallen? Was er dan niet een lichte aardbeving vannacht? Lag het huis al langer plat en werd het alleen niet opgemerkt?


Behalve misschien vanwege haar prijs, heeft de prothese met het huis helemaal niets gemeen, maar de prijs volstaat voor het spontaan tot stand komen van de vergelijking in de geest van mevrouw Vermeulen. Verder valt er met het steengruis van de sloop niets meer aan te vangen terwijl daarentegen de tand nog heel moet zijn en dus recuperabel. Mevrouw Vermeulen heeft dan ook haar bed al helemaal afgestroopt, zij heeft verwoed gezocht tussen de lakens en ook onder het bed, in de tapijten en in de vacht van de schapenvellen. Vervolgens heeft zij grote inspanningen gedaan in een poging om zich te herinneren wat ze precies heeft waargenomen in de tijdspanne tussen het wakker worden en het ontbijten.


Heeft zij in de spiegel gekeken? Waarschijnlijk wel. Heeft zij daarbij haar gebit bekeken en de nu ontbrekende tand gezien? Maar dat herinnert ze zich helemaal niet! Als men opstaat, dan doet men alles routineus, en dat is zeker het geval als men al wat jaren heeft; hoe dan kon men in die omstandigheden gedetailleerde waarnemingen doen? Neen, zij had die tand zeker nog in, anders was het haar beslist opgevallen. Het ongeluk moet zich voltrokken hebben tijdens het ontbijt. Ik eet immers brood van meel met daarin allerlei brokjes, zo realiseert zich mevrouw Vermeulen nu: zonnebloempitten, maanzaadjes en dies meer. Op die zaadjes kauw ik niet, en zo is de prothese erin geslaagd om zich onopgemerkt een weg te banen, prompt doorheen het keelgat. En zij herinnert zich nu een voorval met haar moeder, een gebeurtenis van vele jaren geleden.


De moeder van mevrouw Vermeulen moet toen ongeveer haar huidige leeftijd hebben gehad, en dat wil zeggen tachtig jaar. In die tijd kregen de mensen nog slechte tanden ten gevolge van minuscule kiezeltjes die in het meel belandden tijdens het malen van het graan met reusachtige molenstenen. Het tandglazuur verging alras en het gebit rotte weg. De malaise was algemeen en de staat zette een campagne op touw: alom ten lande deden grote tandartsen-autobussen de gemeenten aan, en elkeen liet er al zijn tanden trekken, in de hoop na enkele weken te kunnen pronken met een jeugdig ogend gebit. Een vals gebit weliswaar, dat soms minder goed paste in de mond en dat soms niet aan het gehemelte wilde blijven plakken. Zodat het gebit eigenlijk slechts werd gedragen voor de duur van eens een avondje uit. En het was na zo'n avondje - haar wekelijkse kaarting in de bejaardenclub - dat de moeder van mevrouw Vermeulen een trappist was misvallen. In die tijd immers konden op de bodem van het flesje van het nog artisanaal gebrouwen bier van hoge gisting dat door de huisdokter zelf werd aanbevolen tegen allerlei ouderdomskwaaltjes, nog aardig wat slakken zitten. Het was dus na haar thuiskomst van zo'n kaarting dat zij zich in zeven haasten naar het toilet begeven moest, alwaar zij zich moest neerleggen bij een kotspartij waarbij het half verteerd trappistenbier op zijn terugreis naar buiten vergezeld werd van een nog nagelnieuw en peperduur gebit. Een nog haastige grabbelreflex schoot helaas net wat tekort om het kleinood te redden van een gewisse val in een wel bijzonder onherbergzame diepte.


Men dient immers te weten dat de toiletten uit die tijd nog enigszins verschilden van onze moderne WC-potten. Om te beginnen bevond het toilet zich toen buiten in een hokje op de koer, en dat was niet zonder reden: het toilet was immers gebouwd bovenop de beerput in de tuin. Van sifons was nog lang geen sprake en de uitwerpselen, de kots of eender wat dat in het toilet gedeponeerd werd, belandde rechtstreeks - en dat wil zeggen: in vrije val - in de beerput daaronder.


Met pijn in het hart herinnert zich mevrouw Vermeulen hoe haar moeder die nacht grotendeels moet hebben doorgebracht in volstrekte eenzaamheid in het 'vertrek', zoals het WC-hokje werd genoemd. Niet omdat ze al die tijd onpasselijk zou zijn geweest of dronken, want toen zij haar fortuin de dieperik zag ingaan, was ze rap nuchter, al tastten haar handen nog een tijdlang en wanhopig achter haar lippen in de lege holte van de mond, wellicht vooralsnog in de schriele hoop dat dit verlies een droom moest zijn geweest. Met een lange stok dan maar, aan het uiteinde waarvan een reusachtige, smeedijzeren lepel vast hing - een tuig dat 'beerloeder' heet en dat werd gebruikt om te 'beren', wat wil zeggen: 'aal scheppen' - poorde zij nog urenlang in de put en inspecteerde ze bij het ophalen telkenmale nauwkeurig de inhoud van de lepel, in de hoop daarin haar fortuin aan te zullen treffen. Met behulp van haar kleinzoon die haar nochtans plechtig had beloofd het voorval te zullen verzwijgen, werd het gebit tenslotte opgevist. De moeder van mevrouw Vermeulen was blij omdat het niet één barst vertoonde; zij schrobde het schoon met zeep en ging er de week nadien alweer mee kaarten alsof er geen vuiltje aan de lucht was.


Mevrouw Vermeulen is haar prothese kwijt maar, het voorval van weleer met haar goede moeder indachtig, weet zij het alras te relativeren en zij besluit dat het niet meer is dan een heel klein ongelukje. Wat haar moeder mee moest maken daarentegen, had een ietwat tragischer karakter. Vele eenzame uren in de nacht, gebogen over een stinkende beerput, had zij ervoor over om te voorkomen dat men over haar gezegd zou hebben dat zij wellicht een glas teveel gedronken had, dat zij gulzig was geweest, onvoorzichtig, dronken of zelfs verspilzuchtig - uitgerekend zij, die zich in de ellendige oorlogsjaren letterlijk het eten uit de mond spaarde om haar kleine kinderen nog iets toe te kunnen stoppen, met het gevolg dat zij bij de bevrijding nog amper veertig kilogram woog. Maar dat alles had niét kunnen voorkomen dat haar jongste meisje kroep kreeg en prompt stierf, geen zeven jaar oud was zij, en met man en macht hebben ze moeder toen in bedwang moeten houden daar zij steeds herhaalde dat haar dochtertje nog veel te klein was om te worden begraven en dat zij beter nog een poos in haar bedje bleef.


Niettemin God weet dat zij geheel onschuldig was, hebben de zelfverwijten de jonge moeder een lange tijd ergens op de grens gebracht tussen, enerzijds, de heldere werkelijkheid en, anderzijds, een land van alleen maar duisternis en mist. En zij is - uiteindelijk - uit de mist teruggekeerd, maar mét een ellende die nog onverminderd daar was op haar sterfbed, en die misschien nog voortduurt in het graf - wie zal het zeggen?


De moeder van mevrouw Vermeulen is niet van de vijfde verdieping van een trappenhall naar beneden gesprongen. Zij heeft zichzelf ook niet neergeschoten met een tweeloop en ze is niet, de jaszakken gevuld met zware stenen, in een rivier gesprongen. Zij zag van dit alles af omdat zij meende te weten dat ook de dood een mens niet kan ontheffen van zijn schulden, aangezien hij op het einde van de tijden verwacht wordt bij het oordeel, als de laatste bazuin zal schallen, de zerken open zullen worden gegooid en de doden, zoals immers beloofd werd, zullen verrijzen. De moeder van mevrouw Vermeulen heeft de gedachte aan de dood nimmer kunnen vereenzelvigen met een of andere vorm van bevrijding: sterven was voor haar een straf, net zoals lijden, en dood-zijn was een voorlopige toestand in afwachting van een eeuwig leven, hetzij in de hemel, hetzij in het eeuwige vuur. Niemand heeft haar ooit af kunnen brengen van de verschrikkelijke overtuiging dat zij schuld had aan de kroep van haar klein dochtertje, want als niet zij de schuldige was, wie dan wel? En zo leefde zij sindsdien een leven van ellende, en stierf zij tevens een ellendige dood, zonder een andere uitkomst dan het eeuwige vuur van een nog ellendiger hel.


Mevrouw Vermeulen overdenkt al deze dingen in de tandartsenstoel en de dokter aan wie zij het verhaal van haar ingeslikte prothese heeft verteld, glimlacht er nog om terwijl hij aandachtig bezig is met het boren van een gaatje in haar kaaksbeen voor de inplanting van een nieuwe tand. Het zijn, alles samen, een viertal operaties en met de opbrengst van die klus zal zijn zak geld alweer wat zwaarder wegen. "De armen zeggen wel dat ge uw fortuin niet mee kunt nemen in uw graf", zo zegde hem zijn moeder altijd toen hij nog studeerde, "maar dat is een troost zoals een andere." Hij bleef maar aan die woorden denken, en hij herinnerde ze zich nu weer, alsof zij hem had willen duidelijk maken dat de armen het bij het verkeerde eind hebben, en dat men zijn rijkdom wél kan meenemen over de grenzen van dit leven heen - alleen was hij misschien nog steeds niet rijp genoeg om de wijsheid van wat zij hem had toevertrouwd, helemaal te kunnen bevatten. "Men moet een mens zijn troost niet ontnemen", zegde zij, "en bijna niets kan een mens meer troost bieden dan een gaaf gebit, ook al is het vals". En was het dan geen diepe wijsheid als zij daar liet op volgen: "Of een gebit echt is of vals, doet immers niet ter zake, want wie verkiest geen vals gebit dat bijten kan boven een echt dat alleen maar pijn doet? En zo kunt gij de armen twee keer troosten: eenmaal met een vals gebit en andermaal met de overtuiging dat men zijn fortuin niet meeneemt in zijn graf".


In een afgrond of in het water springen of zichzelf door het hoofd schieten zijn niet de aangewezen manieren om zich te ontdoen van "het leven dat we allen moeten doorstaan", zoals een wijs dramaturg het ergens verwoordt, met een klemtoon op dat 'moeten'. Waarschijnlijk is het zo dat iederéén zonder uitzondering zich van het genoemde "moeten" wil ontdoen en, verder, dat de vlucht in de droom daartoe wellicht de meest gelukkige weg is. Een mens kan immers veel missen, maar neem hem zijn dromen af en hij wil niet meer leven! Ja, deze gedachte is niet nieuw meer in haar eigen hoofd en zonder enige twijfel heeft ze al in vele andere hoofden rondgewaard want het is een ware gedachte: een leven zonder droom stelt blijkbaar helemaal niks meer voor en blijkt niet eens de moeite om geleefd te worden - het is daarentegen een foltering! Een gedachte die nog lang niet is uitgeput... Bedenk eens hoe diep zij is, en wat voor consequenties zij dan heeft, want houdt zij niet in dat een haast toevallig bijverschijnsel van de vele werkingen van een levend organisme, de enige bestaansreden van dat organisme vormt? Minder nog dan een schaduw zijn onze dromen vergeleken bij ons leven - zo onecht, zoals iedereen zal beamen - maar welk wezen vindt zijn bestaansreden dan in het bestaan van zijn eigen schaduw? "Ik leef, maar dat heeft geen enkel belang, geen enkele zin. Mijn enige en echte levensdoel is de productie van een eigen schaduw! Een schaduw is volstrekt immaterieel, zegt gij? Het is inderdaad waar dat ge hem niet kunt oppakken, opvouwen en in een doosje stoppen. Maar of hij daarom onbestaand is, durf ik niet te zeggen. Meer zelfs: als ik geen schaduw meer heb, dan vind ik dat ik er beter ook zelf niet meer ben!" - Wie heeft ooit een weldenkend mens zo'n woorden horen spreken?! En toch blijken zij de waarheid te bevatten en niets dan de waarheid! Dromen immers zijn nog onwerkelijker dan schaduwen.


Ellende is daarom uiteindelijk alleen daar, waar de dromen hebben opgehouden. Omdat ze verbannen worden, of om welke reden dan ook. Het leven dient daarom met dromen te worden volgesponnen. Dromen, ze zijn inderdaad zoals spinrag. In hun fijne webbenweefsel dat lang niet meer van stof is, blijven niettemin soms dikke en voedzame vliegen haken die zich dan uit de dromen niet meer ontwarren kunnen en die aldus zichzelf inspinnen en zoals poppen worden. In tegenstelling tot de dromen waarin zij zich op hun beurt ingenesteld hebben, zijn zij wél van vlees en stof, en aldus voedzaam voor al wie zich zo'n webben dromen. Eigenlijk zijn het allerminst vliegen die in onze dromen blijven haken: het zijn daarentegen vaartuigen van een bijzonder kunstige makelij, die uit een veraf gelegen wereld geconcentreerd voedsel aanbrengen, vele keren krachtiger nog dan biefstuk is of vis. En met de kracht die zij beloven, moet men weer nieuwe dromen spinnen, en nooit mag men ophouden met het spinnen aan de dromen: het moet de allereerste wet zijn van het leven, dat men dromen weven moet, want alleen zij geven soelaas tegen de ellende. Dromen zijn gelijk stegen waarin men wandelen kan, ver weg van de harde snelwegen. Dromen zijn kaartenhuisjes, in een handomdraai staan ze daar, en zij maken geen slachtoffers als de aarde beeft en als dan alles wat uit beton is, doodt al wat er onder zit. Dromen zijn gelijk een vals gebit waarmee men niettemin bijten kan, of ze zijn gelijk een spreuk die ondanks alle armoede troost kan brengen.


De oude man en de zee is een droom die aan eenieder die dat wenst, voor de duur van een paar uren onderdak verschaft en beschutting tegen de ellende. Elk kortverhaal van Garshin is een droom en daarom ook een zeer kostbaar geschenk, alleen kon hijzelf blijkbaar niet snel genoeg dromen, zich niet diep genoeg inwikkelen in het kluwen van zijn woorden, zich er niet terdege in verliezen, omdat teveel ellende gauw weer ontbond wat hij nog zo vernuftig en snel samenstelde. Virginia Woolf trachtte zich in de golven in te spinnen, in hun beweging, in de kadans van hun slag, in hun muziek en tenslotte in de zware koelte van het water en, geholpen door jaszakken vol stenen, slaagde zij ook in haar opzet en zodoende was ook voor haar de gelukkigste weg - die van de droom - niet weggelegd; ook in haar geval haalde een ontbindende ellende de nochtans vernuftige spinsels van vele kunstige dromen in, en zag zij zich genoopt om een verterend vuur met heel andere middelen dan met de droom te doven.


Wij weten dat er met de ellende van de wereld iets gaande is dat zich ergens zal laten verwoorden in een wet, vergelijkbaar met de wet van de entropie. Ergens weten we ondanks alles dat de ellende slechts kan toenemen en dat haar toename de eigenlijke reden is voor de explosie van de droom, welke wij geheel verbloemd voor werkelijkheid houden, zodat we spreken van de wetenschap, van de explosie van de neocortex, of van de vooruitgang in het algemeen. Wij weten wel dat deze dingen slechts dromen zijn die voorthollen zoals een meute, op de voet gevolgd door een lavastroom, ontsnappend uit een uitbarstende vulkaan. Wij weten het en wij trachten dit weten met een niet willen weten ongedaan te maken, in de blinde hoop dat, uiteindelijk, het willen het zal winnen van het weten.


(Jan Bauwens, 19 juli 2008)


01-07-2008
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De burcht
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De burcht

1.

Het volstaat niet (meer) voor een mens van vandaag dat hij (natuurlijkerwijze) bestaat.

De vaststelling van dit feit gaat nu hand in hand met de vaststelling van een ander feit, namelijk dat het bestaan als zodanig in deze tijd wordt ervaren als een leegte, bijna als een soort dood.

En zoals de leegte dient opgevuld te worden teneinde te kunnen verdwijnen, zo ook dient het bestaan te worden opgevuld met zaken die welbepaald de bestaansvergetelheid voeden. In andere bewoordingen dient het bestaan zodanig te worden opgevuld dat men het Zijn zelf niet meer voelt of gewaar wordt: het Zijn dient te worden opgevuld met dingen die de 'Seinsvergessenheit' voeden - om het maar met een term van Martin Heidegger uit te drukken.

De vraag die hier rijst, is vanzelfsprekend deze: wat is er dan gebeurd dat - althans voor heel wat mensen - het Zijn als zodanig als een leegte wordt ervaren en zelfs ondraaglijk blijkt te zijn geworden? Wat heeft er dan voor gezorgd dat het oorspronkelijke Zijn wordt gevreesd als de dood, terwijl dan toch verwacht kon worden dat 'bestaan' met 'leven' werd geïdentificeerd? Wat ontbreekt er aan het naakte Zijn, dat het niet (langer) als het Leven wordt ervaren maar veeleer als de dood?

Laten wij ons eerst daarvan verzekeren dat dit inderdaad het geval is. En om dat te doen, hoeven wij slechts onszelf te observeren. Spenderen wij onze dagen immers niet in rusteloosheid, activiteit, werk en, eenmaal dat werk is afgehandeld, in allerhande vormen van verstrooiing? Kunnen wij het nog aan om een korte tijd gewoon te wachten zonder dat wij de dringende behoefte voelen om ons onledig te houden met iets desnoods volstrekt onzinnigs, als het maar in staat is om ons te helpen om de tijd te doden, wat betekent dat het ons moet kunnen afleiden van het bestaansbesef zelf? Vluchten wij niet weg in, hetzij het werk, hetzij een andere 'verslaving', wat wil zeggen: iets dat ons aan het lijntje houdt, zodat we nimmer stilvallen of tot rust komen, tot onszelf en tot het bewustzijn van ons bestaan?

Daar tegenover staat bovendien dat het ons blijkbaar niet meer wordt gegund of, erger nog, dat het ons welhaast onmogelijk wordt gemaakt om op de beschreven manier 'stil te vallen', af te haken of tot onszelf te komen. Wij stappen immers slechts uit de hectische stroom op straffe van onze eigen uitsluiting uit de 'wereld'. Dat betekent dat we buiten de algemene activiteit niet alleen een leegte vinden, maar bovendien een niet te onderschatten leed. De mens die zich van de wereld afwendt om naar God te zoeken, wordt vandaag door de wereld zelf gestraft met de verbanning, want het is ofwel de wereld ofwel God geworden, aangezien de wereld zich definitief van God lijkt te hebben losgescheurd.

Toen het volk zich van de Godmens afwendde, heeft het dat niet gedaan door Hem dan maar in zijn overtuiging te laten: het volk is daarentegen deze Mens op een bijzonder actieve en geëngageerde manier gaan haten. Het volk is Hem gaan zoeken, heeft Hem verraden en schuld in de schoenen geschoven, heeft Hem beladen met hoon en spot, Hem geselslagen toegediend en Hem tenslotte veroordeeld tot de dood aan de galg - dat en geen ander was het lot van de Godmens.

Het volstaat niet (meer) voor een mens van vandaag dat hij (natuurlijkerwijze) bestaat: hij moet actief zijn, vluchten in zijn activiteit, wegvluchten van het bestaansbesef, want hij ervaart het loutere Zijn als een leegte en ook als een leed, sinds hij Diegene heeft veroordeeld die zich aan de hectische stroom onttrekt en uit de wereld stapt om God te zoeken. Diegene die het heeft aangedurfd om zich los te wrikken uit de algemene verslaving aan de wereld teneinde te kunnen Zijn, heeft hij als een misdadiger veroordeeld tot de doodstraf. Want het zoeken van God klinkt in de oren van de wereld als een belediging, terwijl de duivel - hij die God weerstaat - een slechte verliezer is. De zaak is alleen deze, dat niemand twee heren kan dienen: wie kiest voor de ene, jaagt de andere tegen zich in 't harnas.

Voor de godzoekende mens is daarom geen gemakkelijk leven weggelegd, en de last waarmee hij zich onvermijdelijk behept, wordt mettertijd alleen maar groter in een zich steeds verder van God vervreemdende wereld. Misschien jammer voor diegenen die zo graag voor helden willen doorgaan bij het ganse volk, en die hun naam willen zien schitteren, maar het heldendom is in de ogen van de wereld niet benijdenswaardig omdat het door de wereld wordt bestraft in plaats van te worden beloond: wie zijn nek uitsteekt voor anderen, verliest zijn kop, en wie zijn hand voor anderen in het vuur steekt, verbrandt zich flink - aan deze zijde van de dood valt immers geen godsoordeel te verwachten. De opperheld, de Godmens zelf, heeft daarover met zijn onschuldige marteldood niet de minste twijfel laten bestaan: verzaken aan het leed, is dit leed ontkrachten omdat het gehoor geven aan de satan is. Het heldendom is niet iets dat men genieten kan, bijvoorbeeld zoals de adeldom waarmee bepaalde lieden zichzelf en hen met wie zij samenzweren, bekleden om hun ijdelheid te strelen. Wie zich opofferen, lijden daadwerkelijk en alleen in dat lijden boeten zij de schuld uit van hun medemensen, zoals ook diegenen die werken, in hun noeste arbeid tot stand brengen wat anderen niet vermogen te doen: zij verdienen met hun werk voor die anderen de kost.

En wat weegt er dan op tegen de wereld, zo vragen sommigen zich af: wie is dan die God naar wie een blijkbaar zeer beperkte menigte nog zoekt, die zich afkeert van de wereld? Maar het antwoord op die vraag kunnen de wereld of wie van de wereld zijn, niet eens verstaan: de God naar wie gezocht wordt, wordt immers niet gevonden in de wereld - in de wereld wordt Hij slechts gezocht en kan Hij voor ons slechts de Gezochte zijn; de Gevondene is Hij pas volstrekt buiten deze wereld, dat wil zeggen: daar waar men Hem zoekt, alle tegenstand ten spijt.

Alle hoon en smaad en spot, verraad ten spijt; alle lastige martelingen ten spijt en ook de dood ten spijt die men moet sterven. Daar waar de wereld zich met alles wat erin huist, engageert om hem die God zoekt, te bestoken; daar waar leed is en smart, verdriet en sterven; daar alleen waar men met zijn leven zelf betaalt, dat men van God kreeg als een munt, alleen bedoeld om Hem te kopen.

Een munt kan men slechts één keer uitgeven, en zo ook is het lot van het leven dat we kregen, strikt eenmalig: niemand kan God dienen én de mammon, en vriendschap met de wereld is vijandschap jegens God. Er is geen tussenweg tussen de liefde en de haat, tussen de vergeving en de wraak, en niemand kan half zwanger zijn of voor de helft in leven.

Het volstaat niet (meer) voor een mens van vandaag dat hij (natuurlijkerwijze) bestaat: hij moet immers kiezen tussen een schijnbestaan in deze wereld en een echt bestaan aan de overzijde van de dood: het ene bestaan moet aan het andere worden opgeofferd, tegelijk kunnen ze niet zijn. Wie volharden in het latere, ware leven, gedragen zich in de ogen van wie van deze wereld zijn, zoals dwazen, blinden of roekelozen. Maar wie voor deze wereld kozen, zien er in de ogen van de godzoekers net zo uit. En het ziet er naar uit dat deze twee elkaar nooit zullen verstaan.

Of misschien verstaan zij elkaar wel bijzonder goed - meer bepaald als tegenspelers in een drama. De act vereist immers dat er antagonisten zijn, en de ene partij ontleent haar wezen aan de andere. Zou het zo kunnen zijn dat het Zijn zelf de eigen leegte niet verdragen kan, en dat het daarom splijt in tegengestelden die een tragedie in het leven roepen welke de tragedie van het Leven is, hetwelke dan toch het Zijn vermag te verbergen of misschien juist vermag te herbergen?

 

2.

Dat het bestaan zonder meer voor een mens niet te verdragen is, uit zich in het bijzondere verschijnsel van de verveling. Wie niets om handen heeft en derhalve niets anders doet dan er alleen maar zijn, kan onmogelijk ontsnappen aan die bijzonder ondraaglijke gewaarwording welke de verveling wordt genoemd. Wie zich verveelt, doet niets - wellicht omdat hij geen enkele doelstelling heeft. Hij zoekt een doelstelling teneinde te kunnen handelen, doch hij vindt er geen die hem tevreden stelt. Ofwel vindt hij er geen die bij hem past, ofwel verkeert hij in het onvermogen om uit de voorhanden zijnde mogelijkheden een keuze te maken. Bij wie zich verveelt, heeft elke streving naar iets welbepaalds opgehouden. Maar precies ten gevolge van het verdwijnen van een streefdoel, wordt men zich van de (weggevallen) streving zelf bewust, en gaat men - weliswaar op een perverse manier - de streving als zodanig nastreven, wat wil zeggen dat men er naar streeft opnieuw te kunnen streven. Het is dan verder bijzaak wat precies men doet, het komt er alleen op aan dat de handeling de tijd kan doden.

De perversie die de kern vormt van de verveling, wordt geheel duidelijk als men haar vergelijkt met gelijkaardige perversies of als men haar met een inhoudelijke vorm bekleedt. Zo zijn er mensen die (om welke reden of vanuit welke oorzaak dan ook) niet langer verliefd zijn op iemand welbepaald; zij houden daarentegen van het gevoel van de verliefdheid zelf, en zij zoeken een 'geliefde' met het oog op het bereiken van de nagestreefde toestand van de verliefdheid. Of er zijn mensen die niet langer een welbepaald schilderij, een beeld of een muziekstuk mooi vinden; in plaats daarvan beginnen zij zichzelf te beschouwen als kunstminnaars: ze houden van de liefde voor kunstwerken, en dan doet het er niet meer toe welke die kunstwerken zijn, het volstaat dat de dingen waarvan ze zo graag houden, als kunstwerken geboekstaafd staan.

Maar wat doet iemand die de tijd doodt eigenlijk? Doodt hij alleen maar de verveling? In het feit dat inzake de verveling het streven als zodanig wordt nagestreefd en niet langer een of ander streefdoel, blijkt zoals gezegd de absolute verwisselbaarheid van dat streefdoel en de prioriteit van de streving zelf. Maar dit betekent op de keper beschouwd dat de streving in feite negatief is, met andere woorden: dat men niet langer iets nastreeft doch dat men voor iets op de vlucht is. Ontegenzeggelijk is het precies dat (vaste) streefdoel zelf waarvoor men wegvlucht. En wellicht doet men dat omdat men vreest dat het bereiken van het streefdoel, de streving zelf zal verlammen, en mét de streving ook het 'ik'. Immers, in het bereiken van een nagestreefd doel, verenigt zich het 'ik' met zijn doel, en wordt het als het ware door dat streefdoel opgeslorpt.

Men kan dit laatste fenomeen bijvoorbeeld zien bij mensen die "carrière maken". Aanvankelijk gaat het er de meesten die dat doen niet om dat ze iets welbepaalds bereiken: principieel is om het even welk doel nastrevenswaardig, zo blijkt uit de algemene gang van zaken. De nadruk ligt geheel op de carrière zelf, dat wil zeggen op het najagen van een doel. Het doel wordt dus vastgesteld, haast lukraak, en dan kan de jacht beginnen. Want inderdaad de jacht staat hier centraal, en het wild dat zal worden opgejaagd en gedood is als zodanig geheel onbelangrijk: desnoods - bijvoorbeeld bij gebrek aan wild - schiet men op kleiduiven.

Wie carrière maakt, besteedt slechts weinig of geen tijd of aandacht aan het vaststellen van zijn doel: alle tijd wordt besteed aan de jacht zelf op dat doel. Zo zal een Belgisch atleet reeds voorbestemd zijn om de Belgische driekleur te gaan verdedigen, terwijl het doel van een Fransman er zal in bestaan de Franse vlag te doen hijsen: geen van beiden heeft over dat geheel toevallige doel ook maar geaarzeld. Het gaat de atleten er alleen maar om, de hele weg af te leggen die tot het feitelijk zichzelf stellende doel moet leiden. Zelfs als dat doel niet eens wordt bereikt, wordt de weg als zinvol ervaren, wat zich toont in het devies van Pierre baron de Coubertin: "Niet de overwinning doch de deelname is belangrijk". Vrij vertaald: "We houden niet van het wild doch van de jacht."

Het in de mist verdwijnen van het doel - bijvoorbeeld het wild - en het zich concentreren op de jacht alleen, wijst erop dat men het doel zelf niet langer nodig heeft, of tenminste: dat men het niet langer nodig denkt te hebben. Maar het kan ook betekenen dat men zich a priori heeft neergelegd bij een algemene doelloosheid. Uiteraard rijst hier vanzelf het illustere voorbeeld van de middel-doelomkering, dat zijn duidelijkste manifestatie kent in de kapitalistische economie, waarvan de eerder genoemde algemene jacht op carrière een noodzakelijk gevolg is, en waarvan de enig overblijvende 'ethiek' luidt: "Goed is wat geld in het laatje brengt". Een kapitalistisch geïnspireerde wereld roept nog slechts uit dat de economie moet aangezwengeld worden: hoe meer er verkocht en gekocht wordt, hoe beter; hoe groter de productie, hoe beter, en vandaar ook: hoe rapper de producten verslijten, hoe beter. En een van de onoverkomelijke gevolgen van deze perversie is dan uiteraard de explosief groeiende, alomtegenwoordige afvalberg. De onderhavige afvalberg, want, waar men zich, dit lezende, ook bevindt: bij elke ademteug komt zijn stank via de neusgaten in het lichaam van de aandachtige lezer binnen. En vanzelfsprekend ook in dat van de niet-lezer.

In het bereiken van een nagestreefd doel, verenigt zich het 'ik' met zijn doel, en wordt het als het ware door dat streefdoel opgeslorpt. Het 'ik' wordt derhalve tot een stuk vuil. De afvalberg was nochtans niet het doel van onze strevingen. Maar dat heb je natuurlijk met carrièremakerij, met verlekkerdheid op de jacht, met de perversie van het streven of met de verveling in het algemeen: het volstaat niet langer voor een mens dat hij gewoon bestaat: hij verveelt zich, en hij is niet tevreden zolang hij niet wat er is, kapot kan maken.

 

3.

Hoe het streven en het streefdoel zich onderling verbinden, valt moeilijk te verklaren; het is zelfs geen sinecure om uit te maken wat ze elk apart nog te betekenen hebben. Het streefdoel zou zichzelf niet zijn zonder het streven, en ook van streven kon geen sprake zijn als dat streven niet een doel had. En waar is dan de plaats van het 'ik' in dit tweeledige verschijnsel? Zit het 'ik' in het streven, of zit het noodzakelijk al bij dat doel zonder hetwelke die strevingen onmogelijk waren? Werpt een mens zichzelf voor zichzelf uit en blijft hij achter als een schaduw van zichzelf, of is zijn schaduw datgene wat hij voor zich uit werpt?

Het streven en het streefdoel zijn onderling verstrengeld zoals de ook niet apart levensvatbare materie en de vorm of - ingewikkelder nog - het licht, het oog, het zien, de materie, de vorm en de beweging. Het zijn allemaal verschijnselen die zich nooit rechtstreeks aan de zintuigen tonen, en hun bestaan wordt derhalve afgeleid uit de zintuiglijke indrukken die zij op de een of andere manier nalaten. Er is nu een wereld die het geheel is van al die zintuiglijke indrukken of althans van de indrukmakers, maar er is ook een wereld waarin al die andere dingen bestaan die uit de zintuiglijke indrukken worden afgeleid en, hoe paradoxaal het ook klinkt, die wij beschouwen als zijnde échter of waarachtiger dan het geheel der zintuiglijke indrukken zelf. In twee woorden: een ongeziene wereld is échter dan de wereld die we zien, want de eerste moet verondersteld worden als fundament van de laatste.

Het licht, bijvoorbeeld, kan niet zomaar worden gezien: zijn bestaan wordt daarentegen afgeleid uit de waarneming van bewegende weerkaatsingen op de vormen van materiële dingen. Daarbij wordt het bestaan van die materiële dingen afgeleid uit het bestaan van hun vormen en andersom, terwijl het bestaan van de waarnemingen uit de waarneming van de bewegingen wordt afgeleid en andersom. Wij, mensen, zijn te lui om eens een deugdelijke inventaris te gaan maken van al die zaken, met het oog op een begrip van hoe alle elementen op elkaar inwerken en hun bestaan aan elkander danken - en wellicht gaat het hier tevens om een onbegonnen werk in nog een andere betekenis. Duidelijk is alvast dat dit alles vooralsnog onduidelijk blijft. Men kan wel vermoeden dat het ene op het andere leunt, en misschien is het wel zo, dat uiteindelijk niets nog op zichzelf staat, en dat het geheel van alle dingen een illusie is: het zogenaamde 'maya' van de Indiërs, de begoocheling van de zinnen en ook van het verstand.

Hoe dan ook ligt in de spanning tussen het streven en het streefdoel meer dan men vermoeden kon. In deze spanning immers ruilt het Zijn zichzelf in tegen een Wording. Wat is, houdt in de streving op zichzelf te zijn. Het streven katapulteert het Zijn van al wat streeft naar de verre oorden van zijn beloofde doel. En als die beloften nimmer worden ingelost - wat niemand bij voorbaat weten kan - dan mag eigenlijk gezegd worden (indien dat ook gezegd kon worden) dat, in die gevallen, de streving het zijn van al wat streeft, morsdood maakt. Precies omdat men niet bij voorbaat weten kan of ooit de gedane beloften zullen worden ingelost, weet men eigenlijk niet of het zijn van al wat streeft, ofwel levend is ofwel dood. In feite is het voorlopig niet, het belooft te worden, maar indien het nooit zal worden, dan is het er in feite ook niet eens in zijn voorlopigheid. In dat slechtste geval - waarvan, toegegeven, tevens gezegd moet worden dat het niet het minst waarschijnlijke is - is de streving niets anders dan een kluitje waarmee een van zijn Zijn ontdaan element in het riet wordt gestuurd.

De hier zeer summier omschreven spanning tussen het zijn van het nog niet gerealiseerde streefdoel en het streven of het worden of dus het niet-zijn van de actueel strevende, is niet dermate abstract als op het eerste gezicht misschien kon uitschijnen. De homeostase welke het levende organisme in leven houdt, kon immers makkelijk worden beschouwd als een exacte afdruk van dit abstract lijkende beginsel in het vlees zelf - een afdruk waaruit tevens blijkt dat dit het beginsel is dat het vlees in leven houdt. Het evenwichtsstreven zorgt voor het aan de gang blijven van processen die tegelijk getemperd worden maar niet gedoofd, want telkenmale als het vuur dreigt uit te gaan, schiet de blaasbalg weer in gang of wordt er wat brandstof toegevoegd. Laait het vuur daarentegen te hoog op en dreigt het alles ineens te verslinden, dan wordt de zuurstoftoevoer tijdelijk afgesneden of beperkt. Sympathicus en parasympaticus, zuren en basen, beweging en rust, waken en slapen, inspanning en ontspanning: alle processen gelijken op golven die doorheen de aderen gaan als om ze aldus het leven in te blazen - alsof die golven zelf het leven waren. Zelfs het bewustzijn en het zelfbewustzijn, vaak beschouwd als de allerhoogste producten van al wat kan bestaan, blijken geschoeid op de ter sprake gebrachte leest welke de tegenstellingen van de oervader, Herakleitos, tracht te verenigen: waar men er naar streeft iets te bezitten, eigent men het zich toe door het te kennen en wordt het een kenobject, dat zich 'helaas' nooit met het subject zal verenigen zonder tegelijk uit het bewustzijn te verdwijnen. Men kan het nagestreefde vanzelfsprekend ook opeten, maar dat doet men nimmer zonder het te doden. De niet hongerige kat die een vogel pakt, of een muis, en die met dat beestje speelt, worstelt misschien wel met hetzelfde dilemma: zij wil het speelkameraadje bezitten maar zij wil het eigenzinnige dier dat niet met een spel met de kat is opgezet, ook niet verliezen, en daarom moet ze het wel doden. Hoe exacter de beschrijving van de werkelijkheid wordt, hoe meer zij zich verliest in de taal der cijfers en der abstracte tekens, en hoe verder zij zich van de werkelijkheid verwijdert. Hoe concreter zij haar tekens maakt, tot zelfs rituele gebaren, ontspringend aan de dansende lichamen van uit zichzelf tredende priesters of tovenaars in trance, hoe meer men in de werkelijkheid zichzelf verliest.

Misschien is het zichzelf volkomen verliezen in de werkelijkheid, het lijfelijke leven dat ademt, warm is, lijdt, geniet en zweet. Misschien is dit zelfverlies van wie zich geest acht wel de prijs die dient betaald te worden om het stoffelijke tot opstanding te brengen - het zaad tot ontkiemen, de boom tot groei, het beest tot beweging en tot zang. Misschien offert zich de geest telkens weer aan de stof om die aldus tot leven te wekken, vanuit een soort van mededogen - wie zal het zeggen? - met alles wat vooralsnog niet verstaat dat het op de wereld bestaat. Misschien is wat wij leven noemen en dood, een nog onbegrepen - onbegrijpelijk - gespannen staan van de gehele kosmos tegenover een groots en nog ongekend doel. Misschien ook is er van dit alles niets aan, en is er slechts de arrogantie van de mens, ongeacht de ontelbare akkers vol met eeuwigheidsputten - één voor elkeen die bestaan heeft, hoe kort zijn tijd ook was.

 

4.

Gebeurlijk verhouden goed en kwaad zich in een even ingewikkeld vervlochten spanningsveld als materie en vorm of als leven en dood, en zijn daarom de fundamenten ervan ondoorgrondelijk. Toch blijkt het kwaad veeleer een tekort aan het goede dan wel een tegengestelde daarvan, zoals Aurelius Augustinus ons dat reeds in de vierde eeuw geleerd heeft. Maar kan men niet precies hetzelfde zeggen over, bijvoorbeeld, licht en duisternis? Het laatste is geen tegengestelde van het eerste doch een tekort eraan. Zo ook warmte en koude, gezondheid en ziekte, snelheid en traagheid (of beter: traagheid en kracht)... In al deze en in nog veel meer gevallen is sprake van slechts één kracht, welke in het ene 'uiterste' overvloedig aanwezig is en in het andere ondermaats, zoniet geheel afwezig.

Edoch, de 'krachten' waarvan telkenmale sprake zijn nimmer absoluut - zij kunnen subliem zijn of dat tenminste lijken, maar 'volkomen' is blijkbaar geen van alle. Reeds in onze kinderlijke voorstellingen vragen wij ons af hoe hol de vaste stof in feite is, want zoals het wordt onderwezen in de lessen scheikunde, zijn stoffen aaneenschakelingen van moleculen, die op hun beurt aaneenschakelingen zijn van atomen die dan weer uit elektronen, protonen, neutronen en nog andere deeltjes zouden zijn samengesteld. En tussen al deze onderdeeltjes in, zit ruimte zonder stof, zo beweert men, niettemin ook dàt in sommige gevallen door geleerden wordt tegengesproken: deze laatsten gewagen van bijvoorbeeld de tijdloze sprongen die elektronen maken welke zich verplaatsen van de ene naar de andere schil van een atoom. En als we in de 'grote' ruimte kijken, vormen zich analoge vragen en bedenkingen: er zijn de 'vaste' of de 'volle' hemellichamen, en er is de 'holle' ruimte daartussen.

Het tegelijk bestaan van het 'volle' en het 'holle' blijkt nu het leven te geven aan iets dat deze twee manifestatievormen van de ruimte overstijgt, met name: de vorm. Want het is precies dankzij het feit dat niet de gehele ruimte 'opgevuld' is met materie, en dat er dus ook nog 'holle' stukken zijn - stukken waar materie als het ware ontbreekt - dat er echt sprake kan zijn van ruimte of tenminste van ruimtelijke vormen, dat wil zeggen: van het zichtbaar worden van de ruimte.

Op dezelfde manier wordt het licht zichtbaar dankzij de duisternis: met alleen maar licht zou zelfs de beste tekenaar er niet in slagen om de meest eenvoudige figuur op papier te zetten; precies doordat er een 'tekort' aan licht - zwartheid - mogelijk is, kan er een eindeloos gamma aan grijstinten bestaan en kunnen alle kleuren van het spectrum zich manifesteren. Het licht wordt zichtbaar dankzij het bestaan van het 'tekort' aan licht.

En wat dan gezegd van goed en kwaad? Is het ook niet te danken aan een tekort aan het goede, dat dit goede zichtbaar kan worden? Het middeleeuwse "ens et bonum convertuntur" - wat inhoudt dat het Zijn en het Goede samenvallen - acht zo doende een tekort aan Zijn verantwoordelijk voor het kwaad omdat dit principe het Goede met het Zijn identificeert. Maar moet dit tekort aan het Goede of aan het Zijn zich dan niet manifesteren opdat het Zijn en het Goede als zodanig tot ons bewustzijn zouden kunnen doordringen - anders gezegd: opdat wij kennis van goed en kwaad of dus een geweten zouden kunnen hebben?

Als het bijten van de appel van de boom van de kennis van goed en kwaad de eerste menselijke zonde was, dan moet deze zonde bestaan hebben in een verduistering van het goede. Heel concreet was dit, zoals we weten, de menselijke ongehoorzaamheid jegens de Schepper die de mens had verboden om van de vruchten van de boom te eten. Door de ongehoorzame handeling is aan de vrijheid van de mens principieel niet geraakt want hij kan nog steeds doen wat hij zelf beslist te doen. Maar tegelijk kan hij zijn eerste zonde - zijn ongehoorzaamheid - niet meer ongedaan maken en de reden daarvoor is dat men eens opgedane kennis niet meer teniet kan doen: wetenschap is even onomkeerbaar als de tijd. De kennis die de mens verworven heeft door te eten van de boom van de kennis, bestaat immers in de kennis van goed en kwaad zelf, welke ontstaat door het goede in contrast te plaatsen met het tekort eraan (nadat men dat zelf - door de zonde - aan het licht heeft gebracht). De bewustwording van het Goede, plaatst de mens er buiten, omdat bewustzijn of kennis onmogelijk zijn zonder het zich distantiëren van het voorwerp van die kennis, die een kenobject wordt veeleer dan iets waartoe men nadert. De zonde verwijdert derhalve de mens steeds verder van de mogelijkheid om hetzij nogmaals te zondigen, hetzij aan de zonde te verzaken.

Als men de hier summier beschreven gang van zaken in een wiskundige vorm zou kunnen gieten, dan zou men het zo kunnen stellen, dat de eerste zonde, noodzakelijkerwijze de allergrootste is, daar zij de mens van - laat ons zeggen - de helft van zijn krediet berooft. Een herhaling van diezelfde zonde echter, zou slechts de overgebleven helft van ons krediet halveren, zodat we niet niets doch nog een vierde overhielden. Op die manier zou het opnieuw begaan van steeds dezelfde zonde telkens het resterende krediet halveren en dus keer na keer 'minder erg' zijn. Maar vanzelfsprekend zou dan hetzelfde gelden voor het doen van het goede: hoe meer men zondigt, hoe minder krediet men over houdt om mee te zondigen, en dus hoe geringer de impact van de zonde zijn kan, maar tegelijk wordt ook de impact van het goede dat men betracht in dezelfde verhouding kleiner. Op die manier wordt de mens min of meer 'beschermd' tegen zijn eigen verdoemenis, maar onvermijdelijk steekt hij zichzelf ook steeds dieper in de put, aangezien zijn vermogen tot het doen van het Goede, en dus zijn Zijn zelf, steeds geringer wordt.

Is deze 'afgang' onvermijdelijk terwijl hij nochtans principieel omkeerbaar wordt gehouden dankzij het beschreven halveringsmechanisme? Is zijn verschijning vergelijkbaar met die van de grijstinten op het palet van de tekenaar? Is het kwaad derhalve een goede zaak, om het op deze onmogelijk manier uit te drukken, of speelt hier slechts een gesofisticeerde verbloeming of zelfs een zelfbedrog?

Elders hebben wij onze bewondering uitgedrukt voor de verschijning van de duivel - de goddelijke tegenstrever - wiens optreden vooral in het begin der heilsgeschiedenis dan toch onmiskenbaar onmisbaar is geweest. Is een dergelijke houding terecht of getuigt zij daarentegen van het aan de gang zijn van overdreven simplificaties welke het goede begrip slechts fnuiken? En moet dan niet hetzelfde worden gezegd van de ideeën die men er op na kan houden ter rechtvaardiging van het kwaad?

Misschien is het wel zo dat deze zaken elk begrip altijd zullen te boven gaan, gewoon omdat zij voorbehouden zijn voor wie ze aanbelangen. Kennis immers, is geen neutrale aangelegenheid - alle modieuze hedendaagse pretenties ten spijt: kennis is uitsluitend voor wie daar recht op hebben, hetzij door de inspanningen die men al studerende verricht, hetzij door nog andere en diepere verdiensten. Veel vaker dan men denkt, volgt het begrip op de daad of op het zich weerhouden van bepaalde handelingen. Andermaal Augustinus was het die ons leerde dat het veelvuldige zondigen, het morele besef aantast - een theorie die trouwens goed verenigbaar is met wat wij hoger opperden over het mechanisme van de halveringen van ons moreel krediet.

 

5.

In acht genomen het feit dat het kortstondige verblijf in dit tranendal alras gevolgd wordt door de eeuwigheid in een diepe, zwarte put, waar geen sprankeltje zonlicht nimmer meer zal schijnen, waar niemand nog geeft om een ooit uit moedermelk vakkundig opgebouwd gebeente dat nu alleen nog gestaag wegteert - in acht genomen dus de algehele verschrikking waaraan geen mens en zelfs geen beest ontsnapt, ook niet die beesten die ik weet niet hoeveel levens hebben op een rij: larf zijn ze eerst, en dan worm, en dan eten ze zich vet en schuiven ze van blad naar blad met vraatzucht, en dan maken ze voor zichzelf een zogenaamde pop, en in de pop voltrekt zich een ware gedaanteverandering, de pop scheurt open, een kleurige vlinder slaat de vleugels uit en inspireert de dichters die nog in leven zijn - misschien, na hun vlucht en paardans, zijn er onder hen die nogmaals verpoppen en die dan, jaren later, of als de pop het zolang uithoudt misschien eeuwen later, een derde leven tegemoet gaan, nu als een nog veel fragieler wezen dan een vlinder, misschien leven ze wel verder als een wandelend haar.

De kleurige vlinder inspireert de dichters die intussen in een pop liggen, ondergronds, wachtende totdat hetgeen hun poëzie belooft, ook werkelijkheid zal worden: de verpopping van de eerste mens. De natuur toont ons de toekomst, zo zingen luid de koren, en de beesten gaan ons voor in wat met ons geschieden moet: ontbinding is slechts oogverblinding, het verkazen der gebeenten is alleen maar schijn: de waarheid is dat elke transmutatie de te verpoppen lichamen doorschijnend maakt en zacht, schijnbaar rottend, vloeibaar haast en heel sterk riekend, maar tenslotte hard als hars, als mierenzuur, dat dan wordt als glas en dat zoals kristal het licht breekt. Transfiguratie. En het licht zal wekken wat men al die tijd in ongeloof heeft doodgewaand; het licht zal ook het licht vanbinnen in de pop doen schijnen; het licht zal wat doorschijnend is weer langzaam aan verduisteren en met nieuw vlees omkleden en het uitgestrekte vleugels geven. Het licht zal het verse leven in de pop doen trillen en doen zingen, en de mensen zullen zich wenden tot de put in kwestie waarin het allemaal gebeurt, en zeggen: kijk, daar is er nog eentje! Dat is nu al de derde in amper zes minuten, van wie de dekschilden zijn opengegaan, van wie het houten bolster werd gespleten, van wie de vonken uit het eikenhout opspringen, en dat begint te branden en te knetteren in deze klare dag!

Meikevers zijn eerst larven, engerlingen, en ze verblijven twee tot drie jaar ondergronds, en daar voeden ze zich zo'n lange tijd, totdat ze uiteindelijk beschikken over de kracht om zich te verpoppen. Bij mensen gaat het er eender aan toe, alleen hebben mensen veel meer jaren nodig voor de transmutatie, die ook veel grondiger is. Veel meer kracht vraagt zij, een veel hogere concentratie ook, vooraleer de pop eraan komt en uit de pop de engel komen kan, de serafijn, de cherubijn, de malachijn.

Het licht dat opwekt, zal ook het licht vanbinnen in de pop doen schijnen; de pop zal er dan uitzien als een glazen lamp met matte schilden en het glas zal smelten van de hitte, de schilden zullen schroeien. Het insekt - zo wordt voor de gelegenheid de mens genoemd - zal in het licht gaan zitten en verwonderd zijn dat het zo fel schijnt. Het zal zijn vertrouwde krant weer openvouwen en er in bladeren, zijn dunne wijsvinger zal over de regels glijden terwijl zijn nog schriele stem de berichten leest, en dat zijn de namen, alfabethisch, der insekten die vandaag verrijzen zullen. Dan zal het licht al wat doorschijnend is weer langzaam aan verduisteren en met nieuw vlees bekleden en het uitgestrekte vleugels geven.

Ofwel, mijn beste, zal er helemaal niets gebeuren, en zal alles blijven zoals het nu eenmaal is: dood, en elke dag misschien nog een heel klein beetje doder.

 

6.

De verpopping is geen fabeltje, zo zegt de predikant en hij wacht geduldig totdat iemand hem gaat tegenspreken, iemand die zal beweren dat gedaanteveranderingen in poppen helemaal niet bestaan. Maar er is niemand die hem hierin zal tegenspreken: niet omdat men het niet zou aandurven hem tegen te spreken, maar omdat elkeen weet dat gedaanteveranderingen in poppen zich elke dag voltrekken. Elke dag immers, gaan ergens poppen open en komen daar wezens uit te voorschijn die er eerst helemaal niet in zaten. Elke dag kan men getuige zijn van hoe wezens schijnbaar dood gaan en verkazen, half doorschijnend worden, glanzen, blinken en herboren worden. Wezens die eerst rondkruipen, onderaards, waar geen licht is te bespeuren en waar zij alleen maar ontevreden knagen aan de bittere wortels der planten, om zich dan eensklaps in te sluiten in een waas en als het ware te bevriezen zonder koud te zijn. Niemand die kan zeggen wat ze precies doen wanneer ze zo gelijk een laken liggen opgevouwen, jarenlang soms, of zelfs meerdere jaren, om dan ineens open te barsten gelijk een bot, de dekschilden van zich af te stoten, de nog natte vleugels open te slaan gelijk een parasol die in de zonnestralen in geen tellen droogt en kraakt en dan wappert in de westenwind, en daar stijgt het wezen dat eerst rondkroop in de onderaardse duisternis nu als een engel door de lichtdoorstraalde, zoete lentelucht ten hemel!

Niemand die beweren zal dat de predikant het bij het foute eind heeft, niemand die hem tegenspreekt. Een enkeling die nog nooit een engerling gezien heeft, en die niets afweet van bijvoorbeeld kevers, zal misschien twijfelen: hij zal het vragen aan een ander, en hij zal die ander op zijn woord geloven als die zal zeggen dat meikevers bestaan en dat ze eerst als wormen in de aarde leven, knagend aan de bittere wortels van de planten. Verwonderd zal de onwetende dan wel zijn, en misschien zal de ander het wonder dan gaan vergelijken met het wonder van het ei, dat hij wel kennen zal. Een ei, zo zal hij zeggen, is dat niet net een kei? Een steen? Wie het ziet liggen terwijl hij het niet eens kent, zal er niet aan denken dat men het kan eten, niet? Hij zal denken aan een steen: wat een mooie, gladde steen ligt daar, zo zal hij zeggen. Een witte steen, van kalk, ofwel een rood gespikkelde, een bruine. Als hij het ei tenminste al ziet. Maar die bijna ronde steen, hoe hard en onbeweeglijk die ook lijkt, gaat barsten op een dag. Gebroken schalen zien wij dan met middenin een donzig wezen dat alleen maar eten wil, groeien en tenslotte vliegen. Inderdaad, de stenen vliegen!

Sommigen zullen dat onzin noemen: vliegende stenen? Maar dat zijn helemaal geen stenen - zo zullen zij zeggen: dat zijn eieren! Edoch, wij weten het heel goed: of men die zaken nu stenen noemt of eieren, dat is slechts een kwestie van alleen maar woorden. De wijzen weten dat woorden wazig kunnen maken wat ooit helder was: of men dat ding hier nu een steen noemt of een ei, maakt helemaal niets uit en is alleen een zaak van woorden, klanken, vluchtige vormen in een ijle lucht. Woorden worden al te vaak gebruikt om het wonder weg te wassen, woorden zijn de handlangers der arrogantie.

Maar niet alleen de vogels leggen eieren: in feite doen alle wezens dat, die dieren heten, al dragen zij het ei totdat het uitgepikt wordt, binnenin zich mee. Wat uit het ei komt, noemen wij een jong, en als we heel goed kijken, zien we ook dat de ouder niets anders is dan de bolster van dat jong: de pop, het dekschild, de schaal, het vel, dat er afvalt en verdort, verpulvert. De mens is de bolster van zijn kind, en uit het kind dat bolster wordt, komt weer hetzelfde kind te voorschijn. Bijna hetzelfde en alvast een zeer gelijkend kind: het kind gelijkt immers sterk op zijn bolster omdat het de zijne is. Het kind eet en groeit, leert spreken en heeft nauwelijks enkele - weliswaar belangrijke - woorden gezegd of het begint aan de buitenkant al droog te worden terwijl het in zijn eigen buik opnieuw in alle nattigheid ontkiemt: een ei dat zwelt en dat zich met de bolster voedt en dat ook blij verwacht wordt door de moeder, zoals wij de bolster zijn gaan noemen. Het volume van het ei neemt toe, de bolster barst, het kind bestaat, het zal zich nu verder met de bolster voeden, en het doet dat via een kanaaltje aan de borst van de bolster die zich helemaal leeg laat zuigen, op laat eten, nadat de inhoud van het ei zelf verslonden is.

De mens hermaakt zichzelf vanbinnen in zijn lijf, wordt uit zichzelf herboren, eet zijn bolster op en herbegint: vanbinnen in zijn lijf herschept hij weer zichzelf, zwelt en doet de bolster barsten, eet ze op en zij verdort, en wordt begraven.

Zullen de bolsters dan herrijzen?

 

7.

"De verpoppingen welke wij kunnen zien", aldus professor Vermeersch, "zijn geheel natuurlijke zaken: het zijn de transfiguraties van het ei."

Op "ei" ligt een tevreden klemtoon. Met een wilde handbeweging drijft de emeritus zijn nog zwarte manen naar zijn nek en hij gaat door:

"De enige, echte en natuurlijke herrijzenis, als gij dat dan toch per se zo wilt noemen, is de opstanding van het ei!"

Op "ei" ligt opnieuw een klemtoon, die nu wat waarschuwend aandoet:

"Het gen reproduceert zichzelf en is in die zin principieel onsterfelijk. Principieel, zeg ik, want iedereen weet dat, als de zon uitdooft, het met alle leven hier voorgoed gedaan is."

Op "gedaan" ligt weer een klemtoon en deze heeft een klank die een mengeling verraadt van wanhoop en van spot.

"Dat wat betreft de voortplanting!"

De geleerde neigt zich nu voorover, de ogen kijken van onder een enorm schedeldak in het auditorium rond, zij kijken beurtelings en vliegensvlug elk van de aanwezigen aan, en dan volgt er iets dat klinkt als een vloek:

"Maar daarmee is ook alles gezegd wat er over een leven na de dood gezegd kan worden! Bolsters komen niet opnieuw tot leven - wàt trouwens zou de zin daarvan moeten zijn!? Bolsters zijn immers reeds wezens die zich hebben voortgeplant! Bolsters zijn reeds verrezen, met name in hun kinderen! En is dat dan misschien nog niet voldoende?!"

Daar gaan de graven... Daar gaat het sprookje van de opstanding op het einde van de tijden. Graven herbergen immers alleen maar bolsters van mensen en niet de mensen zelf: die moet men onder de levenden gaan zoeken. Maar blijft er dan geen mensje over in de bolster? Een oudje, een besje? Of dient elke ouderling dan abstractie van zichzelf te maken? Zoals de ambtenaar die na zijn pensionering door een jonger exemplaar vervangen wordt? Ik zie het de professor al verkondigen: "De opvolging van de ambtenaren wordt geregeld en is een geheel natuurlijke zaak: oude ambtenaren worden vervangen door nieuwe, en in die zin is de ambtenaar als zodanig dan ook onsterfelijk. En volstaat het dan niet dat hij vervangbaar is door een exemplaar dat alles heeft ingestudeerd wat voor zijn taak vereist wordt? Oude ambtenaren komen niet opnieuw in circulatie - wat zou trouwens de zin daarvan nog kunnen zijn!? Oude ambtenaren werden immers reeds vernieuwd, namelijk in hun leerlingen, die hen opvolgden! Volstaat dat dan niet? Het beroep reproduceert zichzelf en is in die zin onsterfelijk. Dat is alles wat men uit de kan kan halen."

Maar wat er in de kan dan achterblijft, is een volwaardig mens, zeg ik: geen bolster en geen velletje, geen afgedankt omhulsel, geen weg te werpen pop, geen lege jas doch een volkomen mens. En die ontsnapt niet aan de put. Ook niet het kind dat uit hem is ontsproten. En ook niet het kleinkind of het achterkleinkind: allen hebben zij een tijd, en als die tijd op is, dienen zij zich genetisch vernieuwd te hebben, zoniet zullen zij zéker niet ontsnappen aan de dood. De voortplanting is zoals een trein die in een afgrond rijdt. De ene wagon na de andere stuikt naar beneden en valt daar te pletter. En telkens net als de laatst overgebleven wagon over de rand van de afgrond glijdt, verlengt de trein zich met een nieuwe die net op tijd nog uit de laatste voortspruit. De voortplanting is bijgevolg zoals een lintworm welke afgestoten wordt, doch die alvorens te verdwijnen ervoor zorgt dat hij een schakeltje of twee heeft nagelaten bij zijn gastheer. De voortplanting is niets anders dan een hardnekkige tegensparteling zoals van een gladde paling: een vlucht uit de greep van de dood, gedoemd om zich tot in de eeuwigheid te herhalen omdat ook de dood niet ophoudt naar zijn prooi te grijpen totdat hij die verslonden hebben zal.

En telkenmale - miljoenen en miljarden keren - wordt een mens achtergelaten, een oudje meestal, alsof die er in het ontzaglijke spel van reproductie helemaal niet meer toe doet.

 

8.

De voortplanting geschiedt in de klauwen van de dood, en zij is rapper dan de dood - althans voor heel even. Achteraf betaalt hij die zich meent voortgeplant te hebben natuurlijk het gelag, want hij is niet zijn eigen kind geworden, al gelijkt het kind wel wat op hem, bijna genoeg om hem op zicht als de verwekker te kunnen bestempelen.

"Kijk", zo zegt men: "Dat is de ouder van dat kind, het kind gelijkt op hem of op haar zoals twee druppels water op elkander lijken".

Edoch bij die gelijkenis blijft het dan ook: het kind gelijkt op de ouder alsof het diezelfde ouder was, maar dan 'teruggekeerd'. Maar wat een grap! Hoezeer het kind ook op de ouder lijkt: de ouder is zijn kind volstrekt niét geworden, hij blijft gewoon achter in zijn eigen vlees. Zijn eigen vlees dat harder wordt en taaier, droger ook, zoals een omhulsel verdroogt, totdat alle leven eruit weg is en het gelijk een dor blad in de herfsttijd achterblijft: een pop die reeds haar vlinder heeft gebaard en aan het licht heeft prijsgegeven, terwijl zijzelf nu neergelaten worden zal in 't donker van een tombe, onderaards en met een zware marmeren steen er bovenop.

"Maar kijk toch eens hoe mooi!", zo zeggen de schaarse stemmen die nog eenmaal het graf bezoeken: "Hoe mooi toch dat versje", zo zeggen zij, als ze kijken naar de zerk. De zware steen zelf zien zij niet meer: het versje, dat van een beroemd dichter is die nu op Père-Lachaise ligt begraven onder een vers van weer een andere poëet, heeft hem aan het zicht onttrokken. Het ware ook niet goed dat de aandacht zou gevestigd worden op de steen en op zijn zwaarte. En zijn bedoeling uiteraard, die geen andere kan zijn dan te verhinderen dat wat in deze put ligt, daar ooit nog uit weg zal komen. Ach zo, verlangen wij naar de opstanding?! Het lijkt er veeleer op dat wij haar vrezen!

De hele ceremonie is er trouwens op gericht om de dode te doen rusten: "requiem aeternam" - eeuwige rust - is wat gevraagd wordt voor de overledene. Tevens wordt hem de opstanding beloofd op 't eind der tijden. Beloofd, daar heb je 't al, en waarom hem uitgerekend dit beloven, als het niet was om hem zolang koest te kunnen houden? In menige cultuur worden de doden ritueel verjaagd. Alle mogelijke redenen om terug te keren worden aan de voorzaten ontnomen en zij krijgen voedsel mee, geld voor het transport ter plekke, dienaren en huisdieren. Op allerlei manieren tracht men er verder voor te zorgen dat zij het noorden kwijt raken die op weg naar het hiernamaals zijn, zodat ze die weg nooit meer terug zullen vinden. Zeer gevreesde doden werden ooit geblinddoekt, gekneveld en zelfs een tweede keer gedood als waren zij vampieren: met een houten spies doorheen het hart.

 

9.

Een spies doorheen het hart kreeg ook het Lam. Men zegt dat dit zo de gewoonte was, maar men kan ook vermoeden dat zijn moordenaars vreesden dat zij hun koning niet goed dood hadden gemaakt. Hoe dan ook had men toentertijd wel alle redenen om voor een of andere vorm van wraak te vrezen, want van het Lam wordt nu nog steeds gezegd dat het volstrekt onschuldig was - en is.

En dat moest ook zo zijn want, zoals we allen weten, moest dit offer dat de schuld van gans de mensheid uit zou boeten, blank zijn. En wat voor schuld lag of ligt er dan op onze schouders, zult gij vragen? Maar dat is nu precies wat hier ter discussie staat: de mens, élke mens, is hoe dan ook schuldig en zéér schuldig - anders zou hij niet zomaar op 't einde van zijn kortstondige bestaan voorgoed verdwijnen in een put!

Aan het sterven zelf is niets meer te verhelpen, ook niet in het nog veel oudere verhaal van Doornroosje. Maar de dood kan wel omgebogen worden, bijvoorbeeld tot een lange en diepe slaap waar men op tijd en stond uit opgewekt zal worden. Tenminste als men eerst van alle schuld werd witgewassen. Precies met dat doel werd nu het Lam geboren, dat aan de wereld sinds vele duizenden jaren was beloofd. Een onschuldig Lam wilde uitboeten wat geen mens op eigen kracht betalen kon. En deze Redder kon uiteraard niemand anders dan de Godheid zelf zijn. Was Hij de Godheid omdat Hij het deed, of kon Hij het doen omdat Hij de Godheid was? Wie zal het zeggen! Maar nu komt de vraag bij uitstek.

Wie was de schuldeiser dan, als het niet de Godheid zelf was, tegen wie de mens gezondigd had? Geheel terecht is deze vraag, want hier stuit men onvermijdelijk op een onwelsprekendheid die de katholieke soteriologie - zoals de verlossingsleer nu eenmaal wordt genoemd - de das omdoet. Immers, is het niet de Godheid tegen wie wij gezondigd hebben en bij wie we in het krijt staan? Welnu, hoe dan kan de Godheid enerzijds eisen dat deze schuld wordt uitgeboet en, anderzijds, er zelf voor opdraaien, of tenminste: hoe kan Hij dan zijn eigen Zoon opzadelen met dat kwalijke karwei?

Ik stel de vraag niet onbezonnen of vanuit een lust tot spotternij: een en al ernst is ze mij, precies omdat hier de ganse stelling die het gebouw onderstut van onze redding zelf, aan het wankelen gaat en dreigt in elkaar te zullen zakken. En bespeurt men daar de duivel niet, tussen het ijzer van de stellingen? En wat komt hij hier dan nog doen?

 

10.

"Gij probeert u te verbergen, maar ik zie u wel zitten!", zo riep ik hem toe, ofschoon ik hem helemaal niet zien kon: alles wat ik van hem zag, waren enkele lichtflitsen op de metalen buizen waarmee de ganse stelling daar in elkaar gedraaid stond rond de oude torens van de burcht die het geheim beschermt waarvan wij leven.

"Ik zie u wel!", zo riep ik opnieuw, al wist ik ook wel dat het niet in de macht ligt van een mens om een engel uit te dagen. In tegenstelling tot de mens, die sterfelijk is en die behalve een geest ook nog een lichaam heeft dat van stof en as gemaakt is, is een engel volstrekt onsterfelijk geschapen en tevens volkomen geestelijk van aard. Hij heeft geen lichaam, is principieel onzichtbaar en ook in geen enkele zin gebonden aan de beperkingen die de stof ons, mensen, zozeer oplegt.

Hij antwoordde niet, zoals ik trouwens had verwacht, en ik begreep dat ik nu alleen maar kon gaan zitten wachten totdat hij zelf gebeurlijk zou beslissen om te spreken. Mijn bedenking bij de katholieke verlossingsleer was tenslotte niet niets, en ik voelde ook allang aan dat de duivel zelf met de onmacht van dit argument te maken had.

Ik ging dus zitten, beneden aan de stenen wallen van de burcht, een beetje uit de tocht, een beetje in de zon, en daar liet ik mijn ogen rusten op het water dat de burcht aan alle kanten omvloeit. Ik had niet meer de tijd om stil te staan bij de vraag die nu heel plotseling bij me opkwam, namelijk hoe ik daar ineens gekomen was, over het water, terwijl dat toch zwart was en diep, en er nergens een schuit was te bespeuren - ik had niet meer de tijd om stil te staan daarbij, omdat hij, rapper dan de bliksem, ineens aan mijn linker zijde stond.

Heel fel scheen het zonlicht in het water dat nu in één grote schittering veranderde, en het was in dit tegenlicht dat ik hem aanschouwde, zodat ik nauwelijks iets van zijn persoon kon zien - tenminste in de mate dat hij zich kenbaar maakte in een zichtbare gedaante. Een ijzige wind gierde plotseling langs de oude stenen van de wallen en hij blies wild doorheen de ijzeren buizen van de vele staketsels waarop rammelende planken trommelden, te betreden voor het onderhoud en het herstel van dit bouwwerk door de kerkvaders en de clerici, en ik begreep dat het middels het samenspel van al deze geluiden was, dat de klank tot stand kwam van zijn stem, toen hij er plotseling uitbracht, in één adem:

"Dieper dan u werd verteld

is de bodem van de put

waarin alles neervalt

wat ooit het licht zag.

Verder van elk trachten

is de redding nu verwijderd;

veel te kort zijn alle armen

om zijn uitgestoken hand te grijpen.

Aanschouw de burcht van het geloof:

alleen ik hou hem nog recht!"

 

11.

Zijn woorden gingen doorheen mijn gebeente, zij deden de stellingen trillen en bliezen noten uit de winderige, stalen buizen. Orgel van de hoogmoed, ik zou het niet weten, orgel van de wanhoop misschien, orgelpijpen, zuivere pijpen van de dood, zoals de dichters rijmen: zijn woorden, zij vergingen in een gehuil dat wel van verre wolven leek, vanuit achter hoge wolkengevaarten verscholen wouden. De burcht uit zandsteen, wit in de zon, in zijn metalen harnas gekneld, geknield bij het water, middenin de vergeetput, en aan het klavier de grootste geest sinds het begin der tijden: organist Lucifer, de drager van het licht, de stadhouder van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is in het grote firmament.

Mijn gebeente trachtte zijn woorden te analyseren, ik had tenslotte alle tijd van de wereld. Ik dacht na, en herinnerde me plotseling hoe Augustinus worstelde met het probleem van het kwaad: eerst geloofde hij, volgens Mani, in twee goden: de ene verklaarde de oorsprong van het goede, de andere die van het kwaad. Maar elke theoreticus droomt van een verklaring vanuit slechts één beginsel, en om daartoe te komen, had Augustinus niets anders te doen dan het kwaad gewoon te ontkennen. Geen geniale geest, zoals de kerk hem die toeschreef omdat hij het kwaad verklaarde als louter een "tekort aan het goede", maar ordinair negationisme vormde de grondslag van zijn leer!

Maar nog erger is dat Augustinus iets belangrijks over het hoofd zag: viel er immers nog vóór de zondeval geen kwaad te bespeuren? Want waar kwam de hoogmoed vandaan die de eerste mens tot ongehoorzaamheid bewoog? Als Augustinus beweerde dat het kwaad een tekort is aan het goede, ontstaan door de zonde, en dus opnieuw door een kwaad, dat op zijn beurt een tekort was aan het goede, dan was het kwaad reeds in het paradijs aanwezig. Waar dan?

Bij de gevallen engelen, zo zegt de kerk, maar is het geen gemakkelijkheidsoplossing om wat misloopt rap-rap in de schoenen van enkele misschien argeloze schepselen te schuiven? Arme Lucifer, die nu maar voor eeuwig moet branden voor de schuld van alle zonden van de wereld! En dat voor verduistering van de flaters in een kerkleer!

Zoals het boek Job verhaalt, was ook Lucifer één van de zogenaamde "zonen Gods". De rol die hem blijkbaar is toebedeeld, vertoont bijzonder veel gelijkenis met die van een andere zoon Gods: de Christus die, als onschuldig Lam van God, alle zonden van de wereld op zich nam om zo de wereld van de ondergang te redden.

Zijn Christus en Lucifer dan één en dezelfde? Heeft het geloof van de kerk, de ene ware God weer in twee stukken gescheurd welke elkaars tegendelen zijn, zoals dat bij Mani of bij Zarathoestra het geval was? En is het ons verboden om hierover vragen te stellen, op straffe van de algehele instorting van de steeds gammelere burcht van het geloof? Ligt in de laffe navolging van dit geheel oneerlijke verbod dan het soelaas van een kerk die zodoende schaamteloos blasfemisch is? En weer hoorde ik zijn woorden in de winden gieren:

"Aanschouw de burcht van het geloof:

alleen ík hou hem nog recht!"


12.


Aan mijn rechter zijde hoorde ik plotseling een andere stem. In tegenstelling tot de stem van de duivel, klonk deze stem helder en kalm en zij zegde mijn naam. Ik durfde niet opzij te kijken, maar luisterde aandachtig naar wat zij te zeggen had.

"Geloof toch niet wat hij u in uw oren blaast!", verzuchtte de stem, en er lag iets van verachting in die klanken. "En heb toch geen ontzag voor die burcht: het is een zandkasteel!"

Ik bekeek de hoge wallen, de witte steen, de dichtheid van de harde muren en toen zag ik, hier en daar, schietgaten in de hoge torens.

"Is de burcht dan geen symbool van het wantrouwen?", zo vroeg mij de stem aan mijn rechter zijde, en zij ging door met spreken; kalm en zacht en niet te snel sprak zij, het ene woord na het andere, en ze liet me de tijd om alles goed te overdenken:

"Vele kamers zijn er in deze burcht, kasteelkamers met dikke muren. Ze beweren veiligheid te bieden, maar ze zijn koud en wak en doen de adem aan de longen kleven, ze zorgen voor een kwalijke hoest, een ademziekte. Heb je hem dan nog niet horen hoesten?"

"De duivel?"

"Ja, de duivel hoest."

"En wie zijt gij, als ik mag vragen?"

De stem beantwoordde deze vraag niet meer, zij leek mij ineens te hebben verlaten. En ik keek rond, de woorden die zij gesproken had indachtig.

De hoge, kalken muren: ze verborgen duisternis en kilte; stenen laten het licht niet door en wit weerkaatst de warmte van de zon. Ik begreep dat achter deze dikke muren alles doffe ellende zijn moest. Schietgaten om vijanden te maken, en bijgevolg ook weinig licht. Een ophaalbrug, een diepe wal met koud, zwart water, waarvan geen ziel levend de overkant bereikt. Het geheel zat bovendien gedrongen in dat ijzeren geraamte, dat rammelende harnas van metalen stellingen en buizen, dat als een orgel dienst deed als de heer des huizes de winden te baat nam om te huilen.

"Luister maar niet naar hem" - de stem was daar terug - "Luister niet naar de slang als zij zichzelf een zoon van God noemt en als ze suggereert de gelijke van het Lam te zijn dat de zonden van de wereld uitboet! Elk menselijk schepsel kreeg van God verstand, en kan voor zichzelf becijferen dat de leer van de duivel die zich voor de Christus uitgeeft, zichzelf tegenspreekt!"

"Het is waar, dat het absurd zou zijn indien God zelf zou uitboeten, in de plaats van de mens, wat de mens aan Hem verschuldigd was", zo herinnerde de stem mij aan de bedenkingen die ik eerder maakte bij de kerkleer: "die theologie is duivels: zij rekent immers alleen maar met de wraak!"

Er was een donderslag bij heldere hemel.

"Ga maar kijken in de burcht", zegde de stem, "en ge zult zien: wat daar gebeurt, schuwt het daglicht sinds de grondvesting van de wereld, het is één en al reglement; één en al koele, doodse fysica!"

Opnieuw weerklonk een donderslag bij heldere hemel.

"Natuurwetten: ze zijn door de duivel gemaakt, en wie ze bewondert, vereert de satan! Of is er dan medelijden in de verre sterren? Waar is het mededogen van de zon die alles verschroeit waar ze met haar vlammen bij kan? En houdt het water dan op met stromen als bij ontij ganse dorpen van de kaart worden geveegd, als uitgestrekte handen in het ijle grijpen en als kinderlijkjes opgezwollen wegdrijven naar de grote zee? En zeg mij: waar opent zich de aarde om de doden er weer uit te laten!? Heeft het lichaam ooit medelijden met zijn ziel gehad als die in nood verkeerde en in doodsangst de keel werd gesnoerd als de laatste adem daar was?! Ik zeg u: de natuur heeft geen hart, zij is een verminkt paradijs, een kosmos herleid tot een gigantische machine die alleen naar regels luistert, koude regels en formules, getallen, algoritmen! De natuur is van de duivel!"

"Uiteraard zou het waanzin zijn indien de Godheid uit zou boeten in de plaats van de mens, wat deze laatste aan Hem verschuldigd is! Of zal uw goede buur dan de drie goudstaven aan zichzelf terugbetalen die gij hem verschuldigd waart? Er is geen sprake van dat de mens in het krijt staat bij zijn Schepper! En ook bij de duivel staat hij niet in het krijt... al is dit vanzelfsprekend wel wat het monster dat zich God waant, aan de mens wil laten geloven!"

"Het Lam hoeft helemaal niets uit te boeten in de plaats van de zondige mensen", zegt de stem: "Dat fabeltje over de boete verbloemt slechts de onzin van de wraak, die het wapen van de duivel is, het vuur dat zich vanzelf vermenigvuldigt eenmaal het is aangestoken. Het enige wat het Lam doet, is lijden."

"En waarom moet het lijden?", vroeg ik aan de stem.

"Het lijdt uit zichzelf", antwoordde de stem: "Het lam lijdt omdat het zijn natuur is. Het is de natuur van de liefde dat zij lijdt als zij ergens een tekort aan liefde waarneemt".

De stem was ineens weg. Ik bekeek de burcht. Zwaar, hard en koud stond hij daar, onbereikbaar in het zwarte water. Met de zon erop geleek hij nu wel op een kristal, geometrisch van vorm, perfect symmetrisch, uitgecalculeerd op grond van hogere wiskunderegels, een stelling op zichzelf, met stellingen omkranst, het bewijs van zijn eigen waarheid vormend.

"Ooit zal hij worden neergehaald", zo sprak de stem opnieuw, "op het einde der tijden, om de wereld te verlossen van zijn tirannie. Zoals trouwens ook alle mensen worden verlost van zijn tirannie, als het einde van hun eigen tijd gekomen is."

Ik wist dat de stem doelde op de burcht van het lichaam en op de verlossing die de dood is. Is het lichaam immers geen burcht naar het voorbeeld van de kosmos, en zijn het niet dezelfde doodse regels van de meedogenloze Luciferiaanse natuur die zowel de sterren doen draaien als de hoofden van de mensen? Maar toen ineens, stak er een dichte mist op, en alles verdween erin, en er schoot niets meer over om nog te zien.

(J.B., 25 juni - 1 juli 2008)

 




Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE VERGEETPUT
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Audio-visuele installatie "Harvest Bell" (Dirk D'Hulster)
  • Koningin Elisabethwedstrijd
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006
  • 09-2005



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs