"Monseigneur, gelooft u dat wij de doden ooit zullen terugzien... dat wil zeggen: na onze eigen dood?", zo vroeg ze aan de bisschop.
Hij bekeek haar glimlachend: "Maar neen", zo zei de gemijterde man, "het zou niet realistisch zijn om dat aan te nemen... De verrijzenis is een vorm van beeldspraak, de bijbel is bijzonder rijk aan beeldspraak, weet u wel! Neen, neen... wij zien helemaal niemand terug na de dood. We zullen wel voortbestaan, dat geloof ik wel, ja: we zullen voortbestaan in een staat van geluk, of van ongeluk, naar gelang onze verdiensten..."
"Maar spreekt men dan niet van de verrijzenis van het vlees?", zo drong ze andermaal bij de godgeleerde aan, "en is de opstanding van het lichaam dan uiteindelijk niet de reden waarom wij geloven!?"
Hij schuddebolde echter nog vooraleer zij uitgesproken was en hij viel haar in de rede: "Religieuze taal is bij voorkeur beeldspraak", zo herhaalde hij: "u zou eens zo'n cursus moeten volgen, een cursus bijbellezen, dat is heel verrijkend, wacht... ik heb hier geloof ik nog een foldertje liggen, het is niet duur...", en hij verdween voor een poosje in een belendende kamer en kwam dan onverrichterzake terug met het excuus dat hij eigenlijk weinig orde had, maar hij zou het wel vinden, en dan zou hij het nasturen per post.
"U moet niet altijd alles zo letterlijk nemen", zei hij haast op een berispende toon: "Een letterlijke verrijzenis zou in strijd zijn met de wetten van de natuur en dat kan natuurlijk niet!"
"Hebt u dan natuurkunde gestudeerd?", zo onderbrak ze hem.
"Bijlange niet", antwoordde hij: "theologie is al zwaar genoeg, daarmee kan men makkelijk een gans leven vullen en dan heeft men eigenlijk nog lang niet alles kunnen lezen wat dat vak te bieden heeft..."
"Maar wat, monseigneur - wat bedoelt u dan met die natuurwetten?", zo drong ze aan.
"Ik vrees dat ik u niet zo best begrijp", antwoordde de clericus een beetje verveeld.
"U zegde dat de verrijzenis in strijd zou zijn met de natuurwetten", zo herhaalde ze zijn woorden.
"Juist, ja..."
"Wélke natuurwetten?", drong ze aan.
"Dé natuurwetten", zei hij lachend, maar zij lachte niet:
"Ik heb wél natuurkunde mogen studeren", zo zei ze. Ze liet hem de tijd om te verschieten.
"Zo?"
"Het lijkt er soms op dat niet alle natuurwetten over dezelfde kam kunnen geschoren worden", zo bracht ze haar bezwaar naar voren.
"Ha, zo?", zei hij argwanend.
"Het heeft ermee te maken dat wij wat achter die wetten ligt, niet ten gronde kunnen kennen", zegde zij, "maar als men de wetten van het levende bekijkt, dan lijkt het wel alsof zij volstrekt in strijd zijn met de wet van de entropie die al het levenloze regeert".
"Ja, dat ken ik natuurlijk allemaal wel", zei hij, "maar wat wilt u daarmee nu zeggen?"
"De wetten van het leven lijken in strijd met de wetten van het levenloze. Anders gezegd, lijkt het erop dat het leven geregeerd wordt door heel andere wetten dan de dode stof!"
"Daar lijkt het wel op, ja..."
"Maar waar slaat uw bezwaar dan op, monseigneur, als u tegenwerpt dat de verrijzenis in strijd zou zijn met de natuurwetten, ongeacht of u daaronder verstaat: de wetten van de dode stof, de wetten van het leven ofwel allebei?"
"Gaat u zitten", zei hij na een minuutje van verbazing, want het begon tot hem door te dringen dat zij wellicht een uitzondering was op de regel dat vrouwen helemaal geen verstand hebben van mannenzaken, terwijl de theologie en de natuurkunde mannenzaken waren, dat leed voor hem geen twijfel.
"Waar dan hebt u gestudeerd?", zo hoopte hij haar nog snel te kunnen ontmaskeren: "aan welke universiteit was dat?"
Zij noemde de naam van een gerenommeerde universiteit, hij stelde nog enkele vragen daar bovenop, en nodigde haar opnieuw uit om te gaan zitten.
"Mag ik u een glas wijn aanbieden?", drong hij aan, zeker en vast in de overtuiging dat hij met een halve man te maken had, zoals er wel meer waren in de geschiedenis, en hij dacht aan Jeanne d'Arc. Maar zij wees zijn aanbod af met een kordaat handgebaar. Vermoedde zij dan dat hij ineens zaken wilde doen? Dat mannen van zijn slag lastige kwesties oplosten met dure wijn? Kon zij vermoeden dat de alkohol waarvan zij de werking klaarblijkelijk waarschijnlijk nooit aan de lijve ondervonden had, moeilijke problemen 'oploste' door ze op een bijna chemische manier uit het zicht te doen verdwijnen?
"Kijk", zo hernam hij zich na een poosje: "leven na de dood... op de manier waarop wij het kennen... zou in strijd zijn met het gezond verstand, begrijpt u?"
"Neen", zei ze koppig, "dat begrijp ik helemaal niet! Wat verstaat u trouwens onder 'gezond verstand'?"
"Het vanzelfsprekende", zei hij kalm.
"Heel wat natuurwetten zijn in strijd met dat gezond verstand van u", antwoordde ze: "het verstand is pas gezond in de mate dat het bereid is om zich aan al die aanvankelijk vreemd aandoende wetten aan te passen."
"Maar natuurlijk", zei hij diplomatisch, maar ze liet zich niet paaien en ze ging door:
"Een verstand dat teert op zogenaamde 'vanzelfsprekendheden', is ronduit ziek!"
"Tja, vanzelfsprekend is niéts vanzelfsprekend!", lachte hij, in een poging om de toon van het gesprek wat te verzachten, "behalve dan dat niets vanzelfsprekend is, haha!"
Zij lachte opnieuw helemaal niet.
"Alle gekheid op een stokje", zegde hij tenslotte met een ernstig gezicht, "maar u weet best dat al wat in strijd is met het gezond verstand, volstrekt onverkoopbaar is... en hetzelfde geldt voor al het vanzelfsprekende, want dat is dan weer té gewoon..."
Ze keek hem onbegrijpend aan.
"Daarom moeten wij dus een beetje schipperen tussen die twee", lachte hij zelfvoldaan: "niet té ongelooflijk en tegelijk dan weer een beetje mysterieus, ziet u?"
Ze stond op en ze liep zonder nog iets te zeggen recht naar buiten, alsof zij ineens uit de doden was verrezen.
(J.B., 11 april 2009)