De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
05-10-2014
Angelusklok. Pol De Mont
Bleeft gij 's avonds, door de velden dwalend,
terwijl ver in het westen bloedig de zon zinken ging,
nooit naar het gestamp staan luisteren van het verre klokje,
het Angelus meldend?
Niets op aarde streelt de oren gelijk die klanken,
zwevend zacht, haast zuchten, in het ronde stijgend,
een vurig zielsgebed, op de koele wieken,
ten hoge, ten hemel.
Nooit is het aardrijk zo plechtig gelijk die stonde,
alles zwijgt, nauwelijks durven de muggen gonzen,
heinde en verre houdt heel de natuur de adem in,
om vroom mee te luisteren.
Geheimnisvol, in die heilige stilte,
waar zij schroomvol schuilen in de schemerschaduw,
plengen wierookdampen hun geuren,
op duizenden bloemen.
Almaar voort, verweg in de donkerblauwe verten,
klinkt puurzilver het klokje, en weeft om
heel het boomrijk dorp heen, een web van klanken,
zinderend en Goddelijk.
05-10-2014, 00:00
Geschreven door André
04-10-2014
Ballerinen. Pol De Mont
Als een vlucht van mooie duiven, pauwestaarten, blank van veren,
neerstrijkend op een mollig grasperk, zacht met een licht geroeketoe,
als een golf van schuim, aanzwellend met een ruisen als van kleren,
borrelend, ziedend, bruisend, spattend, schitterblank nar de oever toe,
zo is de zwerm van de ballerinen, als zij bij het gejoel van de snaren,
in een lichte wolk van tul, de schermen komen uitgevaren.
Eerst een schommelen, traag, schoorvoetend, met een heel teder handbewegen,
dan een zweven, hangen, schuiven, langs de planken vederlicht,
straks een plotseling opwaarts willen, of zij eensklaps vleugels kregen,
hoog opzwaaiende, blanke handen, met een stralend aangezicht.
Nu, als zomervlinders, flidderfladderend rond rijpe rozen,
zwenken zij, elkaar omarmend, grillig buitelend twee aan twee,
of zij glijden, glibberen, gletsen, hakend naar het zoete kozen,
met vooruitgestoken lippen, nippensvaardig, zoenens gereed.
Soms slaan de armen breder en breder uit, als waterminnen,
buitelend op de rug der golven, de mond zoenend elke baar,
hun jurken flapperen op en neer als grote vinnen,
zij dartelen als dolfijnen, speelziek wentelend, schaar bij schaar.
O die rappe, gladde benen, o die gladde, rappe tonen,
sneller, lichter dan de lichtste en snelste tonen huppelen zij,
op het arpeggio van de vedel, tekenen zij die tovertonen,
arabesken, glijdend, glibberend, gletsend, als een zucht voorbij.
arpeggio= harpsgewijs, snel na mekaar
Wambeek 1857-1931
04-10-2014, 00:00
Geschreven door André
03-10-2014
Oktoberonweer. Julius De Boer
Een donderslag davert in doffe zwaarte,
langs sombere velden, bossen, heuvelklingen,
zie hoe in angstige stilte, blauwlichte klaarte
van een weerlicht, vlamt door verre avondkringen.
Weer rolt de donder, die in groot gevaarte
door het luchtruim dreunt, in dieper schemeringen,
dan daalt na even stilte, op het dicht gebladerte
een regen neer, en wekt herinneringen.
Het onweer wijkt, verrommelt in de verte,
en in het koel geruis van milde regen,
in het duistergroen geboomte, hoor ik gezang,
daal ik in mijn zielerust die ik zo verlang.
Kalm en weemoedig zweeft langs de avondwegen,
muziek van droom en lied tot het hoog gesternte.
03-10-2014, 00:10
Geschreven door André
02-10-2014
Dromerij. Julius De Boer
Ruisende woorden strelen mijn ziel tederste snaren,
die liefde in melodieën uit mij zingen,
als zingen nachtegalen in dit uur,
zij zijn verscholen in kruinen, of vrij in het klare
gestraal van maan en sterren en lichtschemeringen,
zingen zij, onbewuste zangrijke kinderen van de natuur.
Toen viel een genotshuivering van haar schoonheid,
over mij, in uur na uur van dromerij,
de lichte schemering van mijn zielswoning in,
ik zag door vensteren langs nachtzomen wijd,
uitstralen maan en sterren vol toverij,
en in het licht verscheen mijn dromenkoningin.
Mee zingt het licht in de zang van de nachtegalen,
en het schemerig wuiven van haar waasblank kleed,
langs fluwelen wouden ruist als een verre zeewind,
een verre stem komt in haar zoetste taal verhalen,
fluisteren wat alleen een minnaar weet,
in de betoveringsjeugd van de liefde, mijn wonderkind.
1904
1873-1966
02-10-2014, 00:00
Geschreven door André
01-10-2014
Waterranonkels. Jacob Winkler Prins
O bloemeneiland, wat moet ik beginnen?
Je drijft voorbij, voorbij aan mijn zij,
O bloemeneiland, wat moet ik verzinnen?
Opdat je niet dobbert, al verder voorbij.
Ik spreid mijn vingers,
Ik strek mijn handen,
Ik wandel mee, ik krop mijn verdriet.
De zon lacht in het water, met gouden
vangarmen pakt zij je, voor niet, voor niet,
O bloemeneiland, waarheen getogen?
Ik strek mijn armen, wandel mee,
Ik wandel mee met tranen in de ogen,
drijf jij naar de afgrond, naar de eeuwige zee?
1894
1849-1904
01-10-2014, 00:00
Geschreven door André
30-09-2014
De nachtegaal. Olga Weber
Middernacht plooit zijn glans uit,
een maan doorvloeide, wijde, witte roos,
als een lichtstraal beweegt zich een bekoorlijk geluid,
dan opent de hemel zich een poos,
een korte poos.
O, dat zacht getril,
loochent mij elke ondergang van het leven,
ik weet niet waar mijn heimwee henen wil,
mijn open hart dat ik dansend aan de sterren geef,
mijn bloedend hart, een rijpe vrucht die ik zingend weggeef,
een gouden hunkering doet mijn lichaam beven.
Ik zie het geluk door een open deur,
een warme gloed die mijn lichaam doorbloedt,
een zoete geur die de aarde en lucht doorvloedt,
het leven ademt een stil en zacht verlangen,
ik droom het geluid van zilveren klanken en kleur,
de nachtegaal zingt haar hemelse gezangen.
1920
30-09-2014, 00:00
Geschreven door André
29-09-2014
Dooi. Maria Van Royen
De zachte regen kwam zo traag,
vanuit de lauwe lucht omlaag,
zo zwevend stil en zonder teken,
kwam hij ter aarde neergestreken,
als vermoeide hem de blanke pracht,
die hij moest slopen onverwacht.
De zon verbergt haar bleek gezicht,
en sluiert heel de hemel dicht,
wanneer met tikkelend gepraat,
het langs de huizen leven gaat,
en al de bomen moe en oud,
staan wenend n het stille woud.
Soms valt er van een tak, met zacht
en dof geluid, een ganse vracht,
die onderweg nog even stuift,
dan diep de voze sneeuw in schuift,
zon schrijft de grond, in put na put,
wie zich zijn last heeft afgeschud.
De brede goten neuren stil,
van het sprookje dat niet enden wil,
doch vinnig sputtert, bruist en raast,
de nauwe waterpijp er naast.
Een merel in een blanke tuin,
heel dik en zwart, het kopje schuin,
stuift driftig met een snel gebaar,
een loze sneeuwhoop uit elkaar,
en vindt er niet wat hij vermoed,
en huppelt verder welgemoed.
Een oude, afgeleefde plant,
nog over uit het zomerland,
die zich in zijn deemoedigheid,
in het witte graf had neergevleid,
ligt nu zo broos en krank en teer,
en tragisch glanzend ter aarde neer.
Alleen de ontroerde mussen,
scharrelen er terloops eens tussen,
en suizen plots, om niet vervaard,
in zwenkende, brutale vaart,
neer op het meest nabije hek,
en hebben stof voor een gesprek.
Er treurt een zang om heel de stad,
die eens zo stil verdoken zat,
doch nu de blanke tover breekt,
weer punt na punt de lucht in steekt,
dat duurt zo door de ganse nacht,
ge luistert stil en zonder klacht,
tot 's morgens als ge het dek opslaat,
het leven ratelt door de straat.
1928
Den Haag 1892-1973
29-09-2014, 00:00
Geschreven door André
28-09-2014
De oude kroeg. Jan Van Nijlen
Ik hou zozeer van die verlaten kroegen,
buiten de stad in het middaguur,
men droomt er rustig, wachtend op de vroege
schemeravond, naast een gezellig vuur.
Sedert een eeuw misschien ligt hier wit zand,
op de geschuurde en uitgesleten planken,
alles is oud, de stoelen en de blanke
tafels. Dit is een huis, een vaderland.
Ik zie door het raam een tuin die druipt van regen,
de winterlucht is mistig, grijs en geel,
en alles wat ik lijdzaam heb verzwegen,
dringt plots in kroppend snikken naar mijn keel.
En toch ben ik gelukkig, want nooit kende
mijn jeugd de vrede die ik nu gevoel,
ik weet mij nu nader bij mijn menselijk doel,
de dood, maar zonder het masker van ellende.
1938
Antwerpen 1884- Ukkel 1965
28-09-2014, 00:00
Geschreven door André
27-09-2014
Hooglied. Frank Van Maerle
Ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten,
en statig stijgt omhoog hun breed gewiekt geluid,
zie, zie, ik zink neer en strek mijn wijde armen uit,
naar u, ik wil op het aardse doen niet meer letten.
En als bazuingeschal en triomfant trompetten,
als forse harpeslag, als het zuiver gefluit
van engelenlippen, rijst mijn ritmen sterk geluid,
ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten.
Geen meisje lief kan zo mijn ziel in vlammen zetten,
o mijn onnoembaar lief, wier klare zuiverheid,
Gods helder licht op mijn verdonkerd wezen leidt.
Wiekt op en draag mijn ziel, ruisvleugelige sonnetten,
o schoonheid, hemels lief, wier glorie mij eens verscheen,
tot uw ongelooflijk licht, ruist nu mijn liefde heen.
Utrecht 1901
27-09-2014, 00:00
Geschreven door André
26-09-2014
Duinendelling. Charlotte Van Herwerden
Roerloos te liggen onder bewogen luchten in een duinendelling,
rond mij en over mij schaduwen voort te zien vluchten,
het helm te zien wuiven op een zandige helling,
en peinzend te luisteren, te luisteren,
naar gezangen, die over de duinen komen
aanzwieren van zee, en het nauwelijks hoorbaar bewegen
van de ziel, wanneer de ingesponnen gedachten en dromen
van schoonheid, als vlinders ontpoppend, blij,
wiektrillend al hoger en hoger komen gestegen,
met achtend de uren die glippen voorbij,
om dan steeds te grijpen en aldoor nader te grijpen,
om ze eindelijk in het zuiver geknoopte woordennet te vangen.
Utrecht 1899
26-09-2014, 00:00
Geschreven door André
25-09-2014
De eik. Delfien Vanhaute
De hoge heuvel troont de reuzeneik,
en werpt zijn schaduwmantel langs de helling,
hij overheerst de wouden wijd bereik,
en het krielend leven van de groene delling.
Gij reuzeneik waarin het verleden huist,
gij spreekt een stem van ver vervlogen dagen,
voorbij uw voet het onrustig heden ruist,
in onbestendig op- en nederjagen.
De herder stuwt met herdersstaf en hond,
zijn lammeren heen in de wolwitte baren,
de wagen stijgt bij zomeravondstond,
en steelt uw reuzelenden dom van blaren.
De wandelaar rust op de omgeworpen paal,
en schouwt in het dal met innig welbehagen,
op bos en hoeve en stille zomerpraal,
en het dorpje met zijn tuinen en zijn hagen.
Doch duister brouwt op verre wereldzoom,
waar honderd hoge kaven samenscholen,
de stad is een plek van zwarte doom,
de toekomst zit in duisternis verholen.
1901
Ardooie 1869- Edewalle 1944
25-09-2014, 00:00
Geschreven door André
24-09-2014
De waterlelie. Frederik Van Eeden
Ik heb de waterlelie lief,
die daar zo blank is, en zo stil haar kroon
uitplooit, in het licht.
Rijzend uit donkerkoele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden, en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak,
en wenst niet meer.
1829-1901
24-09-2014, 00:00
Geschreven door André
23-09-2014
Lenteland. Abraham Van Collem
O, maak de vensters open op de lucht,
de wording zingt, de godheid is aan het dichten,
en slaat zijn ritmen samen tot bundels lichten,
en blaast gedachten in een wijd gerucht.
Het stille wachten huivert door de bladen,
en fluistering raakt veldwaarts om te raden,
het geurgeheim van kleine vouwgewaden,
was dit de wind die liep op voeten aan?
Hij droeg de zorgen in gevouwen vleugels,
en wiekt ze weg tot kappend verre vogels,
gezien omlaag van het ruime vrije strand.
Een bode tikt kleuren op de akker,
en roept met blij geluid de wereld wakker,
open uw vensters op het lenteland.
Rotterdam 1858-Heemstede 1933
23-09-2014, 00:00
Geschreven door André
22-09-2014
Gij liefste. Isidoor Van Beugem
Gij liefste roept aan de overzij,
en liefde stroomt hier tussen beiden,
zij geeft aan u, zij geeft aan mij,
maar beiden blijven wij gescheiden.
Ofschoon voor u, ofschoon voor mij,
de gemeerde pont niet is gebroken,
die eens van de ene naar de andere zij,
voor ons beiden werd gestoken.
Mijn liefste, stap van de overzij,
al stroomt de liefde tussen beiden,
ik roei de zware riemen bij,
en duizel in een blind verbeiden.
1921
Moorsel 1889-Gent 1943
22-09-2014, 00:00
Geschreven door André
21-09-2014
Het lied dat ik zing. Frits Tingen
Het lied dat ik zing,
is klein van geluid,
het is niet een ding,
dat uit diepten ontspruit,
van donkere droefheid,
of zwijgende stroefheid,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is machtig noch zwaar,
het gaat in een kring,
en het keert weer tot waar,
het eerst werd gewonnen,
uit lichtende bronnen,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is helder van toon,
stil jubelend, ging
het omhoog, en zo schoon,
als ik nooit durfde hopen,
bloeit het nu open,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is vrolijk en vrij,
zo even ontving
ik het, gretig en blij,
nu laat ik het huppelen,
al klinkende druppelen,
het is maar het lied van deze dag.
1921
1900-1982
21-09-2014, 00:00
Geschreven door André
20-09-2014
De herfst blaast op de hoorn. Felix Timmermans
De herfst blaast op de hoorn,
en het wierookt in het hout,
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen,
van gouddraad in het woud,
met reeën die verbaast verschijnen,
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen.
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts schijn,
maar God is de eeuwigheid.
Heb dank dat u mijn weemoed wijdt,
en zegen ook mijn vruchten,
een ganzendriehoek in de luchten,
nu komt de wintertijd.
Lier 1886-1947
20-09-2014, 00:00
Geschreven door André
19-09-2014
Bij de begijnhofpoort te Brugge. Henri W J Schouten