Moeder, wil mijn tooisel bergen,
ach, die bonte pracht misstaat,
en welk een hart kan dit vergen,
dat van duldloos leed vergaat?
Door de hoop opnieuw geboren,
sierde ik mij, als een feest gereed,
maar sinds Polen ging verloren,
voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen ik het wapperen zag der vanen,
schitterend in de zonneglans,
aan de speren der Ulanen,
prijkte ik met een mirtekrans.
Maar sinds in Grochowaas dreven,
Polens adelaar vruchteloos streed,
zijn slechts tranen mij gebleven,
voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen mijn lief, voor de smart
van zijn broeders, strijdwaarts toog,
rukte hij zich van mijn hart,
met de heldenmoed in het oog.
Ik wou toen lint noch strikken derven,
maar sinds Polens hoop ontgleed,
hij nu banneling is, steeds moet zwerven,
voegt mij enkel het zwarte kleed.
Toen wij de oogst hier mochten vieren,
van Sint Iwans lauwertak,
liet ik mijn haar in kronkels zwieren,
daar mijn oog van hoop en vrijheid sprak.
Maar sinds het Verraad ons heeft verkocht,
Polen wegkwijnt in zijn leed,
en de Woede ons land heeft bezocht,
voegt mij enkel het zwarte kleed.
1846
Samuel Johannes Van den Bergh
Den Haag 1814-1868
08-10-2014, 19:40
Geschreven door André 
|