De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
14-05-2017
Pasen. Constant Eeckels
Licht, och Licht.
Gij, die adem zijt van het leven, Gij, die diep
in het geheimste speurt naar zijn verholenste wezen,
O God, wiens herdersstem door zondenzwart me riep
naar het licht, dat uit uw graf met Pasen kwam gerezen.
Gij die ziet hoe ik, bewust van het nietig-kleine in mij,
mijn hoogmoed buig en breek en brijzel voor uw voeten;
hoe ik, omgord met de schort van schaamte, niet tot bij
uw altaar naderen durf, en rouwend poog te boeten.
Maar soms flakt nog uit dood-gemeenden krater vuur,
en hoor ik uit het dal van menselijk vernederen
dezelfde schreeuw als toen ik, in het opstandsuur,
met opgestoken hoofd uw grootheid dorst braveren.
14-05-2017, 00:00
Geschreven door André
13-05-2017
Goede Vrijdag. Constant Eeckels
De Beker
Veel leed heb ik geproefd; en telkens was het wranger,
en telkens walgde ik meer voor iedere nieuwe dronk,
en telkens hield mijn tong de bittere nasmaak langer,
wijl het scheen of er vuur in mijn longen zonk.
Weer naakt het naakte lot, en biedt de beker. Banger
nog beid ik zijn bevel, dat steeds de doodsmare klonk,
is nu het avonduur van groter weeën zwanger,
en wacht me slechter teug dan ooit beproeving schonk.
Toch wil ik uw moer, o smart, niet weren. Ik zal ze drinken
al zoent er niemand meer mijn afgezengde mond,
al voel ik de liefde dood in de warme boezem zinken,
al sterft het dierbaarste kind, de hoop, naast haar spond.
Mijn hart, klopt niet zo wild. Mijn ziel, schrei niet zo bange,
of wenst gij dat ik het kleed der lafheid om u hange?
13-05-2017, 00:00
Geschreven door André
12-05-2017
Witte Donderdag 3. Constant Eeckels
Hij was de Herder, die van het weiland kwam
naar het woeste, waar het weerspannig diertje dwaalde,
Hij was het die, bij het blaten van het lam,
bewogen boog, het teer in de armen nam,
het streelde, en sprak als nooit een moeder taalde.
Hij plaatste het op zijn schouder, en ging voort
naar de warme stal. Daar legde Hij het zachte
in geurig hooi. Zijn goed, bemoedigend woord
herwekte vrede, die redeloos scheen versmoord,
weer zonk er rust met peis van zoenings-nachte.
Mij Herder, ik dool hier zolang reeds om
hoor toch mijn kreunen door het zwijgen der woestijne,
waar is uw weg mijn Heer, mijn Redder? Kom
en blijf bij mij. Zie, hoe ik berouwend krom,
leid mij naar huis, en lenig mijn pijne.
12-05-2017, 00:00
Geschreven door André
11-05-2017
Witte Donderdag 2. Constant Eeckels
Wat sta ik onmachtig bij uw kruis. Ik gelijk een wichtje,
dat klanken uitstoot zonder orde of samenhang,
en toch wil spreken onder diepe-ontroeringsdrang,
mijn ogen tranend in het inspanningsrood gezichtje.
O, ik wilde woorden, scherp als doornen die uw hoofd
doorboren; zinnen die gelijk de ijzeren bouten priemen;
snikken, die door het hart, gelijk de speren vliemen,
en kreet als bliksem, die de wolken heeft gekloofd.
Ik zou prangen in mijn spraak het onmeetbare uwer pijnen,
in hare stroefheid uw gebergte-bewegende wee,
in hare smalle groef de smaad- en lasterzee,
ik zou in haar akelig zwart het daglicht doen verdwijnen.
Maar ach. Al wat ik zeg is hard, onwaardig, droog,
en wordt haast voor het onbeschrijfelijke een schennis,
vergeefs zoek ik iets groots in menselijke-kleine kennis,
en zwijg, zo het hulpeloos wicht na moeitevol gepoog.
11-05-2017, 00:00
Geschreven door André
10-05-2017
Witte Donderdag 1. Constant Eeckels
Hij nam het brokkelig brood en brak het. Het gulden licht
der avondzon, dat door de smalle ramen zeefde,
omgloorde onzeggelijk zoet zijn goedig aangezicht,
waarop de weerschijn van des Vaders glorie zweefde.
Hij nam de kelk en zegende. Ademloos zagen, dicht
bijeengedrongen, zijn apostels het aan, en beefden
van schroom. Zij hoorden dat het maal, hen aangericht,
de Meester onder spijs- en drankgedaante leefde.
O sacrament, in u is tederheid die trekt,
in u is grootsheid, die bevreesden eerbied wekt,
doch boven alles liefde en hemel-mild erbarmen.
Het ontzag weerhoudt de mens, maar sterker dringt de min
de ziel naar u, haar al, haar einde en haar begin,
o schenk uw schatten aan de in nood verkerende armen.
10-05-2017, 00:00
Geschreven door André
09-05-2017
Wie zijt ge toch 2. Constant Eeckels
Ik ken mezelve niet... Ik sta immer voor
het ondoorspeurde. En meen ik vaak te vinden,
dan drijft de wolk van nieuw geheim weer door,
en tast ik rond lijk een onbeholpe blinde.
O wereld, die ik in de wereld ben,
wentelend heelal met onvermoede krachten,
diep-donker hart, dat ik als kind verwen,
weidse-rijke ziel, behoeftig spijts uw prachten.
Ik leef ganse levens in één dag. Ik streef
de tijd voorbij, of keer weer op mijn stappen,
ben slaaf, ben heer, bid bedelend, of geef
mijn overvloed aan wie naar voedsel happen.
Nooit ben ik zeker van hetgeen ik heb,
wat mij nu opbeurt kan mij straks bevangen,
ik voel mij als een vliegje in een onontkoombaar web
van dichtgeweven vrezen en verlangen.
Mijn hart, zo rouwig-zwart of liefde-rood,
mijn ziel, die zingt, en wellicht gauw zal snikken,
wat zijt gij vreemd voor uw bezitter. Dood,
zal slechts uw benige hand die poort verwrikken?
09-05-2017, 00:00
Geschreven door André
08-05-2017
Wie zijt ge toch 1. Constant Eeckels
Wie zijt ge toch, die in mijn binnenste woont,
die mij beheerst als dwingeland, die genade
noch deernis kent, en onafzetbaar troont
op een ijzeren stoel, gehuld in rechterswade?
Wie zijt ge mens, die ik mezelve heet,
die ik alom meedraag en nooit kan ontvlieden,
die me uit het hoogste geluk laag ploft in het leed,
en het bloed verrijst, of brobbelend doet zieden?
Mijn heimelijk hart: bid-stille kloosterkerk,
waarin en rust en liefde en vroomheid dromen,
of firmament met zwoegend driftenzwerk,
waaruit de bliksem schiet op schuur en bomen.
Mijn raadsel-ziel: gesloten wonderhof,
met lommergroen en bonte bloemenkleuren,
of kruisenveld grafgeul, aardeplof,
en kinderen die om hun dode moeder treuren.
Ik begrijp noch het geluk, dat juicht in het lied,
noch het smartgekerm, noch het licht der zonnedagen,