De mooiste gedichten uit de Nederlandse letterkunde verzameld en gekozen uit www.bloggen.be/thuishaven
Welkom in mijn thuishaven en geniet van deze gouden gedichten. Geen rijker kroon dan gedichten schoon. Mijn moedertaal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet. Elke vrijdag een gouden gedicht.
03-11-2014
Hoogmis. Omer Karel De Laey
In het koor, dat met een woud
van vlaggen overlommerd was,
viel van omhoog een gulden klaarte,
door het brandend vensterglas.
De erewachten voor de zitsels,
staken de geslepen top van hun
zwaarden, lijk een weerlicht,
naar het tabernakel op.
Al de grijze gildedekens,
stonden recht en hurkten dan,
stijf lijk stenen beelden,
naar het evangelie van Sint-Jan.
Twee bazuiners bliezen, dat het
gedreun tot in de beuken sloeg,
en een koude rilling ginder,
door de rode winpers joeg.
Het was gedaan, de mensen
dromden in een zoete wierookgeur,
naar de klarende zon toe,
die blekte door de wijde kerkdeur.
1905
03-11-2014, 00:00
Geschreven door André
02-11-2014
Morgen spelevaart. Marie Boddaert
Doe zacht de riemen zinken in de zee,
van zingend water, dat de morgenzon
tot zingend goud maakt, zelfs de horizon
is blank van het goud, dat de zon glippen deed.
Rijen van golfjes lopen, of begon
een vrolijke wedloop, met ons bootje mede,
schuimkopjes even op, dan naar benede,
en ritselend voort, waar het oog niet volgen kon.
De wijde gulden morgen zacht, vloeit vol
van plassende geluidjes, glinstering
van rimpeldeining, aangerol en weggerol
van waterrugjes glimmend opgericht.
Nu wordt de zee zo licht, of het bootje hing
in louter luchtzee, een zee van licht.
02-11-2014, 00:00
Geschreven door André
01-11-2014
Morgen op de hei. Marie Boddaert
Ik loop langs de hei, die ligt in diep azuur
van zomerhemel, rondom neergespreid,
kleurwarme hei, een brokje oneindigheid
van kruid en bloem, zover ik mijmerend tuur.
Wereld en mensen weg, alleen natuur,
zopas gegleden uit het rijk van rustigheid,
met een glimlach ongerept, stille innigheid
van nijver leven in het morgenuur.
Ik schroom te treden op het purperend bruin,
ik schroom de voet te zetten op het mos,
zo gul aaneengegroeid, het lijkt me een bos.
Vol lommerpaadjes, of een feeën tuin,
priëelig groen en koel, een mensenvoet
vertreedt zo licht, en weet niet dat hij het doet.
01-11-2014, 00:00
Geschreven door André
31-10-2014
Aggy. Marie Boddaert
De morgen droomt in de lichte tuin,
een lichtfestijn,
midden in bloemengeschijn,
en in die droom een lichtkindje klein,
grootoogig, op voetjes fijn.
Geuren neurende zachte jasmijn,
en vrolijke roosjes, mondjes half open,
en gouden regen, neergezegen,
om haar te vertellen die aan komt lopen,
hoe mooi een morgen kan zijn.
En paarse seringen die het groen doen lachen,
en in het gras, zoveel gele
boterbloempjes op gouden stelen,
heel de tuin door.
En vlinders daartussen,
en grappige mussen,
het kopje op de grond, of zij grond willen kussen,
zij, in al kijken en wonderen er voor.
Heel hoog nu op haar hoofdje klein,
beweeg van de voetjes, een alverblijden,
waarheen die gaan langs het licht gelover,
gans haar slank gestaltetje over,
tover,
vol lenteschijn.
31-10-2014, 00:00
Geschreven door André
30-10-2014
Maanlicht. Marie Boddaert
Geklommen was de maan naar boven,
had wolken stil uiteengeschoven,
uit een sneeuwgrot leek zij te turen,
en zilversneeuw in het rond te sturen.
Het was of de warme zomeraarde,
het koelend zilver gretig aarde,
al meer en meer had zij opgevangen,
tot al van zilver was omvangen.
Een koel, blank kleed dat verre strekte,
en velden wijd, en weiden dekte,
blank trossige bomen daar geheven,
leken in het zilvermeer te leven.
Zilver was het al. De duinen lagen
als reuzen door de slaap verslagen,
in glimmend pantser breed te neder.
Een zeemeeuw sloeg de zilverveder,
dreef door het zilver van de hemel,
en bleekte weg in het zilverschemel,
boven de zee van licht doorglommen,
waar kleine, slaperige golfjes zwommen.
30-10-2014, 00:00
Geschreven door André
29-10-2014
Land van Oudenaarde. Omer Wattez
Mijn land van Oudenaarde, heuvels en valleien,
en welig woudland aan de Scheldeboord,
daar waar mijn wieg stond en ik mocht vermeien,
als kind en jongeling genieten ongestoord.
Op verre heuvelruggen lange bomenrijen,
langs 's Herenswegen in dit schilderachtig oord,
waar als het zondag is de boeren zich verblijen,
en mijn luisterend oor zo gretig de oude volkstaal hoort.
Ik zie dat tafereel van kleine, stille steden,
bekend reeds en beroemd in Vlaanderens vroegst verleden,
ginds Geraardsbergen en daar Ronse in zijn dal.
En gij, oh liefste stad, oh vriendelijk Oudenaarde,
gelegen aan de Schelde als in een Bloemengaarde,
met uw stadhuis, dat steeds mijn ziel verrukken zal.
29-10-2014, 00:00
Geschreven door André
28-10-2014
Het woud. Omer Wattez
Op de heuvels groeien wouden,
waar dauw en regen ze besproeien,
waar bron en vlieten dalwaarts vloeien,
waar boeren het veld bebouwen.
Het leven heeft er opgehouden,
weg de bomen die daar groeiden,
wat al vogels 's zomers stoeiden,
zongen en broedden in die wouden.
Daar kwamen barbaarse benden,
Vlaanderens schoonste landstreek schenden,
bomen werden neergeveld.
Het woud verdween, het werk van eeuwen,
is het niet om wraak te schreeuwen,
bij dat goddeloos geweld.
28-10-2014, 00:00
Geschreven door André
27-10-2014
Heilig woud. Omer Wattez
Heilig woud, zo plechtig stil en toch vol leven,
tempel vol gezangen, trillende vogelkoren,
woud, waaruit de vogels in het blauw gaan zweven,
en dichter bij het licht hun liederen laten horen.
Groen gewelf van eiken en van beukendreven,
wijd en hoog als in oneindigheid verloren,
bont tapijt uit twijgen, mos en kruid geweven,
waar de bloemen stralen gelijk de sterren gloren.
Heilig woud, waarin het zo zalig is te dwalen,
klimmend op uw heuvels, blikkend naar uw dalen,
ver verwijderd van gedrang en volks gewemel.
Waar men niets meer hoort van 's werelds wee en zuchten,
levenskracht inademt in gezonde luchten,
uit de diepte stijgend, nader tot de hemel.
Oudenaarde 1857-1935
27-10-2014, 00:00
Geschreven door André
26-10-2014
Mijn dorp. Emile Verhaeren
Een armoedig plein en enkele straten,
met aan de kruising een Christusbeeld,
de grijze ruwe Schelde aan de rand,
en de kerk, weerspiegeld in het water.
De wijk De Dam, melaats en pover,
op goed geluk in de velden neergegooid,
en bij het kerkhof, in het dichte lover,
de kapel aan de heilige Maagd gewijd.
Door een matroos geschonken,
die na een gevaarvolle reis, behouden,
weer naar zijn Scheldedorp kwam varen.
Ik weet het nog na die lange tijd,
Sint-Amands waar ik geboren ben,
en mijn jeugd drukkend heb ervaren.
Tussen mensen die ploeterden en beulden,
touwslager, smid, knecht en timmerman,
met de machtige stroom diep in mijn gedachten.
26-10-2014, 00:00
Geschreven door André
25-10-2014
Mijn Vlaanderen. Emile Verhaeren
In Vlaanderen waar ik geboren ben, waar de nevelen dromen,
in een klein dorp, waarachter de beteerde muren,
onder stormende luchten, geladen met as van rokende vuren,
nog arme, maar koppige varenslui wonen.
Mijn jeugd heeft ze gekend, helaas maar al te goed,
de donkere moerassen, de sombere bossen en de naakte velden,
grijze november, die slierten van regen komt melden,
zwart ebben dageraden en avonden van roet.
Aldoor woelde in mijn geest de geweldige Schelde,
hoe gelukkig was ik en blij, en toch was er een vrees die mij kwelde,
bij winter, wanneer de sterren glinsteren in de schollen,
krakende bergen die naar onheilszeeën rollen.
De masten die in de zomer van de verre einders naderden,
en aan wier toppen kleurige wimpers waaiden,
zij trilden minder als het kloppen in mijn aderen,
een brand, die voor de strijd of voor mijn lot, weer op wil laaien.
De zwervende nevels en het wolkengeweld,
hielden mij sterk in hun grepen gekneld,
en mijn ganse wezen is zich zo gaan ontvouwen,
dat ik vurig mocht leven bij hun drukte en hun grauwen.
Oh gouden landen met uw stralende luister,
moge uw bossen, uw dalen, uw vlakten en stranden,
nog mijn dromen bekoren, mijn zinnen ontbranden,
naar mijn liefde voor Vlaanderen heeft mijn hart steeds geluisterd.
(vertaling R. Buckinck)
25-10-2014, 00:00
Geschreven door André
24-10-2014
De schelde. Emile Verhaeren
Bleek en licht, bewust en breed van borst,
in haar lenige greep doorschudt zij zon en vorst,
zij heeft uitgestald tussen haar sombere zomen,
een tuin waarin de maan kan stralen of dromen.
Ginds spoedt zich één door de eenzame contree,
alsof zij hunkert naar de koele mond van de zee,
waar zij met haar schijn de nevelen die bleken,
plots komt doorbreken.
Een Walhalla beeld van louter gloed en goud,
een wolk van geesten heeft dit trezoor omstouwd,
bemanteld met roem komen zij langs gevaren,
hetzij Oeral, Rijn of Nijl, de Oder of de Loire.
Goden en koningen of helden, door de tijd,
met stem, gebaar en dadenstroom, heb gij hen gewijd,
hun oevers zijn nog trots door u, en hun paleizen,
komen in u weerkaatst naar de wolken wijzen.
Rivieren! Krijgers zijn het! Nog uit de spiegeling wellen,
de wrede kronen op van burchten en citadellen,
wier brede muren schijnen als een doodsgewaad,
maar niet geen der wateren gaat.
En heeft zo in haar vloed verworsteld en verdroomd,
het grootste en gruwelijke, samen destijds, en zo verheven,
zich aan het volk dat streefde en stormt weer zich gegeven,
dan die door Vlaanderen stroomt.
Gij zijt zo zacht en ruig, al naar gij het wilt of weigert,
noordwaarts nog stromende aan vale of groene randen,
gij, weg van wind en licht of tussen wilde zanden,
de plaats waar zwart de hengst van de orkaan opsteigert.
Of waar de winter rust op de verstomde rotsen,
of het licht van de zomer danst op het duizendkoppig klotsen,
van de tintelende vloed die zich alzijds beijvert.
O, in die jonge tijd, heb ik u aanbeden,
te meer naar ik het verbod trotserend, u begleden
heb, korte wijl,
gelijk een goed matroos met riem en zeil.
En zwierf langs uw slecht bewaakte jonken,
ideeën dronken,
en de gedachten stroom,
gij hebt ze mij geschonken.
De ruimten eindeloos, de kimmen diepe droom,
het vergeten van de tijd, zijn welgetelde uren,
bij eb en dure,
gij gaaft het mij.
Ik heb benomen met mijn ogen,
de bloemen die bewogen,
in het fonkelen van uw mijmerij.
Uw nevelen, ros en woest waren het ijl gebied,
waar het hijgende verdriet,
zich een schuilplaats zocht, een glorierijke fase.
Uw golven zweepten op de ritmen van mijn lied,
mijn bloed bracht gij tot kracht, mijn ziel tot haar extase.
Uw storm en windgeweld, uw stroming deed verbazen,
mijn zacht, ontvankelijk hart, gij ging door mij,
gij hebt mij hard gemaakt, als staal gesmeed, gestoerd.
Mijn wezen is het uwe, en mijn mond
zingt u. De ontroering welt en wondt,
en heeft mijn keel omvingerd en dichtgesnoerd.
Sint-Amands aan de Schelde
1855-1916
24-10-2014, 09:25
Geschreven door André
23-10-2014
Marc groet 's morgens de dingen. Paul Van Ostaijen
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
bloem bloem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag vissertje vis met de pijp
en
dag vissertje vis met de pet
pet en pijp
van het vissertje vis
goeiedag
daa-ag vis
dag lieve vis
dag kleine visselijn mijn.
23-10-2014, 00:00
Geschreven door André
22-10-2014
Melopee. Paul Van Ostaijen
Onder de maan schuift de lange rivier,
over de lange rivier schuift moede de maan,
onder de maan op de lange rivier,
schuift de kano naar zee.
Langs het hoogriet,
langs de laagwei,
schuift de kano naar zee,
schuift met de schuivende maan,
de kano naar zee.
Zo zijn zij gezellen naar de zee,
de kano, de maan en de man.
Waarom schuiven de maan en de man,
getweeën gedwee naar zee?
22-10-2014, 00:00
Geschreven door André
21-10-2014
Alpenjagerslied. Paul Van Ostaijen
Een heer die de straat afdaalt,
Een heer die de straat opklimt,
twee heren die dalen en klimmen,
dat is de ene heer daalt,
en de andere heer klimt,
vlak voor de winkel van Hinderickx en Winderickx,
vlak voor de winkel van Hinderickx en Winderickx,
van de beroemde hoedenmakers,
treffen zij elkaar,
de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand,
de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand,
dan gaan de ene en de andere heer,
de rechtse en de linkse, de klimmende en de dalende,
de rechtse die daalt,
de linkse die klimt,
dan gaan beide heren,
elk met zijn hoge hoed, zijn eigen hoge hoed, zijn bloedeigen hoge hoed,
elkaar voorbij,
vlak voor de deur van de winkel,
van Hinderickx en Winderickx,
van de beroemde hoedenmakers,
dan zetten beide heren,
de rechtse en de linkse, de klimmende en de dalende,
eenmaal elkaar voorbij,
hun hoge hoeden weer op het hoofd,
men versta mij wel,
elk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofd,
dat is hun recht,
dat is het recht van deze beide heren.
1896-1928
21-10-2014, 00:00
Geschreven door André
20-10-2014
Luisteren naar de wind. Elize Van Kaathoven
Uit de regenavond is de wind verlopen
om de stille huizen, waarin rustig openbloeien
de avonduren, de wind kreunt zij klacht.
Boven verre blauwe zee werd hij geboren,
tegen grauwe regens brak zijn kracht, verloren
gaat hij sterven uit de regennacht.
Door het dicht getralie van gutsende stralen,
met al flauwer stoten schokt zijn ademhalen,
en men zegt: de wind zal liggen gaan.
Doch een enkele blijft in de nacht, de duisternis,
naar de grote Zwervers stem hunkerend luisteren, gewis,
om haar stervend ritme te verstaan.
20-10-2014, 00:00
Geschreven door André
19-10-2014
Tuin bij maanlicht. Elize Van Kaathoven
De maansikkel snijdt daarboven,
oogst van zilveren draden,
in de tuin kwam een smalle schove,
nederdalen.
Waar de halmen vielen, gingen
schijnselen opbloeien.
Willen deze zachte hemelingen,
ook hier groeien?
Aan de schaduwen, ontstijgen
blanke, stralende aren,
en de tuin omvangt in roerloos zwijgen,
het wonderbare,
zacht lichtende koren, gegleden
uit de hemelschuren,
in de stille gaarden dromen vredevol,
de uren.
19-10-2014, 00:00
Geschreven door André
18-10-2014
Zandwegen. Elise Van Kaathoven
Waar de stilte houdt de wake, waar in de valleien,
lang vergeten dromen slapen onder bloemenspreien,
waar in het kruid als honingdruppels hangen gouden bijen,
daar ontglijden
brede, dromerige wegen aan de heide.
Langs de wijde, wijde velden en eenzame hoeven,
gaat hun ruige, schuchtere schoonheid, dienend het behoeven
van wie onder zware arbeid winnen het brood van heden,
maar die de ochtendluchten kennen en de avondvrede.
Als een krachtige avondteug gaan zij door het woud,
storten tussen donkere dennen stromen zonnegoud,
blank en zuiver liggen zij als het maanlicht komt gegleden,
lijk de melk de schonen dieren die hen daags betreden.
Stil verdroomd ten zomermiddag rusten zij op het land,
als de hitte trillend waas van zilvergazen spant,
maar in strenge winterdagen gaat hun stage moed,
tussen strakke, stugge lijnen de einder tegemoet.
En wanneer dan de avondwolken rode wieken spreiden,
vleugt langs hen een zachte gloed,
die dromen doet,
van de purpere zomerheide.
1923
Elise Van Kaathoven gaf les Frans aan de middelbare meisjesschool van Leiden
18-10-2014, 00:00
Geschreven door André
17-10-2014
Wat de zwaluwen vertellen. J N Van Hall
Reeds zijn de gele grastapeten,
bezaaid met de eerste dorre blaan,
een frisse wind waait zonder pozen,
de mooie dagen zijn gedaan,
nog sluit één enkele bloem zich open,
met zorg voor het allerlaatst bewaard,
de dahlia prijkt met haar kokarde,
de goudsbloem schittert in de gaard,
de regen plast. Op het dak van de woning,
belegt, (bijtijds bekend gemaakt),
de zwaluw haar vergadering,
de koude komt, de winter naakt.
Bij honderden beraden zij samen,
waarheen het rijzen wezen zal,
O zegt de ene: in Athene,
is het lekker op de oude wal,
ik ga er jaarlijks en ik huis er
op het Parthenon, daar heb je het best,
ik verstop in de gevel, moet je weten,
het gat van een kogel met mijn nest.
Een ander zegt: ik heb appartementen
te Smyra in het café besteld,
waar op de drempel in het zonnetje,
de pelgrim amberkorrels telt.
Een derde: mijn adres mijn waarden,
is Rhodos, weet ge, in het groot paleis,
het kapiteel van één der pijlers,
is jaarlijks het doelwit van mijn reis.
Een vierde: ik reis van het jaar zo ver niet,
ik word oud en kan zo niet meer mee,
ik ga naar het terras van Malta, tussen
een blauwe lucht en een blauwe zee.
Een vijfde: weet je waar het goed is?
Te Cairo, in een ornament
van de torens van één van de moskeeën,
daar heb ik steeds mijn wintertent.
En nog één: bij de watervallen,
is mijn verblijf, vergeet het niet,
de juiste plaats heb ik aangetekend,
in het koningsstandbeeld van graniet.
In koor: en morgen op dit uur,
zijn wij al een mooi eind hier vandaan,
langs donkere dalen, witte bergen,
en langs de schuimende oceaan.
Zo babbelen, klapperend met de vleugels,
de zwaluwen ginds in de sloot,
als stormen gieren, regens plassen,
en het bos zich verft in het schitterend rood.
De dichter kent de zwaluwentaal,
als zij, slaat hij de wieken uit,
maar ziet zijn vlucht straks, onmeedogend
door een onzichtbaar net gestuit.
Geef mij vleugels, geef mij vleugels,
zo luidt ook mijn droef refrein,
om met de zwaluwen mee te vliegen,
naar eeuwige lente en zonneschijn.
17-10-2014, 05:27
Geschreven door André
16-10-2014
's Nachts in de sneeuw. J N Van Hall
Beweegloos ligt het veld in donkere wintervacht,
geen kreet, geen ademtocht, het leven is geweken,
slechts hoort men nu en dan de stilte breken,
door het huilen van een hond, die ronddoolt in de nacht.
Geen gezangen in de lucht, geen grasspriet meer ontloken,
de winter heeft elk lied en elke bloem gedood,
de bomen steken, van hun bladerdos ontbloot,
hun wit geraamte omhoog, als droeve, norse spoken.
De bleke maan schijnt in de bloemloze gaarde,
het is of zij koud heeft, aan de hemel zo alleen,
zij laat haar doffe blik ver glijden over de aarde,
ziet alles doods en naakt in het rond, en spoedt zich heen.
Koud vallen zij op ons neer, haar laatste zilverstralen,
fantastisch schijnsel dat zij al gaande nederstrooit,
en met de wondere glans van het bleke licht getooid,
blinkt in de verte de sneeuw, in de eenzaam stille dalen.
O, welk een nacht is het voor de vogels in het woud?
Een wind als ijs giert om, de wilde stormen huilen,
geen lovertak in het rond om voor het weer te schuilen,
geen slaap verkwikt hen meer, zij hebben het veel te koud.
En bevend zitten zij, verwilderd en verstomd,
op de afgedorde tak, met ijzel overtogen,
en staren naar de sneeuw met angstig, zoekende ogen,
en wachten en wachten op de nacht die maar niet komt.
16-10-2014, 00:00
Geschreven door André
15-10-2014
De astronoom. J N Van Hall
Het is nacht, maar de astronoom laat nog zijn blikken waren,
door het luchtgewelf, en zoekt als het laatste gerucht verdwijnt,
naar de gouden velden. Zo, totdat het duister kwijnt,
blijft hij steeds peinzend, in heldere diepten staren.
De werelden, alsof het gewande korrels waren,
verdwijnen. Heel de stoet van nevelsterren verschijnt,
oplettend volgt hij de komeet, die langzaam deint
en roept, als daagt hij uit: kom weer over duizend jaren.
En zij zal komen, zij is getrouw en onwankelbaar,
zij kan de eeuwige wetenschap geen voetstap misleiden,
de mensen gaan voorbij, de mensheid wacht op haar.
Hij blijft met vaste blik het groots gesternte verbeiden,
en gaat ook zij te niet voor het uur van wederkomst naakt,
dan staat op het hoog vertrek de waarheid nog, en waakt.