Vroom bewaakt in de stille nacht,
het oog van de hemel ons geslacht,
het lacht uit donker hemelblauw,
het spiegelt zich in avonddauw,
het schemert voor het cyressenlover,
onze dierbare graven over.
Het glimlacht vriendelijk, zacht en klaar,
op een teder minnend paar,
het ziet de vreugde, het ziet de smart,
in het verborgen mensenhart,
het doet een krans van zilveren stralen,
op het dichtersvoorhoofd dalen.
En een troost voor de aarde te hoog,
daalt er uit dat lachend oog,
het is alsof het weemoedig vraagt,
"waarom niet uw leed geklaagd?
hier is de eindpaal van uw klagen,
duld en hoopt op betere dagen."
Het kaatst dan van de sneeuwberg neer,
het baadt zich in het blanke meer,
het vonkelt op het schuim der baren,
het flikkert door de lindeblaren,
het kust door donkere vensterbogen,
het liefste meisje mond en ogen.
Vriendelijk oog dat ons bewaakt,
als de stille nacht genaakt,
dat de sluimering ons verzoet,
schone maan, o wees gegroet,
geef de sluimerende, de moede,
zoete dromen in uw hoede.
23-11-2014, 00:00
Geschreven door André 
|