Lieve tuin hier ver vandaan,
ik wou langs uw lanen dromen gaan,
wanneer er zwerft met zoet gezing,
de najaarsavondschemering.
Zij draagt een zilverbleek gewaad,
dat zij om mijn lenden slepen laat,
en vloeien voel ik als sterrenlicht,
de weemoed van haar aangezicht,
uit ogen donker en diepblauw,
als nachtviolen nat van dauw.
Zij leidt mij langs de oude paden weer,
en wijst mij bloemen van weleer,
de zonnebloemen goud om zwart,
die zien zo donker diep in het hart,
de dahlia rood als najaarsbloed,
hangt zwaar als een geplaagd gemoed,
doordringend als een herinnering,
geurt droef de bleke herfstsering.
Nu wijs mij ook waar begraven leidt,
de hond die was mijn veiligheid,
in het paarsblauw akkeleinebed,
daar is mijn bruinoog bijgezet.
Die ranke bloemen blijgezind,
die wiegewaagden in de wind,
verbergen nu mijn wijze hond,
het lijkt mij hier gewijde grond,
Nu wijs mij ook waar begraven leidt,
de vogel van mijn vrolijkheid,
in het blanke en rode rozenperk,
hij zong zo lustig "wacht en werk",
wij kweelden menig liedje saam,
al bij de bloemen voor mijn raam.
O lieve tuin hier ver vandaan,
gij hebt mijn hart met smart bevaan,
hoe vaak mijn onrust kranke geest,
er bloemen van herinnering leest,
in de oude stad waar ik wederkeer,
ik zal u nooit betreden meer.
27-02-2015, 09:14
Geschreven door André 
|