Monsieur Dupont
Monsieur Dupont heeft - telefonisch - zijn wens uitgedrukt mij nader te leren kennen. Ik heb dat bezoek al een tijdje uitgesteld, maar vandaag bijt ik door. Ik begeef mij naar de deftigste straat van onze gemeente, want daar woont hij, Monsieur Dupont, in een statig herenhuis dat zijn beste tijd gehad heeft. Het is 14.30 uur als ik aanbel.
Ik sta geruime tijd te wachten onder het glazen afdak waarvan verschillende ruitjes stuk zijn, maar niet vervangen.
Tenslotte wordt opengedaan. Mademoiselle Marie-Louise, de oude dienstmeid, laat me binnen in de ruime hal. De muren zijn beschilderd alsof het marmer is : lichtgrijze achtergrond, donkergrijs dooraderd. Akelig vind ik dat, en kouwelijk. Op het plafond zijn blote engeltjes aangebracht die zich in het blauwe zwerk voortbewegen, moeiteloos bloemenkransen voortstuwend, met fladderende, lange linten. Eén van deze mollige wezentjes is een armpje kwijt, doordat een stuk plakwerk van het plafond naar beneden plofte. Een vochtig huis lijkt het wel.
Mr. Dupont verschijnt stralend, schudt me hartelijk - maar iets te lang naar mijn zin - de hand, en leidt me het salon binnen, dat ontegensprekelijk naar mottebollen ruikt.
We hadden u reeds lang verwacht, zegt hij, spijtig, mijn vrouw is juist naar de kapper. Ze had u ook graag leren kennen. Dommage... Want Mr. Dupont is van huize uit Franstalig, maar doet zijn best Nederlands te spreken.
Ondertussen ben ik angstwekkend diep weggezakt in een pluchen zetel; er mankeert blijkbaar iets aan de vering.
Wat mag ik u aanbieden ? vraagt mijn gastheer, een Cognac ?
Ja, graag Cognac, stem ik in.
Mr. Dupont gaat naar de kast.
Tiens, de fles Cognac is weg... Tiens... Wenst u misschien een porto ?
Ja, een porto is ook goed - want ik wil niet lastig zijn.
Mr. Dupont neemt een fles porto uit het barmeubel; evenwel zonder inhoud.
Wat is dat nu ? merkt hij verbauwereerd op, en graait naar de sherry : eveneens leeg ! De voorraad lijkt opgebruikt.
Een glas bier, dan, dat wil u wel, niet ? maar hij zegt het op zo'n toon alsof hij hoopt dat ik zal weigeren.
Prima ! vind ik, maar... ruik onraad.
Mr. Dupont bedenkt zich : excuseert u mij, ik ben niet zeker of.... en hij belt om mademoiselle Marie-Louise.
Hebben wij bier ? vraagt hij aan de gouvernante.
Neen, mijnheer.
Wat, geen bier in huis ? doet hij met voorgewende verontwaardiging. (Zo lijkt me toch.) Ik krijg het sterk (onchristelijk) kwaad vermoeden dat hier al maanden geen rekening meer betaald werd aan de brouwer. Breng ons dan thee, besluit hij, en fait, c'est l'heure du thé.
Met citroen of melk en suiker ? laat hij me royaal kiezen, maar mademoiselle Marie-Louise maakt hem erop attent dat zij geen citroen meer heeft in de keuken. Dan melk en suiker, beslist hij, en ik voorkom verdere problemen door te zeggen dat ik geen melk hoef. Ik ben er zeker van dat ze die evenmin in huis hebben, en als ze er hebben is ze ongetwijfeld zuur. We zijn dus - ten lange laatste - van een krachtige Cognac naar een slappe thee afgezakt ! Die mensen hebben gewoon niks in huis om gasten te ontvangen. Niks, behalve complimenten. Gesten.
Vroeger, vertelt Mr. Dupont, hadden mijn ouders een grote textielzaak in Brussel, met verschillende bijhuizen in de provincie. Vroeger...
Alles ademt hier vergane glorie en decadentie. Zelfs Mr. Dupont, in een wolk van flauwe, voor mij onuitstaanbare, after-shave.
Mr. Dupont is de mening toegedaan dat alle onheil in de wereld is gekomen door de veranderingen in de kerk.
Manque d'autorité, stelt hij vast, en vooral : manque de respect! Het gekende refrein van de gezagscrisis, en de noodzaak van een ijzeren hand, meer tucht en discipline, à la Jean-Paul II.
Helemaal ongelijk hebben onheilsprofeten als Mr. Dupont natuurlijk niet, maar God behoede ons toch voor de integrale restauratie zoals mijn gastheer die voorstelt. Ik wil, onder geen beding, terug naar de kerk uit mijn kinder- en jeugdjaren.
Par exemple : de verplichte zondagsmis, voert hij aan, hoewel mensen vegen daar...
Gaat u naar de mis ? onderbreek ik lomp zijn beschouwingen, want ik zag hem nooit in onze dorpskerk.
Eh... à Bruxelles, herpakt hij zich, chez les pères.
En, vervolgt hij zijn betoog, met de biecht te verminderen, zijn de psychiaters vermeerderd. -
U gaat nog regelmatig te biechten ?, onderbreek ik driest.
Eh... à Bruxelles, antwoordt hij, chez les pères.
Mr. Dupont zet zijn klachtenlitanie verder. Over de vernieuwde catechese. Waardeloos ! Zijn kinderen krijgen tenminste nog een degelijke, katholieke opvoeding.
Waar ? wil ik graag weten, want Mr. Dupont gewaardigd zich niet zijn telgen naar onze dorpsschool te sturen.
A Bruxelles, bekent hij, en ik vervolledig vlugger dan hij : chez les pères... ?, want nu begin ik hem door te hebben. Hoe langer hoe meer gaat deze wufte man, in zijn Bordeaux kamerjasje en dit fin-de-siècle-décor mij tegensteken. Hij speelt een spel, maar is niet eens een goed acteur. Hij is een aansteller. Een komediant.
Ik verwed er iets op dat hij, straks bij het buitengaan, knielend om mijn priesterzegen zal vragen: suprême modestie...
Hij zaagt nog wat verder, en het wordt vier uur. Ik stap liever op, dan hem het affront aan te doen mij te moeten, uitnodigen pour le goûter, en dan weer spijtig vast te stellen dat er vermoedelijk geen korst brood in heel het huis is.
Mr. Dupont begeleidt mij - onder protest wegens het vroege vertrek - naar de voordeur.
Dat van die priesterzegen vraagt hij niet. Ik begin te begrijpen waarom: dat doet hij alleen à Bruxelles,
chez les pères....
Jaak Bertmans
|