Zij nadert zoals zij kwam sinds jaren,
met lichte hand klievend het takgewiegel;
haar jonge sprong verbrak de waterspiegel
die beefde bij de worp van haar gebaren.
Maar, ééns toch wordt aan elk het zoet geheim ontvouwd,
het wachtend maagdenlijf in deze waterweelde
verstrakt plots, alsof een hand het streelde,
zij heeft het naakte bad als ene fout berouwd.
Oprijzend tot een onbestemde vlucht,
dekt zij de roze knoppen van haar hoge borsten,
of vreemde ogen haar begluren dorsten,
jaagt zij naar haar gewaad, en hijgt, en zucht.
Het kleine kleed omhult de rilde dij,
een lome rust is op haar schroom gegleden,
een tintel-rilling in haar zedige schreden,
buigt zij naar huis, onder de bomenrij.
Zij kwam en keert, zoals zij ging sinds jaren,
zij ziet de vogels en de bloemen paren:
dan juicht haar mond een grenzeloze melodie,
om wat? voor wie?
1938
25-05-2015, 00:00
Geschreven door André 
|