De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
02-10-2014
Dromerij. Julius De Boer
Ruisende woorden strelen mijn ziel tederste snaren,
die liefde in melodieën uit mij zingen,
als zingen nachtegalen in dit uur,
zij zijn verscholen in kruinen, of vrij in het klare
gestraal van maan en sterren en lichtschemeringen,
zingen zij, onbewuste zangrijke kinderen van de natuur.
Toen viel een genotshuivering van haar schoonheid,
over mij, in uur na uur van dromerij,
de lichte schemering van mijn zielswoning in,
ik zag door vensteren langs nachtzomen wijd,
uitstralen maan en sterren vol toverij,
en in het licht verscheen mijn dromenkoningin.
Mee zingt het licht in de zang van de nachtegalen,
en het schemerig wuiven van haar waasblank kleed,
langs fluwelen wouden ruist als een verre zeewind,
een verre stem komt in haar zoetste taal verhalen,
fluisteren wat alleen een minnaar weet,
in de betoveringsjeugd van de liefde, mijn wonderkind.
1904
1873-1966
02-10-2014, 00:00
Geschreven door André
01-10-2014
Waterranonkels. Jacob Winkler Prins
O bloemeneiland, wat moet ik beginnen?
Je drijft voorbij, voorbij aan mijn zij,
O bloemeneiland, wat moet ik verzinnen?
Opdat je niet dobbert, al verder voorbij.
Ik spreid mijn vingers,
Ik strek mijn handen,
Ik wandel mee, ik krop mijn verdriet.
De zon lacht in het water, met gouden
vangarmen pakt zij je, voor niet, voor niet,
O bloemeneiland, waarheen getogen?
Ik strek mijn armen, wandel mee,
Ik wandel mee met tranen in de ogen,
drijf jij naar de afgrond, naar de eeuwige zee?
1894
1849-1904
01-10-2014, 00:00
Geschreven door André
30-09-2014
De nachtegaal. Olga Weber
Middernacht plooit zijn glans uit,
een maan doorvloeide, wijde, witte roos,
als een lichtstraal beweegt zich een bekoorlijk geluid,
dan opent de hemel zich een poos,
een korte poos.
O, dat zacht getril,
loochent mij elke ondergang van het leven,
ik weet niet waar mijn heimwee henen wil,
mijn open hart dat ik dansend aan de sterren geef,
mijn bloedend hart, een rijpe vrucht die ik zingend weggeef,
een gouden hunkering doet mijn lichaam beven.
Ik zie het geluk door een open deur,
een warme gloed die mijn lichaam doorbloedt,
een zoete geur die de aarde en lucht doorvloedt,
het leven ademt een stil en zacht verlangen,
ik droom het geluid van zilveren klanken en kleur,
de nachtegaal zingt haar hemelse gezangen.
1920
30-09-2014, 00:00
Geschreven door André
29-09-2014
Dooi. Maria Van Royen
De zachte regen kwam zo traag,
vanuit de lauwe lucht omlaag,
zo zwevend stil en zonder teken,
kwam hij ter aarde neergestreken,
als vermoeide hem de blanke pracht,
die hij moest slopen onverwacht.
De zon verbergt haar bleek gezicht,
en sluiert heel de hemel dicht,
wanneer met tikkelend gepraat,
het langs de huizen leven gaat,
en al de bomen moe en oud,
staan wenend n het stille woud.
Soms valt er van een tak, met zacht
en dof geluid, een ganse vracht,
die onderweg nog even stuift,
dan diep de voze sneeuw in schuift,
zon schrijft de grond, in put na put,
wie zich zijn last heeft afgeschud.
De brede goten neuren stil,
van het sprookje dat niet enden wil,
doch vinnig sputtert, bruist en raast,
de nauwe waterpijp er naast.
Een merel in een blanke tuin,
heel dik en zwart, het kopje schuin,
stuift driftig met een snel gebaar,
een loze sneeuwhoop uit elkaar,
en vindt er niet wat hij vermoed,
en huppelt verder welgemoed.
Een oude, afgeleefde plant,
nog over uit het zomerland,
die zich in zijn deemoedigheid,
in het witte graf had neergevleid,
ligt nu zo broos en krank en teer,
en tragisch glanzend ter aarde neer.
Alleen de ontroerde mussen,
scharrelen er terloops eens tussen,
en suizen plots, om niet vervaard,
in zwenkende, brutale vaart,
neer op het meest nabije hek,
en hebben stof voor een gesprek.
Er treurt een zang om heel de stad,
die eens zo stil verdoken zat,
doch nu de blanke tover breekt,
weer punt na punt de lucht in steekt,
dat duurt zo door de ganse nacht,
ge luistert stil en zonder klacht,
tot 's morgens als ge het dek opslaat,
het leven ratelt door de straat.
1928
Den Haag 1892-1973
29-09-2014, 00:00
Geschreven door André
28-09-2014
De oude kroeg. Jan Van Nijlen
Ik hou zozeer van die verlaten kroegen,
buiten de stad in het middaguur,
men droomt er rustig, wachtend op de vroege
schemeravond, naast een gezellig vuur.
Sedert een eeuw misschien ligt hier wit zand,
op de geschuurde en uitgesleten planken,
alles is oud, de stoelen en de blanke
tafels. Dit is een huis, een vaderland.
Ik zie door het raam een tuin die druipt van regen,
de winterlucht is mistig, grijs en geel,
en alles wat ik lijdzaam heb verzwegen,
dringt plots in kroppend snikken naar mijn keel.
En toch ben ik gelukkig, want nooit kende
mijn jeugd de vrede die ik nu gevoel,
ik weet mij nu nader bij mijn menselijk doel,
de dood, maar zonder het masker van ellende.
1938
Antwerpen 1884- Ukkel 1965
28-09-2014, 00:00
Geschreven door André
27-09-2014
Hooglied. Frank Van Maerle
Ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten,
en statig stijgt omhoog hun breed gewiekt geluid,
zie, zie, ik zink neer en strek mijn wijde armen uit,
naar u, ik wil op het aardse doen niet meer letten.
En als bazuingeschal en triomfant trompetten,
als forse harpeslag, als het zuiver gefluit
van engelenlippen, rijst mijn ritmen sterk geluid,
ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten.
Geen meisje lief kan zo mijn ziel in vlammen zetten,
o mijn onnoembaar lief, wier klare zuiverheid,
Gods helder licht op mijn verdonkerd wezen leidt.
Wiekt op en draag mijn ziel, ruisvleugelige sonnetten,
o schoonheid, hemels lief, wier glorie mij eens verscheen,
tot uw ongelooflijk licht, ruist nu mijn liefde heen.
Utrecht 1901
27-09-2014, 00:00
Geschreven door André
26-09-2014
Duinendelling. Charlotte Van Herwerden
Roerloos te liggen onder bewogen luchten in een duinendelling,
rond mij en over mij schaduwen voort te zien vluchten,
het helm te zien wuiven op een zandige helling,
en peinzend te luisteren, te luisteren,
naar gezangen, die over de duinen komen
aanzwieren van zee, en het nauwelijks hoorbaar bewegen
van de ziel, wanneer de ingesponnen gedachten en dromen
van schoonheid, als vlinders ontpoppend, blij,
wiektrillend al hoger en hoger komen gestegen,
met achtend de uren die glippen voorbij,
om dan steeds te grijpen en aldoor nader te grijpen,
om ze eindelijk in het zuiver geknoopte woordennet te vangen.
Utrecht 1899
26-09-2014, 00:00
Geschreven door André
25-09-2014
De eik. Delfien Vanhaute
De hoge heuvel troont de reuzeneik,
en werpt zijn schaduwmantel langs de helling,
hij overheerst de wouden wijd bereik,
en het krielend leven van de groene delling.
Gij reuzeneik waarin het verleden huist,
gij spreekt een stem van ver vervlogen dagen,
voorbij uw voet het onrustig heden ruist,
in onbestendig op- en nederjagen.
De herder stuwt met herdersstaf en hond,
zijn lammeren heen in de wolwitte baren,
de wagen stijgt bij zomeravondstond,
en steelt uw reuzelenden dom van blaren.
De wandelaar rust op de omgeworpen paal,
en schouwt in het dal met innig welbehagen,
op bos en hoeve en stille zomerpraal,
en het dorpje met zijn tuinen en zijn hagen.
Doch duister brouwt op verre wereldzoom,
waar honderd hoge kaven samenscholen,
de stad is een plek van zwarte doom,
de toekomst zit in duisternis verholen.
1901
Ardooie 1869- Edewalle 1944
25-09-2014, 00:00
Geschreven door André
24-09-2014
De waterlelie. Frederik Van Eeden
Ik heb de waterlelie lief,
die daar zo blank is, en zo stil haar kroon
uitplooit, in het licht.
Rijzend uit donkerkoele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden, en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak,
en wenst niet meer.
1829-1901
24-09-2014, 00:00
Geschreven door André
23-09-2014
Lenteland. Abraham Van Collem
O, maak de vensters open op de lucht,
de wording zingt, de godheid is aan het dichten,
en slaat zijn ritmen samen tot bundels lichten,
en blaast gedachten in een wijd gerucht.
Het stille wachten huivert door de bladen,
en fluistering raakt veldwaarts om te raden,
het geurgeheim van kleine vouwgewaden,
was dit de wind die liep op voeten aan?
Hij droeg de zorgen in gevouwen vleugels,
en wiekt ze weg tot kappend verre vogels,
gezien omlaag van het ruime vrije strand.
Een bode tikt kleuren op de akker,
en roept met blij geluid de wereld wakker,
open uw vensters op het lenteland.
Rotterdam 1858-Heemstede 1933
23-09-2014, 00:00
Geschreven door André
22-09-2014
Gij liefste. Isidoor Van Beugem
Gij liefste roept aan de overzij,
en liefde stroomt hier tussen beiden,
zij geeft aan u, zij geeft aan mij,
maar beiden blijven wij gescheiden.
Ofschoon voor u, ofschoon voor mij,
de gemeerde pont niet is gebroken,
die eens van de ene naar de andere zij,
voor ons beiden werd gestoken.
Mijn liefste, stap van de overzij,
al stroomt de liefde tussen beiden,
ik roei de zware riemen bij,
en duizel in een blind verbeiden.
1921
Moorsel 1889-Gent 1943
22-09-2014, 00:00
Geschreven door André
21-09-2014
Het lied dat ik zing. Frits Tingen
Het lied dat ik zing,
is klein van geluid,
het is niet een ding,
dat uit diepten ontspruit,
van donkere droefheid,
of zwijgende stroefheid,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is machtig noch zwaar,
het gaat in een kring,
en het keert weer tot waar,
het eerst werd gewonnen,
uit lichtende bronnen,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is helder van toon,
stil jubelend, ging
het omhoog, en zo schoon,
als ik nooit durfde hopen,
bloeit het nu open,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is vrolijk en vrij,
zo even ontving
ik het, gretig en blij,
nu laat ik het huppelen,
al klinkende druppelen,
het is maar het lied van deze dag.
1921
1900-1982
21-09-2014, 00:00
Geschreven door André
20-09-2014
De herfst blaast op de hoorn. Felix Timmermans
De herfst blaast op de hoorn,
en het wierookt in het hout,
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen,
van gouddraad in het woud,
met reeën die verbaast verschijnen,
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen.
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts schijn,
maar God is de eeuwigheid.
Heb dank dat u mijn weemoed wijdt,
en zegen ook mijn vruchten,
een ganzendriehoek in de luchten,
nu komt de wintertijd.
Lier 1886-1947
20-09-2014, 00:00
Geschreven door André
19-09-2014
Bij de begijnhofpoort te Brugge. Henri W J Schouten
Door de oude poort trad eens de vrede binnen,
en heeft het hof de dienst van God gewijd,
o rustig oord, waar het maagdelijk hart verblijd
gebeden dicht, en waar maagdenhanden spinnen.
O vreedzaam oord van waar en rein beminnen,
gij zijt als vreemd aan zorg en ijdele strijd,
en het schijnt mij toe, alsof voor u de tijd
geen kommer brengt, geen dodelijk gif van zinnen.
Zie, Christus waakt in het duister van uw muren,
zijn peinzend oog ziet wie hier binnengaat,
hij weet waarom de mens het gewoel verlaat,
en vrede zoekt die een eeuwigheid kan duren.
O hof van rust, gij kent slechts wijdingsuren,
tot eens het uur van eeuwigheid jubel slaat.
Amsterdam, december 1902
19-09-2014, 06:53
Geschreven door André
18-09-2014
Het carillon. Hendrik Scholte
Zacht en vanzelf uit de vermoeide nacht,
schuchter ontloken aan een verre toren,
prevelt een lied van die niet toebehoren,
de zware aarde en een traag geslacht.
Nu zingt als een doorschrijnend brevier,
het carillon zijn onverstane vreugden,
van kleine klanken die zichzelf verheugden,
jubelt een ijl en torenhoog klavier.
Tot wankel aan een onvoleind akkoord,
dit sprankelend fontein is ingezonken,
en van een kinderlijke weemoed dronken,
zet ik mijn stil bevonden ommegang voort.
1924
Groningen 1903- Amsterdam 1988
18-09-2014, 00:00
Geschreven door André
17-09-2014
De herberg. Arnold Sauwen
Herbergzaam huis dat wel een eeuw daar ligt,
de landweg langs die leidt naar verre steden,
hoe velen hebt gij, als tot een gastvrij sticht,
uw uitgesleten dorpel op zien treden?
Wie moede zijn stap de avond tegenricht,
en loomheid zwaar voelt wegen in zijn schreden,
groet blijderhart van wijdt uw lampenlicht,
waar zoete nachtrust wacht zijn matte leden.
Wel hem, die eens lang zijn levensbaan,
het huis van zijn verlangen in mag gaan,
waar tedere zorgen zijn komst verbeiden.
Waar op de drempel liefde wacht, en de waardin
het welkom spreekt bij dis en haard, en zacht
haar blanke handen het warme bed spreiden.
Stokkem 1857-1938
17-09-2014, 00:00
Geschreven door André
16-09-2014
Herinnering. Elisabeth Reitsma
De dagen zijn gedrenkt met innigheid,
de hoge nachten zijn verklaard en goed,
jij tedere hebt mijn onrust uitgeleid,
en al je kussen dromen in mijn bloed.
Ik draag een kleed van warme veiligheid,
nu je gebed me moederzacht behoedt,
terwijl in de nacht mijn ziel de jouwe ontmoet,
in een diep licht, voorbij de duistere tijd.
Sinds wij verlangens zuivere roep vernamen,
die ons in immer stijgende betovering,
tot glans van waterklare verten trekt,
is dit mijn liefelijkste herinnering:
dat wij in elkanders armen sliepen samen,
als kinderen door liefde toegedekt.
1929
Groningen 1897-1982
16-09-2014, 00:00
Geschreven door André
15-09-2014
Liedje voor Rosinde. G.H. Priem
Blonde Rosinde ziet ge niet,
hoe de zon haar pijltjes schiet,
door de groene linde?
Geloof mij, het is op jou gemunt,
zonnetje, zonnetje, och je kunt
toch haar hart niet vinden.
Ik heb er al jaren naar gezocht,
heel wat uurtjes doorgebrocht,
onder de groene linde.
Als er de maan scheen bleek en koud,
als er de zon scheen warm en goud,
droomde ik er van Rosinde.
Kapelletjes stoeien om het huis,
de wind zingt met zacht gesuis,
door de groene linde.
Alles is zon en alles is geur,
alles is klank en alles is kleur,
om het nestje van Rosinde.
Haar venstertje is dat kleine daar,
hoe vrolijk grijpen de takken er naar,
de takken van de oude linde.
De bladeren kijken de kamer in het rond,
o blaadjes, o blaadjes of ge daar vond,
een hartje dat mij beminde.
1891
Amersfoort 1865-1933
15-09-2014, 00:00
Geschreven door André
14-09-2014
Iris. Jacques Perk
Ik ben geboren uit zonnegloren,
en een zucht van de ziedende zee,
die omhoog is gestegen op wieken van regen,
gezwollen van wanhoop en wee,
mijn gewaad is doorweven met parels die beven,
als dauw aan de roos die ontlook,
wanneer de dagbruid zich baadt en voor het schuchter gelaat,
een waaier van vlammen ontplook.
Met tranen in het oog, uit de diepten omhoog,
buig ik ten kus naar beneden,
mijn lichtende haren befloersen de baren,
en mijn tranen lachen tevreden,
want diep in de zee splijt de bedding in twee,
als mijn kus de golven doet gloren,
en de aarde is gekloofd en het lokkig hoofd,
van Zefir komt lachend naar voren.
Hij lacht, en zijn zucht jaagt mij, arme, in de lucht,
en een boog van tintelende kleuren,
is mijn spoor als ik wijk naar het dromerige rijk,
waar ik eenzaam om Zefir kan treuren,
hij mint mij als ik hem, maar zijn lach, zijn stem,
zijn kus is een zucht, wij zwerven,
omhoog, omlaag, wij willen gestaag,
maar wij kunnen noch kussen, noch sterven.
De sterveling ziet mijn aanschijn niet,
als ik uitschrei hoog boven de wolken,
en de regenvlagen met ritselend klagen,
mijn onsterfelijke weedom vertolken,
dan drenkt mijn smart het dorstende hart,
van de bloem, die smacht naar mijn leed,
en met dankbare blik naar mij opziet,
als ik van weedom het wenen vergeet.
En dan verschijn ik door het nevelgordijn,
dat mijn Zefir verscheurt als hij vliegt,
somber gekromd tot de zonneschijn komt,
en op het rag van mijn wieken zich wiegt,
dan zegt op aarde wie mij ontwaarde,
de gouden Iris lacht,
en stil overprei ik de vale vallei,
met een gloed van zonnig smaragd.
Mijn handen rusten, op de uiterste kusten
van de aarde, als in roerloos peinzen,
één bonte gedachte ik mijn liefde verwachtte,
die mij achter de zon zal doen deinzen,
ik zie 's nachts door mijn armen de sterren zwermen,
en het donzige wolkengewemel,
en de maan die mij haat, en zich koestert en baadt,
in de zilveren lach van de hemel.
Mijn pauwenpronk is de dos, die mij schonk
de zon, om de sterveling te sparen,
wanneer mijn lichtloze blik zou bleken van schrik,
en mijn droeve gestalte vervaren,
nu omspan ik de trans met mijn armen van glans,
tot mij lokt Zefirs wapperend gelaat,
de lokkende zon mij verlaat.
Ik ben geboren uit zonnegloren,
en een vochtige zucht van de zee,
die omhoog is gestegen op wieken van regen,
gezwollen van de wereldse wee,
mij is gemeenzaam, wie even eenzaam
het leven verlangende slijt,
en die in tranen zijn vreugde zag tanen,
doch liefelijk lacht als hij lijdt.
1859-1881
Het gedicht beschrijft de onmogelijke liefde tussen Iris (de regenboog) en
Zefir (de zachte, aangename zuidwestelijke zeewind).