een tuin waarin de maan kan stralen of dromen.
plots komt doorbreken.
Een Walhalla beeld van louter gloed en goud,
een wolk van geesten heeft dit trezoor omstouwd,
bemanteld met roem komen zij langs gevaren,
hetzij Oeral, Rijn of Nijl, de Oder of de Loire.
Goden en koningen of helden, door de tijd,
met stem, gebaar en dadenstroom, heb gij hen gewijd,
hun oevers zijn nog trots door u, en hun paleizen,
komen in u weerkaatst naar de wolken wijzen.
Rivieren! Krijgers zijn het! Nog uit de spiegeling wellen,
de wrede kronen op van burchten en citadellen,
wier brede muren schijnen als een doodsgewaad,
maar niet geen der wateren gaat.
En heeft zo in haar vloed verworsteld en verdroomd,
het grootste en gruwelijke, samen destijds, en zo verheven,
zich aan het volk dat streefde en stormt weer zich gegeven,
dan die door Vlaanderen stroomt.
Gij zijt zo zacht en ruig, al naar gij het wilt of weigert,
noordwaarts nog stromende aan vale of groene randen,
gij, weg van wind en licht of tussen wilde zanden,
de plaats waar zwart de hengst van de orkaan opsteigert.
Of waar de winter rust op de verstomde rotsen,
of het licht van de zomer danst op het duizendkoppig klotsen,
van de tintelende vloed die zich alzijds beijvert.
O, in die jonge tijd, heb ik u aanbeden,
te meer naar ik het verbod trotserend, u begleden
heb, korte wijl,
gelijk een goed matroos met riem en zeil.
En zwierf langs uw slecht bewaakte jonken,
ideeën dronken,
en de gedachten stroom,
gij hebt ze mij geschonken.
De ruimten eindeloos, de kimmen diepe droom,
het vergeten van de tijd, zijn welgetelde uren,
bij eb en dure,
gij gaaft het mij.
Ik heb benomen met mijn ogen,
de bloemen die bewogen,
in het fonkelen van uw mijmerij.
Uw nevelen, ros en woest waren het ijl gebied,
waar het hijgende verdriet,
zich een schuilplaats zocht, een glorierijke fase.
Uw golven zweepten op de ritmen van mijn lied,
mijn bloed bracht gij tot kracht, mijn ziel tot haar extase.
Uw storm en windgeweld, uw stroming deed verbazen,
mijn zacht, ontvankelijk hart, gij ging door mij,
gij hebt mij hard gemaakt, als staal gesmeed, gestoerd.
Mijn wezen is het uwe, en mijn mond
zingt u. De ontroering welt en wondt,
en heeft mijn keel omvingerd en dichtgesnoerd.
Sint-Amands aan de Schelde
1855-1916