Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd) Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
20-11-2010
De wolk
De wolk
De tijd dat alles vast lag, definitief was en ook zeker, behoort voorgoed tot het verleden. In die tijd leefde men wanneer men leefde, men sprak een aantal woorden uit wanneer men sprak, men deed iets of men liet iets na te doen en daarop werd men dan ook aangesproken. Maar dat alles is nu voltooid verleden tijd, want vandaag zit alles los. Men leeft niet meer voluit, men bestaat slechts voor een welbepaald percentage; wat men zegt, is bij voorbaat troebel en zo ook kan alles wat men doet of laat, verklaard worden op meer manieren, zodat men eigenlijk nooit meer zeker weet wat men in feite deed, wie men is en of de wereld waarin men zich bevindt wel helemaal de ware wereld is.
Ooit was het bestaan nog echt in de betekenis van onverzonnen, maar die tijd is heden lang voorbij, daar mensen nu in sprookjes leven. De idee dat 't echte leven volgt op het gespeelde, stamt uit de wetenschap van de esthetica: mensen spiegelen zich aan helden op de scène welke te voorschijn kwamen uit de pen van een dramaturg of een romancier. Pas die spiegeling van het eigen zelf aan een verzonnen ander op 't toneel, maakt ons tot wie we ook echt zijn: de nabootsing van een figuur uit een wereld die aanvankelijk alleen bestond in de fantasie van een auteur. Wij zijn acteurs.
Dat feit zou ons meteen met verstomming slaan, ware het niet dat wij wel ergens konden vermoeden dat een kunstenaar de dingen niet zomaar uit zijn mouw schudt: een artiest wordt geïnspireerd, wat wil zeggen dat hij zijn spullen gaat halen in een andere wereld die vooralsnog hij alleen kan zien. Hij gaat ze daar halen en brengt ze dan mét zijn kunstwerk in onze gemeenschappelijke wereld binnen. Of tenminste in de wereld waarvan wij geloven dat we hem delen. Onze wereld telt dan overigens niet veel meer zaken dan al deze die daar mettertijd werden binnengebracht door artiesten allerhande. Onze wereld blijkt een allegaartje van artikelen uit fantasieland, alhier geraakt via de geïnspireerde pen van menig schrijver. Onze wereld gelijkt daarom op een huiskamer die welhaast uitsluitend is gevuld met zaken uit de supermarkt: door anderen gefabriceerde goederen welke wij ons toe-eigenen met zo'n ijver alsof we ze zelf hadden bedacht.
De taal die wij spreken, was ons aanvankelijk volstrekt vreemd: Chinees was het wat wij als kind moesten aanhoren, en slechts met heel veel moeite maakten wij ons dat Chinees tenslotte eigen. En nu spreken wij de taal die wij voortaan de onze noemen; wij spreken ze met zoveel zwier alsof we ze zelf hadden bedacht. En waar we ons tenslotte realiseren dat wij niet de scheppers zijn van onze eigen taal, blijven we niettemin hardnekkig geloven dat dan toch de ínhoud van onze dagelijkse verhalen van eigen makelij moet zijn. Edoch, in die illusie zijn we zoals vissers die menen dat zij de vissen die zij vingen voor het aquarium eigenhandig leerden zwemmen.
De taal die wij spreken, is niet de onze. Maar niet alleen de taal valt ons te beurt: ook het lichaam dat wij zijn, blijkt bij nader toezien van elders en van anderen afkomstig. De vele biljoenen cellen waaruit ons lijf blijkt te bestaan, komen uit één eicel van een moeder voort, die eensklaps aan het delen ging, en tot vandaag worden onze lichaamscellen om de haverklap door almaar nieuwe exemplaren dagelijks vervangen. Wij bevinden ons in ons lichaam zoals we ons bevinden in ons eigen huis: niets daarin is van onszelf afkomstig, ons eigen zijn blijkt een bezit in bruikleen en een raadsel blijft het hoe wij daarmee samen konden vallen, daar wij de link tussen, enerzijds, die zaken die de onze zijn en, anderzijds, ons eigen ik, niet kunnen vinden. De waarheid blijkt ontnuchterend genoeg dat naast de spullen die wij in bruikleen houden, de lener zelf weinig meer om 't lijf heeft dan zijn eigenste niet-zijn, zijn leegte die behoefte is en wacht om ingevuld te worden, precies zoals een plaatsje leeg blijft totdat het op een dag bezet wordt door een ding of door een ander.
En zo komt alles wat wij zijn, of beter: wat wij onszelf wanen, uit een soort van super-markt - heel letterlijk. Een boven-markt, een markt die over onze wereld hangt gelijk een witte hemelwolk waaraan de kunstenaars zich inspireren. Met artistieke tentakels kunnen zij tasten in die wolk, en vinden zij daar allerlei nieuwe zaken welke ze ons dan naar beneden brengen. Zo brachten ons de gebroeders Van Eyck het unieke uitzicht op het Eschaton dat vóór die schilders alleen blinden konden zien. Na Vincent Van Gogh kan geen mens nog de Provence bezoeken zonder daar de schilderijen van de kunstenaar te ontwaren in de plaats van de nietszeggende velden die er voordien waren. En welhaast zijn wij geneigd in ons gigantisch ongeloof om hier de zaken op hun kop te zetten, alsof de schilderwerken van de begenadigde artiest zich inspireerden aan de louter stoffelijke wereld. Hetzelfde denken wij soms in eenzelfde ongeloof waar wij romanschrijvers toedichten dat zij uit het dagelijkse leven inspiratie putten zonder daar ook maar iets aan toe te voegen. Intussen weten wij genoegzaam dat de stof op zich welhaast geen vormen heeft, geen kleuren en geen tinten, geen indrukken, verhalen, noden of beloften. Alles wat wij meemaken, gebruikt de stof uitsluitend als een voertuig - ons eigen zijn incluis. Alles komt tenslotte uit die grote, witte wolk.
Ons leven komt gewis niet uit de aarde voort zoals sommigen dit zeggen over de patatten waarmee wij ons voeden: dat alles daarentegen komt van boven, uit het zonlicht en de zegen van de regen. Zelfs de aarde waarin al wat leeft gedijt, is niets anders dan de asse onzer vaders die zich eens gezwind over het land bewogen. Alles komt van boven. En daarom ook zit alles los.
Alles is van wind en uitgerekend dat maakt dan dat niets meer vastgevezen worden kan, en zo hangt alles los, een zuchtje wind volstaat opdat het lichte leven vlood van hier naar daar - een lege stal blijft over.
Alles zit nu los. Wij leven niet meer voor de volle honderd percent - alleen wie rijk genoeg is, zegt men, kan een leven leiden dat zich min of meer onttrekt aan 't continu labeur en 't gepalaber dat de wereld gonzen doet en dat de mensen reduceert tot minder nog dan mieren. Vandaag moet men gezond zijn, jong en mooi, zoals de voorbeelden het zeggen dat het hoort. Eenmaal voorbij de vijfentwintig leeft men nog voor amper tachtig percent. Heeft men bovendien een dikke neus maar tegelijk geen stuiver om hem bij te laten vijlen, dan gaat daar nog ruim vijftien percent van af; wie bovendien zijn dag beginnen moet met, om maar iets te zeggen, een spuitje insuline, diens levenskwaliteit zakt andermaal met ruim een derde en mist men dan ook nog een eigen stek omdat de zo noodzakelijke job op zich laat wachten, dan is men alras zo goed als dood, een levend lijk teweeg.
Maar 't ergste moet nog komen: vandaag is niets meer wat het lijkt te zijn omdat vandaag alles voorlopig is geworden. Alles wat gebeurt, gezegd wordt, opgevoerd wordt, is slechts repetitie - het definitieve immers is voor later, voor het echte leven, "voor als wij groot zijn", hoor ik opa nog steeds zeggen. En zo verkeren wij voorlopig in de waan van een bestaan dat op de keper een probeersel is en verder niets meer om naar huis over te schrijven. Want onze samenleving is verworden tot een lab op elk terrein sinds 't allereerste labo uit zijn voegen is gebarsten. Op een mansarde ving gans die historie aan: het laboratorium van de profs die alles beter wilden weten. En alras werd ook de gang gevuld met distilleerkolven en vazen, flesjes met enorme halzen, draden, vijzen, op een gasvuur sissende slijmen en kleurige lampionnen. Eenmaal goed begonnen ging ook de bovenverdieping eraan, de trappenhal, het ganse huis, de kelder incluis, de aanpalende gebouwen en de straten aan de overkant, het waterland, de beddingen der rivieren, de bossen die de kim nog sieren, zelfs de wolken moesten eraan geloven: zij hingen ginder boven, ogenschijnlijk onaantastbaar totdat daar de laser scheen, ja, zelfs de maan werd niet gespaard en omgetoverd in een kokakolagaard.
Omstreeks negentienzeventig kreeg een minister het in zijn bol om het aloude middelbare onderwijssysteem te gaan hervormen tot het zogenaamde V.S.O. - zijn eigen kinderen liet hij echter de klassieke scholing volgen want, voorspelbaar genoeg, bleek het om een proef te gaan die ongelukkiglijk aan vele mensen vele jaren vruchteloze arbeid kostte. Veertig jaar later herhaalt een blijkbaar geheel onwetende minister op dezelfde post diezelfde stunt - niet te verwonderen in een land waar het vak 'geschiedenis' niet langer op de agenda staat en allen inmiddels zijn gaan denken dat auto, televisie, computer en telefoon er sinds 't begin der tijden waren. Leerlingen zijn niet langer mensen aan wie kennis dient te worden bijgebracht - zij blijken heden proefkonijnen die de 'geniale' invallen van de door 't volk verkozenen met een leeg hoofd moeten bekopen. En uiteraard zijn ze eerst klanten die de kas van het schoolbedrijf moeten spijzen en die men 't daarom naar hun wens maakt, ook als dit betekent dat zij, en mét hen gans de toekomst, naar den duvel gaan.
Klinieken dan, die liggen allang vol met proefkonijnen allerhande, want nadenken doet men daar blijkbaar niet meer: de uitwerking van medikamenten wordt afgelezen aan het effect dat zij hebben op sommige patiënten, als waren deze laatsten grijze muizen die in patattenkelders huizen. Genezing werd een voorrecht voorbehouden aan de rijken - de armen zijn er slechts voor de probering. Scholen, ziekenhuizen, allerlei instituten en waarom dan ook niet meteen de rest van de hele maatschappij: alles is verworden tot een lab, een proefbuis, en de mens degradeerde tot zijn eigen muis. De zogenaamde samenleving is vandaag vervallen tot een experiment, mijnheer: wij werden spinnen, draaiend om de eigen as, flessen tot boven in onze lange halzen opgevuld met andermans vergiften, tot gruis vermalen, werden wij gedraaid tot pillen die wel sierlijk ogen maar niet deugen, alleen de leugen slaat in deze tijd de vleugels uit.
Een experiment zijn wij geworden, maar ook een kwis en waarom ook niet meteen een tombola met wegwerpkraskaartjes die nu en dan een miljardair opleveren die zich te pletter eet of drinkt of snuift, om 't even, maar vooral ook dagelijks miljoenen of miljarden krassers met een leeg blijvende maag en dito kop. Tot het geduld op is, zal het duren, dat experiment, want het went niet als men eeuwig in het land van de voorlopigheid zijn echt bestaan moet blijven huren. En dan zal de bom vallen en zal alles binnen de kortste keren leeg zijn, zoals ook de rest van heel de kosmos leeg is, eenmaal en voorgoed. Is het niet de gedachte aan die grote witte wolk die ons de voorlopigheid aanvaarden doet?
Zij die zeggen dat spoken niet bestaan, negeren een werkelijkheid die misschien nog omvattender is dan al datgene wat zij zelf voor de werkelijkheid houden. Dat er spoken zijn, is een zaak van ondervinding en van getuigenissen; hoé ze kunnen bestaan, is een meer technische kwestie. Het is die laatste, technische kwestie die ons hier aanbelangt.
Om te beginnen moeten wij ons een fundamentele waarheid voor ogen houden met betrekking tot al het zintuiglijk waarneembare, en dat is, als we ons hier bijvoorbeeld beperken tot het zien, dat er in het zien verschillende componenten zitten die op een uiteindelijk onnaspeurbare manier onderling samenhangen.
In het zien zijn er vooreerst de ziener en het geziene. De ziener, diegene die kijkt, kan kijken en zien, hij kan ook kijken doch niet zien, en verder kan hij ook zien zonder dat hij in feite kijkt.
Waar wij kijken, bijvoorbeeld naar de bomen, en zien, bijvoorbeeld dat ze hun bladeren laten vallen, doen wij iets dat we allemaal kennen: we kijken of we richten onze aandacht op een bepaalde zaak en vervolgens zien we, wat wil zeggen dat we waarnemingen doen of informatie ontvangen uit de buitenwereld.
We kunnen echter ook kijken zonder dat we zien: we horen bijvoorbeeld het gejank van een kat, ergens in de tuin, we kijken in de tuin, maar hoezeer we ook rondkijken en speuren: we krijgen de kat helemaal niet te zien.
Tenslotte kunnen we ook zien zonder dat we kijken, bijvoorbeeld omdat we onze ogen gesloten houden. In dat geval zien we iets dat niet rechtstreeks via onze ogen in ons gezichtsveld komt, maar bijvoorbeeld wel via onze herinneringen of gedachten.
Maar naast de ziener is ook het geziene een allerminst eenvoudige zaak. Het geziene is om te beginnen een stoffelijk of een materieel-energetisch voorwerp, en dus iets dat in de fysische wereld bestaat. Het heeft twee componenten die onderling zozeer vervlochten zijn, dat ze in feite alleen maar louter theoretisch kunnen uit elkaar worden gehaald, en dat zijn uiteraard de stof en de vorm van het ding.
Alle dingen hebben een materiële grondslag én een vorm: er bestaan geen vormen los van elk mogelijk substraat en er zijn ook geen stoffelijke zaken die een vorm missen.
Tenslotte moet er, opdat een ding gezien kon worden, tevens licht zijn dat op het ding als zodanig weerkaatst. Het licht toont ons dan een vorm, die wij dan verbinden met een stoffelijk ding dat we wel kunnen voelen als we het zouden betasten, doch niet kunnen zien, tenzij men het zien zelf als een vorm van betasten beschouwde.
Wanneer we het nu moeten hebben over de waarneming van spoken, dan gaat het om een heel bijzonder geval van waarneming, waarbij de 'normale' waarneming op zich in feite dienst doet als substraat voor datgene wat wij het spook zijn gaan noemen.
Zo zien we in die zogezegd normale waarneming bijvoorbeeld een gordijn: we zien het stoffelijke weefsel wapperen in de stille tocht die door het half openstaande venster in de kamer naar binnen waait, en we kunnen dit spektakel van vormen zien omdat van buiten in dat gordijn het maanlicht weerkaatst in die bewegende vormen. Tot nog toe hebben we dus stof, vorm en licht - in dit geval bovendien in beweging - alsook een waarnemer die kijkt en ziet, maar van spoken is nog steeds geen sprake. Maar dat kan plotseling veranderen, namelijk op het ogenblik dat de toeschouwer in al die (bewegende) vormen, een nieuwe vorm ontwaart die niet langer het gordijn suggereert als zijn substraat, maar bijvoorbeeld wel een lachende vrouw.
Het is mogelijk dat iemand die 's zomers van in het gras in de tuin naar de wolken ligt te kijken, daarin ineens een gezicht herkent. Hij zal een ogenblik schrikken als hij dat ziet, omdat hij op dat ogenblik in feite allesbehalve aandachtig was: hij was namelijk onaandachtig genoeg om gedurende een fractie van een seconde te vergeten dat het de wolken waren waar hij naar keek en dat de vormen welke het licht weerkaatsten, vormen van wolken waren en niet vormen van gezichten.
Het gezicht verdwijnt zo snel als het verschenen is, het heeft slechts een fractie van een seconde bestaan, het heeft geen enkel spoor nagelaten, behalve dan dat efemere spoor op het netvlies van diegene die er getuige moest van zijn en die nu helemaal niet in staat is om zijn waarneming aan ook maar iemand mee te delen.
Indien hij op het eigenste ogenblik een foto had kunnen maken van wat hij zag, dan had de ganse wereld kunnen zien dat in de wolken daadwerkelijk een welbepaald gezicht verscheen, en misschien wel het gezicht van een mens die echt bestond of die echt had bestaan. Zeer zeker was dan de 'illusie' van het gezicht in de wolken zo overtuigend dat men het verschil niet had kunnen zien tussen dit zogezegd illusoire gezicht en een pasfoto van het echte. Wie dan de foto had gezien van het gezicht in de wolken, die had warempel geoordeeld dat het om trucage ging, want zo sterk is ongetwijfeld de 'illusie' van een spook, als het inderdaad gaat om de verschijning van een 'geest'.
Buitenstaanders zullen wel oordelen dat al wie beweerde een spook te hebben gezien in een gordijn of in een wolk, dat niet in die gordijn of in die wolk zag, doch in zijn eigen geest. Die uitleg kan weliswaar correct zijn omdat wij nu eenmaal kunnen dromen, maar dat sluit geenszins uit dat mogelijkerwijze, één tel lang, ook werkelijk het gedetailleerde lichaam was te zien van bijvoorbeeld een welbepaalde vrouw.
Maar stel nu eens dat men dit op foto had vastgelegd, dat gedetailleerde portret van een vrouw - welnu, dan kon men over dat gedetailleerde portret met recht en rede zeggen dat het berustte op een enorm toeval. Het is immers perfect mogelijk om een gordijn in zo'n plooi te leggen dat men er een vrouw in ziet, helemaal in detail; elke getalenteerde artiest kan dit immers doen, met gordijnen of met verf, het maakt niet uit. En waarom zou het toeval dit schilderij niet kunnen scheppen, als men vandaag immers ook zo makkelijk aanneemt dat het toeval het échte leven heeft geschapen, en het ganse mensdom waarvan we zelf een deel zijn?
(J.B., 2 november 2010)
12-10-2010
De nieuwe god
De nieuwe god
["1939"- J.B., potlood op papier].
Het gebeurde in het op één na wreedste tijdperk dat God had geschapen en met - godbetert - godsdienst had het dan nog te maken. Er hing een mist over de wereld, een donkere mist, het leek veeleer een damp, of was het een rook, want hij had een welbepaalde geur, een stank, om niet te zeggen een somtijds onhoudbare stank die gevoelige zielen misselijk maakte en aanzette tot langdurig braken. Er was een nieuwe god in de maak, nu vrijwel alle mensen hun aloude godheid loochenden en zegden dat zij Hem niet meer nodig hadden, dat Hij zelfs niet was tussengekomen in het proces van hun schepping en dat het tenslotte geen enkel verschil zou maken indien Hij niet eens bestond. En zij waren gaan geloven dat Hij niet bestond, toen ineens een nieuwe godsdienst in de maak bleek.
Sommigen zegden dat het geen godsdienst was maar iets helemaal anders, iets nóg ergers - godbetert - dan een godsdienst. Maar zij zegden alvast dat het een godsdienst was, wellicht omdat hij zijn bestaansrecht opeiste op grond van een wet die de vrijheid waarborgde. Geen goddelijke wet, uiteraard, maar een wet gemaakt door mensen, die in die tijd geen andere goden naast zich duldden.
Het vreemde was nu dat, geheel in contrast met al zijn voorgangers, deze nieuwe god onschendbaar bleek. Hij werd niet onschendbaar verklaard, welneen, hij wás het gewoon en het bewijs daarvan had zich al enkele keren herhaald op een bijzonder overtuigende manier. Wie het immers aandurfde om de nieuwe, opkomende god te beledigen, hetzij rechtstreeks, hetzij via zijn profeten, hetzij via zijn gelovigen, die kon er van op aan dat hij niet heel lang meer te leven had. Een handvol lieden hadden onderhand de onvoorzichtigheid begaan zich tegen de rijzende ster te keren, sommigen op een eerder ludieke manier, anderen met een schoolse ernst, nog anderen met veel tumult. Telkenmale reageerde het publiek eender: men keurde het optreden van deze onvoorzichtige enkelingen telkenmale noch goed noch af; men hield alleen de adem in en men keek toe, gespannen wachtend totdat de kop in kwestie rolde.
In die tijd herinnerden de oudsten van het volk zich ook het tijdperk van de grote dictator, die massa's mensen onderbracht in kampen omdat zij niet voldeden aan de maatstaven die hij hen oplegde: zij waren niet van 't ideale ras, ze hadden niet de goede kleur van haren of van ogen, ze gedroegen zich niet volgens zijn persoonlijke moraal ofwel waren ze een last voor de gemeenschap omdat zij ziek waren of zwak. Heropvoedingskampen, zo zegde men dat het waren waar zij met bange harten in lange treinen heen reisden na een afscheid waarvan zij aanvoelden dat dit het allerlaatste was. Maar van heropvoeding was alras geen sprake meer omdat men nu eenmaal bruine ogen niet tot blauwe heropvoeden kan en zwarte haren niet tot blonde, en daarom installeerde men in die kampen kamers waarvan men zei dat het badkamers waren met douches voor velen tegelijk, alsof men aldus alle zogezegde tekorten uit die bevolking van de kampen weg kon wassen. Pas wanneer zij in de kamers binnen waren, en zij merkten dat de enige deur ervan vergrendeld werd, en zij zagen, hoorden, roken, voelden dat het geen water was dat uit de douches kwam, wisten zij hoe men komaf ging maken met de bruine ogen en de zwarte haren en 't verkeerde ras, de andere zeden en de vreemde goden.
Sommigen dáchten het doch niemand durfde het te zeggen, dat de nieuwe godheid die werd ingevoerd, geen vader was wiens kinderen wij zijn, maar een dictator of een potentaat, een slavendrijver en een moordenaar. En omdat zij allen zwegen, leek het wel alsof zijn intrede in de ganse wereld werd toegejuicht, wat alras ook verplicht werd te gebeuren: bij elke kop die hij deed rollen, rees de massa recht in luid gejoel en met applaus, alle tronies ontmenselijkt en scheefgetrokken van de hypocrisie, verborgen achter het obligate masker. En hoe groter de angst werd voor de megademon, des te luider klonk 't applaus, des te dieper boog men ook voor hem het hoofd, ja, ging men over de aarde kruipen gelijk wormen.
En wie was die megademon, zult gij vragen: wie was deze onmiskenbaar antichristische figuur die het bestaan hertekende en die het bijna-paradijs waarin wij leven konden, fnuikte en omkneedde tot een hel? Wetende dat al wie in dezer waarheid spreekt, zijn eigen kop alras ziet rollen, gebiedt de wijsheid er het zwijgen toe te doen, ofschoon er al teveel gezegd werd hieromtrent. Maar omdat de prijs van de leugen al te hoog is - 't is de échte hel -, moet men 't liegen mijden over deze zaken, en de dingen zeggen zoals zij ook zijn. De nieuwe god, voorwaar, is de mammon, en aan zijn greep ontkomt klaarblijkelijk geen non.
(J.B., 12 oktober 2010)
07-10-2010
De witte krokodil
De witte krokodil
Vannacht droomde ik over een witte krokodil die wij hier hadden lopen in de tuin, zo zei hij, en daar was niks vreemd aan, want het was klaarblijkelijk een huisdier dat wij hielden, precies zoals er ook mensen zijn die een hond hebben lopen om het huis.
Dat dit in een droom gebeurde, maakte het dan nog wat aannemelijker, antwoordde ik hem: vandaag zijn heel wat dingen die ons ooit vreemd toeschenen, heel normaal geworden, maar het vreemde wordt pas echt geloofwaardig als het zich in een droom voordoet. Zelfs het bizarre lijkt dan geaccepteerd te kunnen worden.
Ons gesprek was plotseling afgesprongen en na een wijle moest hij de trein verlaten die mij nog een heel eind verder brengen zou. Tja, neem nu gewoon maar deze trein, zo dacht ik ineens: onze niet zo verre voorouders keken de ogen uit hun kop naar dit gevaarte dat vandaag de allergewoonste zaak ter wereld blijkt. Nog niet gerept van die vliegtuigen hoog in de lucht: ik kan het aantal mensen niet meer tellen van wie ik weet dat zij daarmee geregeld op reis gaan; ik moet eigenlijk zeggen dat ik er haast géén ken die nog nooit vlogen. En als men het dan heeft over de man op de maan en over de landing op Mars... dan weet ik echt niet meer of dit behoort tot die allervreemdste, sprookjesachtige zaken die men vroeger volstrekt onmogelijk had geacht maar die vandaag hun weg hebben gevonden naar de echte wereld, ofwel of dit behoort tot de wereld van de droom die het bizarre enigszins aanvaardbaar maakt. Uiteraard maakt men zich die bedenking niet zonder het gevoel te krijgen dat men zich niet in de wakkere toestand bevindt doch in een of andere droom, en alvast ikzelf ga dan soms twijfelen aan al die zaken waaraan men niet hoort te twijfelen.
Mag men er dan aan twijfelen of men wakker is, als men dat ook is? Als men slaapt, en men droomt, dan mag men twijfelen aan zijn droom, maar is men eenmaal wakker, dan past het blijkbaar niet langer om zich af te vragen of men dan niet slaapt en droomt. Dit lijkt heel vanzelfsprekend maar het geeft problemen, net zoals de twijfel aan het absoluut zijn van de waarden van weleer: het goede en het kwaad. Zaken waaraan eertijds niemand zou hebben dúrven twijfelen dat ze slecht waren, gaan heden door voor goed en omgekeerd, al zal ik mij ervan weerhouden om voorbeelden hiervan te geven, elkeen bedenkt die wel vanbinnen waar het minder kwaad kan dan in de wereld van het uitgesprokene. Maar niet alleen de waarden zijn gaan zweven, ook de waarheden delen blijkbaar stilaan hetzelfde trieste lot, en grote filosofen vertellen ons dat dit niet anders denkbaar is, omdat tenslotte ook alle waarheden op waarden berusten.
Of zaken al dan niet waar zijn, lijkt een klare en heldere aangelegenheid waaraan niemand twijfelen moet, neem maar het voorbeeld van wit en zwart: geen mens die niet blind is of die niet aan een of andere ernstige oogziekte lijdt, zal beweren dat het nacht is als het dag is, en omgekeerd want wit is nu eenmaal wit en zwart is zwart. Het is dag, zo zegt een stem, en men hoeft zelf maar om zich heen te kijken om die uitspraak te kunnen bevestigen of ontkennen, men kan onmiddellijk vaststellen of wat gezegd werd al dan niet waar is. Maar wat dan gedaan met de uitspraak van bijvoorbeeld een rechter over de schuld van een beklaagde? Is de man of de vrouw schuldig als de rechter ook zo oordeelt? Is hij of zij schuldig van zodra de rechter die uitspraak doet, en geen seconde vroeger? Of kan een rechter ook náást de waarheid spreken en, met andere woorden, liegen? Is het mogelijk dat hij iemand schuldig acht terwijl die dat niet is? Iedereen zal beamen dat de rechtspraak zich vergissen kan en dat een man, van moord beschuldigd en daarvoor ook veroordeeld, geheel onschuldig kon zijn omdat valse getuigenissen de doorslag gaven in een proces. En betreedt men nu het terrein van de sport, dan stelt men niet zonder een gevoel van beklemming vast dat men zich bij de beslissing van bijvoorbeeld een grensrechter in het voetbal volkomen dient neer te leggen. Men moet warempel voor waarheid houden dat een bal buiten de lijn valt als een grensrechter zo oordeelt, ook al stelt men met zijn eigen ogen vast dat de bal bínnen de lijn viel - en dat heet dan sportiviteit. Daar valt uiteraard heel veel voor te zeggen, daar niet van, maar het is slechts een van die talloze zaken die onze werkelijkheid in feite oplichten of doen zweven. De sport brengt iets van de droom in de wakkere wereld naar binnen: iets van het mooie van de droom, maar ook iets van het bizarre en het onzekere, en ook de rechtspraak doet dat, en nog talloze andere zaken drukken ons met de neus herhaaldelijk op dit eigenlijk verschrikkelijke feit: dat de waarheid wankelen kan, dat de leugen heersen kan, dat die twee voortdurend dansen met elkaar in een onhoorbaar doch springlevend stuk muziek waarvan de componist onkenbaar blijft, als hij tenminste al bestaat.
Het is niet te verwonderen met dat verwateren der waarden, dat gevolgd wordt door het onzeker worden van ook de waarheden, dat steeds meer mensen daaraan gaan twijfelen: of ze ofwel wakker zijn of dromen. Maar meer nog dan dat, komt het steeds vaker voor dat mensen daaraan gaan twijfelen of zij wel echt bestaan, en is dat geen tragedie? Echter, erger nog is het lot van al diegenen die slechts dénken dat zij bestaan: misschien hebben zij ooit bestaan of misschien hopen zij ooit te zullen bestaan, maar intussen staat het wel zo goed als vast dat zij in het beste geval vooralsnog niet bestaan, dat zij niet meer bestaan of, wat uiteraard heel wat vaker voorvalt, dat zij nooit hebben bestaan en ook nooit zullen bestaan. Het ware een schromelijke vergissing om nu te geloven, zoals jammer genoeg zovelen dat doen, dat de genoemde ongelukkigen er helemaal niet waren. Het denken waarin wij zijn opgeleid kan daar moeilijk bij, maar dat zegt slechts iets over de gebrekkigheid van dat denken. Er bestaan mensen - en het zijn niet de minsten - die klaar en helder kunnen vatten dat al het onzekere waarover wij het hier heel eventjes hadden, niet de uitzondering is maar veeleer de regel. Bovendien is de uitzondering niet het zekere maar slechts de illusie daarvan.
Er bestaan mensen die geheel consequent met deze inzichten leven omdat zij zich, weliswaar na een lange en lastige, innerlijke maar ook uitwendige strijd, verzoend hebben met wat feitelijk met het menselijke onverzoenbaar is. Zij wéten niet alleen dat hun bestaan onzeker is maar, overeenkomstig deze wetenschap, ís hun bestaan dat ook, en zo bevinden zij zich in een gebied waarvan niemand zeggen kan of het behoort tot de wakkere wereld ofwel tot de droom. Echt niemand is in staat om te oordelen of zij er al dan niet zijn, deze mensen die bereid waren om in te zien dat het bestaan niet zo eenduidig is als menigeen dat graag geloofde, en daarom weet men soms ook niet goed of zij het echt zijn, als men gelooft hen te ontwaren, ofwel of zij slechts schimmen zijn die enkel op het eigen netvlies dwalen. Ja, echt niet meer leuk is het wanneer het niet langer gaat om onbekenden of om personages in verhalen. Eng is het wanneer tot diegenen die zomaar ergens zweven, ook mensen van het eigenste volk behoren, en op een keer komt men beslist zichzelf daar tegen, op de rand van zijn en niet zijn, kantje boord.
"Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.
Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.
Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.
Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -
Over het jongste boek van Ludo Noens
De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.
Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.
De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).
"Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!
Boeken van dezelfde auteur. Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.
EN FRANCAIS:
Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.
Warm aanbevolen:
Pas verschenen: "Kamers", van Dirk Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
“O jerum jerum jerum…”
“Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.
Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.
Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.
Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.” (J.B.)
Alle info: klik op de kaft:
De nieuwe poëziebundel van Guy van Hoof (*) is uit: "Bekentenissen" Meer info: klik op de flap hier onder. (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst