De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
25-09-2014
De eik. Delfien Vanhaute
De hoge heuvel troont de reuzeneik,
en werpt zijn schaduwmantel langs de helling,
hij overheerst de wouden wijd bereik,
en het krielend leven van de groene delling.
Gij reuzeneik waarin het verleden huist,
gij spreekt een stem van ver vervlogen dagen,
voorbij uw voet het onrustig heden ruist,
in onbestendig op- en nederjagen.
De herder stuwt met herdersstaf en hond,
zijn lammeren heen in de wolwitte baren,
de wagen stijgt bij zomeravondstond,
en steelt uw reuzelenden dom van blaren.
De wandelaar rust op de omgeworpen paal,
en schouwt in het dal met innig welbehagen,
op bos en hoeve en stille zomerpraal,
en het dorpje met zijn tuinen en zijn hagen.
Doch duister brouwt op verre wereldzoom,
waar honderd hoge kaven samenscholen,
de stad is een plek van zwarte doom,
de toekomst zit in duisternis verholen.
1901
Ardooie 1869- Edewalle 1944
25-09-2014, 00:00
Geschreven door André
24-09-2014
De waterlelie. Frederik Van Eeden
Ik heb de waterlelie lief,
die daar zo blank is, en zo stil haar kroon
uitplooit, in het licht.
Rijzend uit donkerkoele vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden, en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak,
en wenst niet meer.
1829-1901
24-09-2014, 00:00
Geschreven door André
23-09-2014
Lenteland. Abraham Van Collem
O, maak de vensters open op de lucht,
de wording zingt, de godheid is aan het dichten,
en slaat zijn ritmen samen tot bundels lichten,
en blaast gedachten in een wijd gerucht.
Het stille wachten huivert door de bladen,
en fluistering raakt veldwaarts om te raden,
het geurgeheim van kleine vouwgewaden,
was dit de wind die liep op voeten aan?
Hij droeg de zorgen in gevouwen vleugels,
en wiekt ze weg tot kappend verre vogels,
gezien omlaag van het ruime vrije strand.
Een bode tikt kleuren op de akker,
en roept met blij geluid de wereld wakker,
open uw vensters op het lenteland.
Rotterdam 1858-Heemstede 1933
23-09-2014, 00:00
Geschreven door André
22-09-2014
Gij liefste. Isidoor Van Beugem
Gij liefste roept aan de overzij,
en liefde stroomt hier tussen beiden,
zij geeft aan u, zij geeft aan mij,
maar beiden blijven wij gescheiden.
Ofschoon voor u, ofschoon voor mij,
de gemeerde pont niet is gebroken,
die eens van de ene naar de andere zij,
voor ons beiden werd gestoken.
Mijn liefste, stap van de overzij,
al stroomt de liefde tussen beiden,
ik roei de zware riemen bij,
en duizel in een blind verbeiden.
1921
Moorsel 1889-Gent 1943
22-09-2014, 00:00
Geschreven door André
21-09-2014
Het lied dat ik zing. Frits Tingen
Het lied dat ik zing,
is klein van geluid,
het is niet een ding,
dat uit diepten ontspruit,
van donkere droefheid,
of zwijgende stroefheid,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is machtig noch zwaar,
het gaat in een kring,
en het keert weer tot waar,
het eerst werd gewonnen,
uit lichtende bronnen,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is helder van toon,
stil jubelend, ging
het omhoog, en zo schoon,
als ik nooit durfde hopen,
bloeit het nu open,
het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing,
is vrolijk en vrij,
zo even ontving
ik het, gretig en blij,
nu laat ik het huppelen,
al klinkende druppelen,
het is maar het lied van deze dag.
1921
1900-1982
21-09-2014, 00:00
Geschreven door André
20-09-2014
De herfst blaast op de hoorn. Felix Timmermans
De herfst blaast op de hoorn,
en het wierookt in het hout,
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen,
van gouddraad in het woud,
met reeën die verbaast verschijnen,
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen.
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts schijn,
maar God is de eeuwigheid.
Heb dank dat u mijn weemoed wijdt,
en zegen ook mijn vruchten,
een ganzendriehoek in de luchten,
nu komt de wintertijd.
Lier 1886-1947
20-09-2014, 00:00
Geschreven door André
19-09-2014
Bij de begijnhofpoort te Brugge. Henri W J Schouten
Door de oude poort trad eens de vrede binnen,
en heeft het hof de dienst van God gewijd,
o rustig oord, waar het maagdelijk hart verblijd
gebeden dicht, en waar maagdenhanden spinnen.
O vreedzaam oord van waar en rein beminnen,
gij zijt als vreemd aan zorg en ijdele strijd,
en het schijnt mij toe, alsof voor u de tijd
geen kommer brengt, geen dodelijk gif van zinnen.
Zie, Christus waakt in het duister van uw muren,
zijn peinzend oog ziet wie hier binnengaat,
hij weet waarom de mens het gewoel verlaat,
en vrede zoekt die een eeuwigheid kan duren.
O hof van rust, gij kent slechts wijdingsuren,
tot eens het uur van eeuwigheid jubel slaat.
Amsterdam, december 1902
19-09-2014, 06:53
Geschreven door André
18-09-2014
Het carillon. Hendrik Scholte
Zacht en vanzelf uit de vermoeide nacht,
schuchter ontloken aan een verre toren,
prevelt een lied van die niet toebehoren,
de zware aarde en een traag geslacht.
Nu zingt als een doorschrijnend brevier,
het carillon zijn onverstane vreugden,
van kleine klanken die zichzelf verheugden,
jubelt een ijl en torenhoog klavier.
Tot wankel aan een onvoleind akkoord,
dit sprankelend fontein is ingezonken,
en van een kinderlijke weemoed dronken,
zet ik mijn stil bevonden ommegang voort.
1924
Groningen 1903- Amsterdam 1988
18-09-2014, 00:00
Geschreven door André
17-09-2014
De herberg. Arnold Sauwen
Herbergzaam huis dat wel een eeuw daar ligt,
de landweg langs die leidt naar verre steden,
hoe velen hebt gij, als tot een gastvrij sticht,
uw uitgesleten dorpel op zien treden?
Wie moede zijn stap de avond tegenricht,
en loomheid zwaar voelt wegen in zijn schreden,
groet blijderhart van wijdt uw lampenlicht,
waar zoete nachtrust wacht zijn matte leden.
Wel hem, die eens lang zijn levensbaan,
het huis van zijn verlangen in mag gaan,
waar tedere zorgen zijn komst verbeiden.
Waar op de drempel liefde wacht, en de waardin
het welkom spreekt bij dis en haard, en zacht
haar blanke handen het warme bed spreiden.
Stokkem 1857-1938
17-09-2014, 00:00
Geschreven door André
16-09-2014
Herinnering. Elisabeth Reitsma
De dagen zijn gedrenkt met innigheid,
de hoge nachten zijn verklaard en goed,
jij tedere hebt mijn onrust uitgeleid,
en al je kussen dromen in mijn bloed.
Ik draag een kleed van warme veiligheid,
nu je gebed me moederzacht behoedt,
terwijl in de nacht mijn ziel de jouwe ontmoet,
in een diep licht, voorbij de duistere tijd.
Sinds wij verlangens zuivere roep vernamen,
die ons in immer stijgende betovering,
tot glans van waterklare verten trekt,
is dit mijn liefelijkste herinnering:
dat wij in elkanders armen sliepen samen,
als kinderen door liefde toegedekt.
1929
Groningen 1897-1982
16-09-2014, 00:00
Geschreven door André
15-09-2014
Liedje voor Rosinde. G.H. Priem
Blonde Rosinde ziet ge niet,
hoe de zon haar pijltjes schiet,
door de groene linde?
Geloof mij, het is op jou gemunt,
zonnetje, zonnetje, och je kunt
toch haar hart niet vinden.
Ik heb er al jaren naar gezocht,
heel wat uurtjes doorgebrocht,
onder de groene linde.
Als er de maan scheen bleek en koud,
als er de zon scheen warm en goud,
droomde ik er van Rosinde.
Kapelletjes stoeien om het huis,
de wind zingt met zacht gesuis,
door de groene linde.
Alles is zon en alles is geur,
alles is klank en alles is kleur,
om het nestje van Rosinde.
Haar venstertje is dat kleine daar,
hoe vrolijk grijpen de takken er naar,
de takken van de oude linde.
De bladeren kijken de kamer in het rond,
o blaadjes, o blaadjes of ge daar vond,
een hartje dat mij beminde.
1891
Amersfoort 1865-1933
15-09-2014, 00:00
Geschreven door André
14-09-2014
Iris. Jacques Perk
Ik ben geboren uit zonnegloren,
en een zucht van de ziedende zee,
die omhoog is gestegen op wieken van regen,
gezwollen van wanhoop en wee,
mijn gewaad is doorweven met parels die beven,
als dauw aan de roos die ontlook,
wanneer de dagbruid zich baadt en voor het schuchter gelaat,
een waaier van vlammen ontplook.
Met tranen in het oog, uit de diepten omhoog,
buig ik ten kus naar beneden,
mijn lichtende haren befloersen de baren,
en mijn tranen lachen tevreden,
want diep in de zee splijt de bedding in twee,
als mijn kus de golven doet gloren,
en de aarde is gekloofd en het lokkig hoofd,
van Zefir komt lachend naar voren.
Hij lacht, en zijn zucht jaagt mij, arme, in de lucht,
en een boog van tintelende kleuren,
is mijn spoor als ik wijk naar het dromerige rijk,
waar ik eenzaam om Zefir kan treuren,
hij mint mij als ik hem, maar zijn lach, zijn stem,
zijn kus is een zucht, wij zwerven,
omhoog, omlaag, wij willen gestaag,
maar wij kunnen noch kussen, noch sterven.
De sterveling ziet mijn aanschijn niet,
als ik uitschrei hoog boven de wolken,
en de regenvlagen met ritselend klagen,
mijn onsterfelijke weedom vertolken,
dan drenkt mijn smart het dorstende hart,
van de bloem, die smacht naar mijn leed,
en met dankbare blik naar mij opziet,
als ik van weedom het wenen vergeet.
En dan verschijn ik door het nevelgordijn,
dat mijn Zefir verscheurt als hij vliegt,
somber gekromd tot de zonneschijn komt,
en op het rag van mijn wieken zich wiegt,
dan zegt op aarde wie mij ontwaarde,
de gouden Iris lacht,
en stil overprei ik de vale vallei,
met een gloed van zonnig smaragd.
Mijn handen rusten, op de uiterste kusten
van de aarde, als in roerloos peinzen,
één bonte gedachte ik mijn liefde verwachtte,
die mij achter de zon zal doen deinzen,
ik zie 's nachts door mijn armen de sterren zwermen,
en het donzige wolkengewemel,
en de maan die mij haat, en zich koestert en baadt,
in de zilveren lach van de hemel.
Mijn pauwenpronk is de dos, die mij schonk
de zon, om de sterveling te sparen,
wanneer mijn lichtloze blik zou bleken van schrik,
en mijn droeve gestalte vervaren,
nu omspan ik de trans met mijn armen van glans,
tot mij lokt Zefirs wapperend gelaat,
de lokkende zon mij verlaat.
Ik ben geboren uit zonnegloren,
en een vochtige zucht van de zee,
die omhoog is gestegen op wieken van regen,
gezwollen van de wereldse wee,
mij is gemeenzaam, wie even eenzaam
het leven verlangende slijt,
en die in tranen zijn vreugde zag tanen,
doch liefelijk lacht als hij lijdt.
1859-1881
Het gedicht beschrijft de onmogelijke liefde tussen Iris (de regenboog) en
Zefir (de zachte, aangename zuidwestelijke zeewind).
14-09-2014, 00:00
Geschreven door André
13-09-2014
Zoals ik eenmaal beminde. Piet Paaltjens
Zoals ik eenmaal beminde,
zo minde er op aarde nooit één,
maar ik vond tot wie ik mij wendde,
slechts harten van ijs en steen.
Toen stierf mijn geloof in vriendschap,
mijn hoop en mijn liefde verdween,
en zoals mijn hart toen haatte,
zo haatte er op aarde nooit één.
En sombere, bittere liederen,
zijn aan mijn lippen ontgleden,
zo somber en bitter als ik zong,
zo zong er op aarde nooit één.
Verveeld heeft mij eindelijk dat haten,
dat eeuwige gezang en geween,
ik zweeg, en zoals ik nu zwijg,
zo zweeg er op aarde nooit één.
1835-1894
13-09-2014, 00:00
Geschreven door André
12-09-2014
Laatste dagen. Achilles Mussche
Het worden de laatste schone dagen,
van verre hemelen en stille wind,
vlei mij, doodmoe van alle dragen,
nu de eeuwigheid van de herfst begint.
Dood in de ijle wijle gordijnen,
dood in de deining van uw lied,
waar alle donker en maneschijnen,
bloesems van lachen en parelend verdriet,
zijn als het hart van een moeder. Luister
hoe mijn verlangen zacht zingt, naar u,
hoe mijn leven is een heet gefluister,
naar de rustige kusten van de dood, van u.
Want vreemd, in mijn eigen leven, verloren
alle liefden, alle wijsheid moe,
van alle smarten uitverkoren,
gaan op een traan mijn ogen toe.
Moet nog mijn hart, eeuwig moede,
barstende van gonzende grondeloosheid,
de kermende dageraden verder bloeden,
de rillende sterren verder hoeden?
Heb ik niet reeds een afgrond van levens om mij heen?
1920
Gent 1896-1974
12-09-2014, 00:00
Geschreven door André
11-09-2014
Sneeuw. Herman Lysen
Het valt in vlosse vlokken,
en vlindert voor de ruit,
het danst en draait en dartelt,
en lacht ons luidloos uit,
het stoeit en stuift en stribbelt,
verblindend en verblind,
zo licht als vogelveertjes,
in het woelen van de wind.
Het fladdert en het flappert,
het huppelt en het hinkt,
het draait en dolt en duikelt,
het buitelt en het blinkt,
als zilverwitte watjes,
in vrolijk vrije vlucht,
gewaaierd en gewapperd,
uit de fluwelen lucht.
Het lijkt een lustig feestje,
dat heel de ochtend duurt,
of alle kinderen juichend,
de straat zijn opgestuurd,
en wat is moe gedwarreld,
dat schommelt loom omlaag,
en legt om alle dingen,
een dichte donzen kraag.
De uitgeschudde bomen,
eerst zwartig naakt en kaal,
verdwijnen achter waaiers,
van zuivere zilverpaal,
en dekt de hoge daken,
en iedere vensterbank,
het vloert de lichte stralen,
met kleden dicht en blank.
Daar schuiven mensen, wagens,
maar niemand die hen hoort,
in weke witte watten
wordt elk geluid gesmoord,
en het valt in vlosse vlokken,
en het vlindert voor de ruit,
en het vlakt de vale wereld,
met witte vegen uit.
1921
1882-1948
11-09-2014, 00:00
Geschreven door André
10-09-2014
Bij de haven. Jo Landheer
Daar keert uit volle zee de moegezworven schuit,
de veilige haven in als vogel neergestreken,
het verdonkerd silhouet gevangen, in de bleke,
ijl wazige morgenlucht, die het sidderend omsluit.
De vage lijn der duinen vloeit onzeker uit,
en ginds opeens het dorp, in nevelen weggeweken,
waar aan het glanzend strand de schuimende golven breken,
murmelt Gods eigen stem, en anders geen geluid.
Een verre meeuw vliegt op, vlucht naar de kim verloren,
dan blijft de oneindige stilte, nog stiller dan tevoren.
Elke ziel die sinds lang het bidden heeft verleerd,
vergeet voor dit gebed een poos de wereldse dagen,
en opent als een bloem, de hemel toegekeerd,
want voor de wijde zee verstommen alle vragen.
1922
10-09-2014, 00:00
Geschreven door André
09-09-2014
Schemering in de Dom. Elize Knuttel
Schaduwen en maanlichtstralen,
spelen op de marmerstenen,
waarop rosse glansen dalen,
die zij het kleurig glas ontlenen,
van de hoge ramen bogen.
In de nissen staan heiligenbeelden,
starend met geschilderde ogen,
op de rijke tempelweelde,
in het rond,
geen adem beeft er.
Slechts van zware wierooknevelen
door de stille gangen, zweeft er
nog een walm,
de heiligen prevelen,
met hun koude, dode lippen,
litanieën, doffe klanken
aan de diepe graven ontglippen.
Levenloze bloemenranken,
schitterend verguld, slingeren
om het hek met ijzeren randen,
onbeweegbare cherubijnenvingers,
schimmen glijden langs de wanden.
En een droeve, bleke vrouw,
knielt en bidt met zacht gefluister,
en een kind in het kleed van rouw,
blikt steeds angstiger in het duister.
1886
Den Haag 1857-1944
09-09-2014, 00:00
Geschreven door André
08-09-2014
Najaar. Miek Janssen
Het verre zingen van de avondstad,
het tergend roepen van de najaarswinden,
ik heb uw hart zo dicht nabij gehad,
zal ik het nimmer, nimmer wedervinden?
De wolken dringen naar het verborgen doel,
de horizon ligt in verlaten zwijgen,
eens wist ik uw hart, het was een zo zoet gevoel,
dicht naar het mijne te neigen.
Er trilt de huiver van wat is vergaan,
van het dorre blad, de dode wereld der bloemen.
Ziet ook uw hart deze herinnering aan?
Doet zij ons elkanders namen stamelend noemen?
De maan, als één die wederkeert, is zacht
en teder in de duisternis verschenen,
nog nimmer wist ik dat zij met mij wacht,
van het ogenblik dat gij zijt verdwenen.
1922
Arnhem 1890-Hilversum 1953
08-09-2014, 00:00
Geschreven door André
07-09-2014
Troostgezegden. Johan Huijts
1
Wanneer het nacht gaat worden, goedenacht,
de dag heeft ons zijn rijke vreugd gegeven,
welke herinnering dit late leven,
en de eenzaamheid het leed verzacht.
Wij hebben ons te vaak samen gedacht,
in één gedachte bij elkaar verbleven,
dan dat wij voor het afscheid zouden beven,
bang voor de eenzaamheid van deze nacht.
Goedenacht, wij gaan tezamen dezelfde wegen,
al schijnen wij in deze donkerte alleen,
en wordt er van ons beide nu gezwegen.
Goedenacht, wij gingen dikwijls zo verlegen,
terwijl wij geen woord te zeggen wisten, geen.
2
Wij hebben ons in stilte uitgesproken,
als wij geen woord meer wisten, en het woord
dat wij samen laatst hebben gebroken,
nu aan deze zelfde stilte toebehoort,
en heeft zich toegevouwen en geloken,
is haar geluid in dit geluidloze oord,
en tussen haar bladen weggedoken,
haar zeggen en haar zachte zin verloor 't.
En nu ons lijfs nabij-zijn ons ontgaat,
zich in deze donkerte nu af gaat keren,
en in de nacht haar ogen-thuis verlaat.
Ik weet dat gij nog altijd naast mij gaat,
en tot mijn ogenverlangen weer zult keren,
wanneer de eerste vogel morgen slaat.
1918
Rotterdam 1897-1995
07-09-2014, 08:28
Geschreven door André
06-09-2014
Kerstnacht. Eugeen De Lepeleer
1
Nu wilde ik wel een schoner doek zien malen,
dan ooit op het gulden drieluik Memling deed,
de meester die zo waar en werkelijk weet,
uit stof te wekken hemelse idealen.
Een stal die ruimer en rijker schijnt dan zalen,
op zuilen rustend en met goud bekleed,
een maagd die nooit gesmaakte lust of leed,
uit de ogen van haar kindje in haar hart voelt stralen.
Een man die buigt en bidt wijl achter hem,
strak starend herders herders binnendringen,
en boven uit een lichtwolk engelen zingen.
Engelen met hoorn en harpen gelijk aan hun stem,
rondzweven om en bij in wijde kringen,
o wonder stalletje van Bethlehem.
2.
Nu wilde ik wel een hoger lied gevonden,
dan Vondels kerstnacht waar met gloed en klank,
de psalmen klinken en ruisen met engelenzang,
en het lieve lied ontvloeid aan herdersmonden.
De God die hoger troont dan 's hemels ronden,
ligt hier in een kribbe neder klein en krank,
de mens in schuld en schande ziek van zonden,
staat op met licht omkleed in onschuld blank.
O wondere wisseling, waar de eer van God,
door satans list, verdonkerd en bespot,
haar hoogste glans bijhaalt, en helste gloren.
Waarbij de mens het onzeggelijk zoet genot,
van vrede wedervindt, zo lang verloren,
kind en Godmens in Bethlehem geboren.
3.
En ik ging in dank, verslonden in gebeden,
zuchtend naar het doek en naar het lied,
dat ik zo hoog, zo schoon mij droomde, en niet,
ach nooit zou zien, zou horen, hier beneden.
Hoor het klokkenlied voor Kerstdag's plechtigheden,
hoe blijde en hoog het uit de toren schiet,
hoe blijde het licht dat op en om mij vliet,
en speelt in het goud van kerk en altaarkleden.
Verhevener nog, vol met liefde en blij,
wat Christus bruid haar hart liet ontstromen,
en biddend zeggen zingen laat door mij.
Dan zijt Gij in heilnisvolle stilte, Gij
God, met al uw liefelijkheden gekomen,
en ik schouwde, ik hoorde meer dan ik durfde dromen.