Wij staan aan staken opgesteld
tussen uw luchten en het veld
om kraaien te verjagen
de aarde plaatst ons ver uiteen
onder uw hemelen, heel alleen,
om het dwaze lot te dragen
van niets te zijn, noch man noch vrouw,
het kleed, dat geen meer dragen wou
hangt rondom ons, onogelijk,
wel, als een kind voorbij ons gaat
schept zijn verbeelding een gelaat
meer immers is niet mogelijk.
De winden waaien warm en koud
het kind groeit op, het wordt al oud
en zoekt zich tastbaarheden.
Het schemert op dit spel van schijn
zo lang, tot wij versleten zijn
en zelfs de vogelen het weten.
Wat baat dan nog aan veld en vrucht
ons ledig flapperen in de lucht
zo iemand niet vermoedde
hoe iets toch van Uw beeltenis
zonder gezicht aanwezig is
onder die oude hoeden.
06-06-2015, 00:00
Geschreven door André 
|