De teksten op dit webblog zijn authentiek. Mogen wij u dus daarop wijzen dat iedere overname van tekst een schriftelijke toelating vereist van de auteur. De redactie.
Langs de IJse Lente - Smeerwortel - Look-zonder-look - Fluitenkruid - Witte dovenetel - Hondsdraf - Vergeet-mij-nietje
Nest van koolmees
HULDENBERG
Vroeger en nu
03-12-2011
De maretak
DE MARETAK
Rond de eindejaarsfeesten vinden we niet enkel de hulst maar ook de maretak .
De maretak is een plant die door zijn eigenaardige levenswijze als groenblijvende halfparasiet reeds eeuwenlang door de mens als toverkruid en geneeskrachtige plant beschouwd werd.
Hij eet van twee borden. Enerzijds haalt hij voedingsstoffen uit de tak waarop hij groeit, anderzijds vormt hij voedende stoffen met zijn chlorofyl bevattende bladeren.
Wij vinden hem terug op appelbomen, linden en populieren.Maar deze moeten op een lichte leemachtige grond die rijk aan kalk is, groeien.
In de Voerstreek en sommige streken van de Ardennen tieren ze welig.
In Huldenberg vinden we ze langs de IJse tussen Klein Waver en de Wijsbrug.
Men noemt hem ook: Vogellijm.
De vogels eten deze bessen heel graag. Denatuur echter heeft er voor gezorgd dat juist zij de plant gaan verspreiden. De zaden zitten in bessen die een zeer kleverig slijm bevatten. Doordat de zaden zeer moeilijk verteerbaar zijn en dikwijls aan de bek blijven plakken zit er niets anders op voor onze vogel om zijn bek af te wrijven aan de takken en daar blijft het zaadje dan plakken. Het zaad moet evenwel op eenzelfde boom komen. Dus van een appelboom moet het op zo een boom terecht komen. Dat lukt soms enblijft het op dezelfde boom.
Ook bereidde men uit het slijm een stevige lijm. Daarmee smeerde men dan een zitstok in en de vogel die er zich op neerzette bleef plakken en was dus gevangen.
De meesten onder ons hebben nog geleerd over druïden die met een gouden sikkel de maretak van de eik sneden.
Uitzonderlijk groeide deze knaap op een eik. Dat was dus zeker iets heiligs. Bij het oogsten mocht zo een tak de grond niet raken, men ving hem dus op in een wit laken.
Ik stel mij wel de vragen bij die gouden sikkel. Goud is zo zacht dat men er niet veel kan mee aanvangen. In onze streken zijn geen goudmijnen! Vanwaar kwam het dan?
Nu nog wordt maretak in de geneeskunde gebruikt bij hoge bloeddruk, aderverkalking, epilepsie en bepaalde kankers. Plinius beweerde reeds dat onvruchtbare vrouwen er vruchtbaar van werden.
Men noemt de plant ook wel eens mistletoe en het is een beschermde plant.
De Nederlandse naam komt van mare: de kwade hand. Denk maar aan nachtmerrie, van de mare bereden zijn. Hij beschermde dus tegen de kwade geesten.
Plant groeit uit door zijn gaffel steeds te verdubbelen en pas na jaren is er een echt kussen te zien op de boom. Hij bloeit van februari tot april methele kleinebloempjes en is tweehuizig. Zoals bij de hulst staan ook hier mannelijke en vrouwelijke bloemen op afzonderlijke planten.
Om te weten waarom men tijdens de eindejaarsfeesten kost wat kost onder de maretak wil kussenmoet je het volgend verhaal lezen.
De mythe van Balder
Balder, de Germaanse zonnegod, was door vrijwel iedereen zeer geliefd, en alle dieren en planten hadden gezworen hem nooit een haar te krenken Alle levende wezens dus, behalve de maretak , die hield zich op dat ogenblik afzijdig. Loki, een van de andere goden, was behoorlijk jaloers op de populariteit van Balder. Hij maakte daarom een speer van een maretak, en gaf die aan Hodir, de blinde tweelingbroer van Balder, en hielp deze zijn speer te richten. Toen deze (zonder het doel te kennen) zijn speer gooide, werd Balder dodelijk verwond.
Waarom dan zoenen?
De folklore vult deze mythe als volgt aan: Balders moeder, Frigga, had alle planten, dieren en mineralen doen beloven dat ze haar zoon nooit een haar zouden krenken. Maar Frigga zag de maretak over het hoofd, en daarvan maakte Loki dus gebruik. Na de moord op Balder, verklaarde Frigga dat de maretak voortaan een heilige plant zou zijn, die liefde in de wereld zou brengen. En Friggas wens werd vervuld doordat voortaan, telkens twee mensen elkaar ontmoeten onder de maretak, ze de wedergeboorte van Balder gedenken met een kus.
Samen met spar, den en hulst behoort de maretak tot het eindejaarsgroen.
In de 19de eeuw werd de maretak in de bloementaal beschouwd als hindernissen overwinnend.
Wie kent het niet? Het kleine levendige vogeltje dat zo vertrouwelijk in tuin rondscharrelt en zo dicht bij huis komt.
Dit vogeltje magreeds eeuwen op de belangstelling rekenen van iedereen.
Het is geliefd om zijn tamheid. Komt zelfs uit je hand eten in de winter. Dit vraagt wat geduld, maar ze doen het.
Maar al is hij lief toch laat hij zich niet doen. Zijn territorium zal hij met zijn vechtlust dapper verdedigen, soms op leven en dood.
Zijn nest bouwt het tussen boomwortels of tussen klimop. Zelfs oude schuren en oude potten en pannen zijn een geschikte broedplaats. Het is een standvogel. Reeds einde maart bebroeden ze 5 tot 6 eitjes. Het is het vrouwtje dat dit werk opknapt in een vijftiental dagen.Na twee weken verlaten de jongen reeds het nest. Komt er een tweede legsel dan zal vader de verzorging van de eerste jongen op zich nemen.
Zijn alarmkreet is een metaalachtig tik, tak luid en schel. Zijn zang bestaat uit korte strofen is mooi maar melancholiek.
Met zijn rode borst, witte buik, bruine mantel , de grijze streep tussen rood en bruin en zijn typische scherpe insecteneterbek is hij zo te herkennen
Ook vind je hem steeds terug op de romantischenieuwjaarskaarten. Want hij wordt beschouwd als een geluksbrenger.
WAAROM HET ROODBORSTJE EEN ROOD BORSTJE HEEFT
Voorafgaand aan Pasen herdenken vele mensen de kruisiging van Jezus. Dat het roodborstje hier getuige van was, lezen we in het volgende verhaal:
Toen lang, lang geleden de planten en de dieren werden geschapen had de Schepper niet genoeg onderdelen voor alle nieuwe schepselen. Het was daarom soms een beetje behelpen. Zo kreeg het varken een klein raar gekruld staartje omdat de mooie stoere staarten op waren. Vele vogels kregen prachtige kleuren. Maar toen het de beurt was aan een nieuw vogeltje was de verf op, er restte alleen nog een restje grijs. Daarom kreeg dit nieuwe beestje de naam "Grijsvogeltje". Het was een klein vogeltje met een bol buikje, dunne zwarte pootjes en een spits snaveltje. Het Grijsvogeltje was altijd in zijn eentje op zoek naar kleine insecten in het kreupelhout. Door zijn grijze kleur viel het nauwelijks op. Grijsvogeltje was altijd vroeg wakker, net ná de merel. In de vroege ochtendschemering kon je hem mooi horen zingen met zijn helder liedje. Op een dag, zo'n 2000 jaar geleden, zag een Grijsvogeltje vanaf haar boomtak dat Jezus, gebukt onder een zwaar kruis, door de straten van Jeruzalem werd getrokken. Een doornenkroon stak in zijn bebloede hoofd. Grijsvogeltje kreeg medelijden en vloog naar beneden. Om de pijn te verzachten trok het een doorn uit zijn hoofd. Aan die doorn hing een druppel bloed van Jezus en die viel op haar borstje. Omdat één Grijsvogeltje de pijn van Jezus probeerde te verzachten, kregen alle Grijsvogeltjes, zowel de vrouwtjes als de mannetjes, als dank van God vanaf die dag een rood borstje. Door het opvallend gekleurde borstje zijn de mensen dit vogeltje "roodborstje" gaan noemen en is het Roodborstje het bekendste en meest geliefde vogeltje geworden.
Op de plaats waar nu het rusthuis Ter Meeren staat, klopte gedurende eeuwen het hart van Neerijse.Hier stond het Roodhof, dat tussen haakjes nooit rood geweest is.
Vandaag heeft het een totaal nieuwe bestemming gekregen.Getuigen ervan de uitbreidingswerken aan het gebouw.
Het hof ter Meeren was gedurende eeuwen één van de belangrijkste hoeves in Neerijse. Het pachthof kon bogen op een zeer lang verleden.
Het hof bevond zich op een strategische plaats: het nam de heuvelrug in tussen de vallei van de Dijle en van de IJse.Economisch gezien was dit een uitstekende ligging.Toen men in de Middeleeuwen de plek uitkoos wist men dat de hoeve prima zou liggen: een areaal dat alle onderdelen van de landbouwexploitatie combineert: in de laagvlakte, dichtbij de stroom, uitgestrekt weiland waar het vee aan zijn trekken kon komen; naar de heuvels toe, de teelten van graangewassen die een rijkere ondergrond vergen.De aanwezigheid van bossen was tevens een opportuniteit om dit gebied als jachtzone uit te buiten.
Het woord Roodhof verwijst trouwens naar rooien, een gebied dus dat op de bossen gewonnen werd.In de 12de en 13de eeuw werd hier een belangrijk deel van het woud gerooid om de plaats te ruimen voor een aantal hoeves.De benaming Ter Meeren verwijst daarentegen naar de eerste eigenaars van het goed, de familie Van der Meeren die ook goederen in Sterrebeek, Wezembeek en Zaventem bezaten.Gedurende meer dan twee eeuwen hebben verschillende generaties het domein in hun bezit gehad.
-Ridder Jan van der Meeren (+ 1313) x Ida van den Berghe (+1339)
-Wouter van der Meeren x Elisabeth van heynebeke
-Hendrik van der Meeren x Maria Clutinc
-Hendrik van der Meeren (+1440)
-Hendrik (de Jonge) van der Meeren (neef van de vorige)
Tot de komst in Neerijse van de familie dOverschie stond het pachthof hoger in aanzien dan het hof Ter IJse dat achteraf het huidige kasteel van Neerijse werd.
In 1529 ging het eigendom door huwelijk over naar de familie Van der Noot.
-Antoon van der Noot x Isabella van der Meeren
-Peter van der Noot
Tijdens de 17e eeuw waren de bezittingen in handen van de familie Pontanus, nl. Lucia-Maria Pontanus.
Na een huwelijk met een lid van familie Deckher, de eigenaar van het naburige Hof ten Hoobergen, werden de twee landerijen samengevoegd.Deze hoeve werd gesloopt en een zoon, Jan Aurelius van Walhorn, alias Deckher, licentiaat in de rechten en schepen van de stad Brussel, werd eigenaar.In 1688 wordt hij dan ook in die hoedanigheid vermeld.
Een register van het Leenhof van Brabant beschrijft het hof als volgt: Seeker pachthoff metten huysinghen, schureren ende stallingen daer op staende gelegen binnen de parochie van Nederyssche gemeynelyck geheeten t hoff ter meren mette winnende landen daer aen gelegen mette heerelycke cheynsen manchapen warende ende andere syne toebehoorten
Hij ging in 1734 een langdurig proces aan met Charles Joseph dOverschie, daarna met Jean-Albert.Het geschil had betrekking in eerste instantie op het weiden van vee op de rechteroever van de IJse.Vervolgens werd het jachtrecht de inzet van het proces.Uit de rekeningen van de familie dOverschie blijkt namelijk dat zeer vaak toelagen verleend werden voor het doden van wild.
De Ferraris-kaart (1775): onderaan Cense (Cse) de Roode.Cense komt van het Waals Cinse dat op zijn beurt afgeleid is van het Frans cens die een feodale belasting was. Un censier was een schatplichtige.
De hoeve kende vervolgens verschillende eigenaars: Baron de Ruysbroeck van Termeren, Markies Delcamps en zijn minderjarige kinderen onder de voogdij van Collins dOetingen.
In 1754 werd Philippus Josephus Hubertus Helman, zoon van baron van Willebroeck eigenaar van de goederen.
De concurrentie onder de pachthoven werd door de aankomst van de familie dOverschie in die mate verscherpt dat ze tot langdurige processen leidde.De geschillen gingen in een eerste fase om het weiden van het vee langs de IJse en gingen dan in een tweede fase om het jachtrecht.
(Wordt vervolgd)
Bronnen
Dank aan Lisa Beersaerts, Julien De Volder en Yolande De Volder.
De getuigen van het verleden van Neerijse.- Tekst van Jean-Pierre Van Binnebeek. Acco Leuven 2005.
Uit het verleden van de gemeente Huldenberg.- Erik Martens. 1978
Het verdwenen Roodhof te Neerijse.Een ingewikkelde geschiedenis en een legende.- E.Martens. Heemblad van de HKH. 1985-4
Op de plaats waar nu het rusthuis Ter Meeren staat, klopte gedurende eeuwen het hart van Neerijse.Hier stond het Roodhof, dat tussen haakjes nooit rood geweest is.
Vandaag heeft het een totaal nieuwe bestemming gekregen.Getuigen ervan de uitbreidingswerken aan het gebouw.
Het Hof ter Meeren dat aan de overkant van de IJse stond was eeuwenlang in aanzien hoger aangeschreven als het Goed ter IJse.Met de aanleg van het kasteelpark en de verbouwingswerken aan het vroeger jachtpaviljoen is daar een einde aan gekomen.Het Hof ter Meeren moest het onderspit delven voor het kasteel.
Het nog altijd bestaande geschil werd in 1766 beslecht ten voordele van Philippe Helman.In 1770 kocht Jean-Albert dOverschie het jachtrecht van Helman over.
Na de Franse periode vertoefde Maximilien-Emmanuel dOverschie (de eigenaar van het huidig kasteel van Neerijse) in Brussel en trok zich de situatie in Neerijse weinig aan.
De laatste mannelijke afstammeling van het geslacht Helman Willem I Graaf Josephus-Franciscus-Christianus-Jacobus (alias Frans) Helman de Termeeren, (1778-1853), werd in afwezigheid van de familie dOverschie in Neerijse op 16 september 1815 door Willem I burgemeester benoemd.Hij tekende onder de naam Graaf Frans Helman de Termeeren.
Toen August dOverschie naar Neerijse terugkwam moest hij wel de duimen leggen.
Hij was eigenaar van het Roodhof.Dit kan men enigszins beschouwen als een terugkeer van de heren van ter Meeren:de dorpspolitiek kon opnieuw tijdens dit bewind bepaald worden door de heer van het Roodhof.Hij werd als weldoener van kerk en gemeente aangeschreven.
Hij bleef burgemeester tot 1836.Hij overleed ongehuwd op 15 augustus 1853 en werd begraven te Mortsel.
Popp-kaart 1860.-Het plan van het hof is duidelijk te bespeuren.
De goederen gingen na zijn dood over naar zijn zuster die getrouwd was met een lid van de familie de Jong de Keerbergen.Eén van haar nichten, gravin Duval de Beaulieu, woonachtig te Rumst, erfde de goederen die na haar dood verkocht werden.
Het Roodhof was sedert lang geen pachthof meer.Het land werd verhuurd aan landbouwers en het kasteeltje aan Baron de Hauleville, bestuurder van het Koloniaal Museum van Tervuren.
Château-rouge dat nooit rood geweest is.
Van 1924 tot 1927 werd het gebouw bewoond door dokter Victor Cappuyns, burgemeester van Neerijse van 1923 tot 1953.
In de volgende jaren zag het Roodhof volgende bewoners:
Tist Pol (Joannes Baptista Beersaerts) en Sefreen van de Witte van Ermen (Severina Van Ermen)
Den Blok (Georges Sterckx) en Germijn (Germaine Peeters).Ze gingen nadien in de Donkerstraat wonen. Toen de vrouw overleed, verkocht hij zijn huis aan zijn kleindochter en keerde hij terug naar het Roodhof. Dit was ondertussen omgetoverd tot Ter Meeren en Georges woonde er nog enkele jaren zelfstandig in een serviceflat, niet in de RVT.
Kolla (Nicolas dHont) en Wis va Seemons (Maria Sterckx).
Rikske Ziep (Henri Impanis) en Gusta va Kelleves (Clara Dekelver). Rikske werkte als gast bij Ziep in het Lindenhof, vandaar zijn bijnaam.
Jan van Ange (Jean Michiels) en Merja va Flup va Polle (Marie Debois)
Adrien Smits, de eigenaar van de villa in het Margijsbos, werd de laatste eigenaar van de hoeve in de jaren twintig.Hij liet de oude hoeve afbreken na de tweede wereldoorlog.Twee erfgenamen van de familie Duval de Beaulieu kochten een deel van de gronden.
In 1975 werd de kliniek van het kasteel naar het ondertussen gebouwde nieuwe complex overgeplaatst.
Op 1 januari 1988 werd in het moderne gebouw een rusthuis ondergebracht.Het kreeg de naam Ter Meeren, een aandenken aan de eerste eigenaars uit de Middeleeuwen, de familie Van der Meeren.
Bronnen
Dank aan Lisa Beersaerts, Julien De Volder en Yolande De Volder.
De getuigen van het verleden van Neerijse.- Tekst van Jean-Pierre Van Binnebeek. Acco Leuven 2005.
Uit het verleden van de gemeente Huldenberg.- Erik Martens. 1978
Het verdwenen Roodhof te Neerijse.Een ingewikkelde geschiedenis en een legende.- E.Martens. Heemblad van de HKH. 1985-4
Sofie Van Binnebeek, laureate prijs E. van der Schueren
Sofie Van Binnebeek uit Huldenberg, laureate van de prijs E. van der Schueren.
Op woensdag 5 oktober ontving Sofie Van Binnebeek, in naam van haar promotor en haar team van de KULeuven, een beurs uit de handen van prinses Astrid, Prof. Cassiman en Mw. van der Schueren, echtgenote van de donator. Ze werd uitgereikt in het Vlaams Parlement.
Deze prijs van de Vlaamse Liga tegen Kankeris een beurs die Sofie en haar team zal toelaten in de volgende twee jaren haar doctoraat over neuro-endocriene tumoren af te werken.
Sofie Van Binnebeek ontvangt de prijs uit de handen van Prinses Astrid, Prof. Cassiman en Mw van der Schueren.
Neuro-endocriene tumoren zijn vrij zeldzaam en kunnen overal voorkomen in het lichaam, doch voornamelijkin het spijsverteringsstelsel en longen. Neuro-endocriene cellen houden het midden tussen hormoonproducerende cellen en zenuwcellen, bij neuro-endocriene tumoren groeien deze cellen ongeremd en hebben zij de mogelijkheid om hormonen en hormoonachtige stoffen te produceren die allerlei symptomen te veroorzaken.
In deze studie worden uitbehandelde patiënten met een gemetastaseerde neuro-endocriene tumor geïncludeerd voor peptide receptor radionuclide therapie (PRRT) met als radio-actief therapeuticum 90Y-DOTATOC.
Deze radio-actieve therapie wordt intraveneus toegediend en hecht zich via een specifieke bindingsplaats (meerbepaald de somatostatine receptor) enkel vast aan de tumorale cellen. Vervolgens wordt het radio-actieve ligand opgenomen in de tumorcelwaarop het dan tumoraal DNA zal bestralen en op die manier de cel zal vernietigen.We kunnen de therapie dus best omschrijven als een vorm van inwendige bestraling en deze wordt 3 à 4 maal toegediend per patiënt.
Deze beurs is zeer belangrijk voor ons, zegt Sofie, omdat onze interesse bij deze studie niet zozeer bij de resultaten van de therapie ligt (aangezien deze reeds geruime tijd gekend zijn uit studies van andere Europese centra die de therapie evenzeer toedienen), maaromdat zij zich voornamelijk richt ophet vroegtijdig onderscheiden van patiënten die zullen beantwoorden aan therapie dan wel van patiënten die niet zullen reageren op de therapie.
Hierbij voeren we verschillende beeldvormingsonderzoeken in een vroegtijdig stadium uit, met name na de eerste therapietoediening. Indien het via deze onderzoeken mogelijk is om vroegtijdig te voorspellen welke patiënten wel en welke patiënten geen voordeel uit deze behandeling zullen halen, kan deze therapie in de laatste groep patiënten onmiddellijk worden stopgezet en kunnen deze patiënten van een dure niet-efficiënte behandeling en de bijhorende nevenwerkingen worden bespaard.
Sofie Van Binnebeek (tweede van rechts) en de andere laureaten
Sofie Van Binnebeek volgde de cursussen van de lagere school in de basisschool van Huldenberg.Vervolgens studeerde ze in Mater Dei (St-Pieters-Woluwe) waar ze haar humaniora, richting wiskunde-grieks voltooide.Nadat ze voor het ingangsexamen geneeskunde slaagde, werkte ze de zeven jaar durende studies van arts op de KULeuven af.Ze kwam nadien in aanmerking voor een specialisatie en een doctoraat in nucleaire geneeskunde.
JPVB
Hieronder bijkomende foto's van Kurt Van Strijthem.
GEMEENTEN: Neerijse, Huldenberg. Ligging tussen beekstraat (over de IJse Neerijse) tot de grens met Overijse (Terlanen) Lengte: 4874 m
Wie is er bang van de boze wolf? Boze wolf Wie kent er het liedje en het niet? Wanneer we deze straat inrijden, denken we automatisch aan deze wolf. Op deze grens van de verschillende gemeenten. Waar ook nu nog een gemeenschap leeft die samenhangt als geen ander. Waar men kermissen had en heeft.
Die indertijd nog minder bewoond was en waar zeker heel wat bos en landbouwgrond was en waar zeker wolven rondliepen. Reeds zeer vroeg waren er daar een 5-tal boerderijen. Waarvan er nu in de Wolfshaegen nog 3 terug te vinden zijn. Op de hoek van de straat naar Weert M(H)innemeur (was eigendom van de Vlaamse gemeenschap; nu van de familie Frisque van het appelfabriek in S.J.W). Verder naar SAR toe het Withof of Celongaet, vervolgens de kleine, maar lieftallige boerderij Monmax, vervolgens het verdwenen hof Wolfshaegen .Tenslotte voorbij het klooster (dus niet echt in de Wolfshaegen) het Keihof. Kenmerkend voor deze boerderijen is dat het allen vierkantshoeven zijn.
Celongaet of Withof
Kleine burchten. Dat duidt er dus op dat het er soms niet al te veilig was ( het gebied maakte indertijd de grens tussen het Prinsbisdom Luik en Cambrai). Maar ook dat het rijke hoeven waren, want het was zeer goede grond.
Vanwaar nu die naam Wolf? Wel wolf valt in onze streken samen met de gangbare fonetische varianten van wilg (wulf, wulg). Wulg werd wulf. Beiden, zowel dier als plant, kunnen dus het motief gegeven hebben voor de benoeming van plaatsnamen: wulfput, wulfhoek, wulfmeers Temeer dat in de toponymie dikwijls het grensgebeid aangeduid werd met wolf. Had niet rechtstreeks te maken met het dier maar wel met een afgeleide metaforische toepassing op vogelvrijverklaarden, echte of vermeende misdadigers die opgejaagd werden als wolven. Zij leefden daar op de grens en konden dus van het ene naar het andere . In het de oude rechtstaal sprak men ook van de straf van de wolf
Terug naar onze wulf, wulg, wilg. Wilg is een inheemse boomsoort die goed gedijt op waterzieke gronden. De planten werden dus aangeplant om moerassen te ontwateren en er een humuslaag te doen ontstaan, zo kon later de grond als graas - of akkerland gebruikt worden. Komt daarbij dat wilgenhout reeds eeuwen een belangrijke rol gespeeld heeft bij de bevolking. Takken waren buigzaam en kon men vlechten. Het hout was zacht maar toch sterk en diende om klompen te maken en allerlei werktuigstelen. Geen wonder dus dat de wilg in de toponymie meer sporen nagelaten heeft dan welke plant ook. Ook werden reeds zeer vroeg de wilgen lineair aangeplant als afbakening van akkers en weilanden (maar ook zoals eerder reeds gezegd als natuurlijke droogleggers). Hier gebruikte men dus geen gemaal maar wel de natuur, in casu de wilg. Denk maar aan onze idyllische knotwilgen. Het is nu juist die lineaire aanplanting die oorsprong zijn van de hagen. In onze straatnaam zien wij nog haegen (met a e) staan. Zo werd het eertijds geschreven. De e diende om aan te duiden dat de vorige klank lang moest klinken. Men heeft dus de oude schrijfwijze behouden. Maar is nog meer. Nemen we de eerst 3 letters dan houden we wol over. Het heeft nu niets te maken met de zachte jas van het schaap. We kennen allemaal Woluwe: Daarin betekent Wol: water. Wol komt van :wel.
Mon Max
Een wel is een bron. Denk aan het woord opwellen en opwelling. Iets dat omhoog komt.Water welt op uit de grond.
Komen we nu terug naar onze Wolfshaegen dan zien we dat er hier ook een verband is. We liggen hier volop in de Lane en Dijlevallei. Zeer waterrijk gebied. Waterrijk dan denk ik weer aan onze wilg die gebruikt werd om droog te leggen en de gronden door zijn humus vruchtbaarder te maken. Komt daarbij dan nog de haag en we kunnen er gerust vanuit gaan dat de straat haar naam kreeg omwille van de vele wilgen die er stonden en door hun in haag aangeplante wijze.
Zitten we nog met onze f! Dus ook met onze wolf. Wat dan met onze wolf? Die werd nadat Roodkapje en de jager hem met stenen gevuld hadden de Lane ingekieperd. Uit was zijn lied.
Op 6 september 1944, juist geteld drie maanden na de landing in Normandië, had een heel bataljon van de Duitse Wehrmacht postgevat in en om het Kasteelpark van Huldenberg.De Duitse generaal had besloten zijn troepen enkele uren te laten pauzeren alvorens de terugtocht naar Duitsland verder te zetten.Voor hem was de zaak beslecht: Duitsland had de oorlog verloren.Belangrijk was nu zonder te veel kleerscheuren naar de heimat terug te keren.
Het was prachtig weer zoals het vaak het geval is tijdens de eerste dagen van september.De oorlog was al meer dan vier jaar bezig en de bevolking koesterde hoge verwachtingen want de bevrijder was op komst.Belangrijk was om rustig te blijven, de ontwikkeling van de zaken af te wachten en vooral de terugtrekkende vijand niets in de weg te leggen.
Als jonge knaap ben je je daar niet altijd bewust van vertelt Albert de Limburg Stirum. Wij waren 13 en 14 jaar oud, mijn broeren iken wij waren op zoek, na meer dan vier jaar oorlog, naar een grotere bewegingsvrijheid, een stukje mobiliteit die we bij de voorbijtrekkende troepen eventueel konden vinden.
Tegen het vallen van de avond zetten Albert en Frédéric hun zoektocht in.
En warempel, ze waren nog maar even op pad, net de ser van Felix Sohie gepasseerd of daar stootten ze al op een motcyclet.Een prachtexemplaar, in uitstekende staat en niemand in de buurt.Deze moesten ze in handen krijgen.Maar hoe ?
Al snel bedachten ze een snood plan : als ze de banden zouden kunnen laten leeglopen, was de motcyclet voor de Duitsers van geen nut meer en zouden ze ze misschien achterlaten.
Zo gezegd zo gedaan.
Voorzichtig draaiden zij het ventiel van de achterband los en lieten zij stilletjes de achterband leeglopen.Maar onverwachts blokkeerde de klep en de lucht zocht op een ongecontrolleerde wijze de weg naar de vrijheid wat een hevig gesuis tot gevolg had.
Dit wekte de aandacht op van enkele soldaten die iets verder stonden te praten.Zij kwamen al schreeuwend naar de twee jongens toegelopen.Albert en Frédéric begonnen te rennen voor hun leven.Zij liepen naar de baan en namen richting Overijse.
Georges Vanderlinden en zijn vader stonden toevallig voor hun deur en waren getuigen van de achtervolging.Ze zagen de jonge knapen weghollen, achtervolgd eerst door een Duitse soldaat, een revolver in de hand, en iets verder door een tweede met een geweer.
Na een honderdtal meter botsten Albert en Frédéric op Roger Ackermans.Deze jongeman was zich van geen kwaad bewust. Hij wandelde nog met het hoofd in de wolken want hij kwam van de Kaalheide waar hij een uurtje met zijn verloofde Denise De Temmerman had doorgebracht.
Plots een knal, een tweede.De kogels vlogen hen om de oren.Roger stond onmiddellijk met beide voeten op de grond en besefte hoe laat het was.Hij dook in het struikgewas en trok de twee in paniek geraakte broers met zich mee.Ze slaagden erin door de haag te kruipen.Op dat ogenblik, vertelt Frédéric, loop je zo hard je kunt,altijd rechtdoor.Ze baanden zich een weg door het kasteelpark, staken de IJse over en liepen iets verder door een vijver tot ze in het Stockembos terechtkwamen.
Ze vonden een schuilplaats en hielden zich koest.Eén uur ging voorbij.Wellicht het langste uur uit hun leven.Hun kleren waren nat en ze rilden van de kou.Inmiddels was het bos in duisternis gehuld.Blijkbaar was ieder gevaar geweken en konden zij terug naar het kasteel.
Al vroeg in de ochtend keken ze door het raam van hun kamer.Het kasteelpark lag er rustig bij.Geen spoor meer van de Duitse troepen.Midden in de nacht hadden ze hun bivak opgedoekt.
Albert en Frédéric gingen naar de plaats waar hun avontuur was begonnen.Geen motcyclet meer.Tevergeefse moeite !
Albert de Limburg Stirum beseft dat het totaal anders had kunnen aflopen maar hij kan er nog om lachen: Zonder de koelbloedigheid en de hulp vanRoger Ackermans hadden we vandaag onze namen op het monument voor een motcyclet.
Raf Steeno en Léa Minnoye vieren hun zeventigste huwelijksverjaardag
Aan het uiteinde van de Leuvense Baan in Ottenburg staat het sierlijke huis waar Raf Steeno en Léa Minnoye nu al meer dan zestig jaar een harmonisch leven tussen hun familie en hun dorpsvrienden leiden.
Toen ik er aankwam was Raf bloemen aan het gieten, één van de vele karweien die hij nog altijd op zijn hoge leeftijd op zich neemt. .
Raf Steeno en Léa Minnoye wonen sinds 1948 in het huis dat zij er lieten bouwen. Toen waren zij al 7 jaren getrouwd.Na hun huwelijk in Overijse op 30 augustus 1941 betrokken zij gedurende enkele maanden het voorste gedeelte van een nieuwbouw op de Leuvense Baan; daarna huurden ze gedurende 7 jaar een huis dat voordien bewoond was door een schoolhoofd op pensioen, tevens aan de Leuvense Baan.
30 augustus 1941.Raf en Léa Steeno
een uitzonderlijk evenement
Als de optelling klopt, dan zijn ze deze maand zeventig jaar getrouwd, een uitzonderlijk evenement dat haast nooit voorkomt in de geschiedenis van de gemeente Huldenberg.We hebben eventjes moeten zoeken om zeker te zijn: 50 jaar is goud, 60 is diamant, 65 is briljant en 70 jaar huwelijk is platina.
Frans Joseph Steeno (want dat is zijn echte voornaam) zag het levenslicht op 13 juli 1917; hij heeft zijn jeugd doorgebracht in de bloemenstraat, vroeger was dit de Ooststraat.De plaatselijke champetter, Felix Lahaye, vond dit maar niets en vroeg dat de naam in bloemenstraat zou omgedoopt worden en hij verkreeg het.De straat was in de tijd zeer bebloemd.
Maria Léa Minnoye werd op 21 oktober 1919 geboren.Zij woonde in Overijse, meer bepaald in de wijk Zavelenborre.
hoe een idylle toen ontstond
In een pachthof in Sint-Agatha-Rode was het de jaarlijkse gewoonte ter gelegenheid van de kermis een dertigtal mensen uit te nodigen. Kermis werd er op een uitbundige wijze gevierd. De ouders van Raf waren er telkens op uitgenodigd en zij brachten er hun zoon ook naartoe.Op het einde van de avond keerden ze naar huis maar wellicht gedreven door een bovennatuurlijke ingeving keerde Raf met de fiets naar de kermis terug en zijn ogen vielen op Léa die er inmiddels, op aandringen van haar broer, een strohandelaar, was aangekomen. Daar werden de eerste danspasjes gezet en ontstond een idylle die vandaag nog haar vervolg kent.
Wie nu denkt dat ze mekaar snel zouden terugzien heeft het mis.Het duurde meer dan zes maanden vooraleer ze elkaar opnieuw ontmoetten, nl. op de Kermis van Overijse.Vier jaar later trouwden ze.
37 jaar in het onderwijs
Raf studeerde voor onderwijzer, eerst in Leuven, daarna in de normaalschool van Tienen.Zijn eerste les gaf hij in Ottenburg als vervanging van een leerkracht die de rode hond had.Nadien stond hij zes weken voor een klas in Loonbeek.Hij verving er een dame die in bevallingsverlof was.Zijn eerste dag zal hij zich altijd herinneren.Hij ging er met de fiets naartoe en in de Smeysbergtuimelde hij.Zijn fiets was kapot.Te voet en vol bloed kwam hij in de school aan.De burgemeester die hem opwachtte dacht dat hij niet meer zou aankomen.Na twee termijnen in Leuven kon hij in Ottenburg beginnen en benoemd worden wat zijn doel altijd geweest was. Zo ben ik 37 jaar naar school geweest, vertelt Raf en nadien 37 jaar met pensioen!.
Léa heeft school gelopen in Etterbeek en in het klooster van Overijse.Toen Raf in Ottenburg begon moest hij een document tekenen waarin stond dat zijn echtgenote niet mocht werken.Zij bleef dus de rest van haar leven moeder aan de haard.Het was goed zegt ze dat ik dat heb kunnendoen.Er kwamen twee kinderen, twee zonen, Roland en Herman.Roland kreeg twee meisjes, An en Hilde, en één jongen, Wim, en op het ogenblik zijn er al twee achterkleinkinderen, Jasper en Lander.
Raf was zeer actief in het Ottenburgs verenigingsleven.In 1963 werd hij voorzitter van de Koninklijke Filharmonie, een taak die hij meer dan 40 jaar waarnam.Hij schreef er zelfs een boek over.
Hij verzamelde tevens heel wat informatie rond de lokale geschiedenis van Ottenburg en menig heemkundig artikel verscheen uit zijn hand.
We wensen Raf en Léa van harte proficiat met hun 70ste huwelijksverjaardag en nog mooie jaren samen in hun woning in Ottenburg.
Door het drukke verkeer vindt me dezer dagen veel verkeersslachtoffers onder de dieren. Een platgereden speldenkussen (de egel), kadavers met uitgestrekte poten (kikkers en padden), donzige lijken (poezen), rosse kadavers: de vos.
De vos behoort tot de hondachtige zoogdieren maar iedereen weet ook dat het een roofdier is.
Hij heeft een roodbruine vacht. De oren zijn aan de achterzijde zwart evenals de sokken: de onderbenen. Zijn grootste kenmerk is wel de witte staartpunt. De bovenlip en de bef (de borst) zijn ook wit. Op zijn wangen heeft hij aan elke kant een zwarte traandruppel.
Tijdens de paartijd heeft de moervos een roze glans over de vacht aan de onderzijde. De rekel (het mannetje) is over het algemeen groter.
Zijn oren staan rechtop. De meesten van ons kennen de dikke ruige staart. Hij meet, kop en romp, 58 tot 90cm. Daar komt nog eens een staart bij van 32 tot 48 cm. De schouderhoogte bedraagt 35 tot 45 cm. Zij gewicht ligt tussen de 6 tot 10kg.
Hij voedt zich met kleine en middelgrote prooien: kevers, muizen, andere knaagdieren, konijnen, hazen, vogels, eieren, regenwormen, egels en bessen. Maar ook aas, placenta en afval. Hij is een echte opruimer. Dagelijks moet hij ongeveer 500gr aan voedsel binnenkrijgen. De vos doodt meer dan hij nodig heeft. In een kippenhok richt hij een ware slachtpartij aan. Voedselresten worden begraven en later weer opgezocht. Hij is zeer succesvol in het terugvinden van deze plaatsen.
Omwille van zijn niets ontziende slachtpartijen wordt hij door de mens als een gevaarlijk iemand bestempeld.
Het is echter een beschermd dier!
De vos leeft samen in groepen van zes. Een dominante rekel en een dominante moervos die begeleidt worden door meerdere moervossen. Alle vrouwtjes in een groep zijn meestal aan elkaar verwant. Zijn er meerdere rekels dan worden deze uit de groep verjaagt, eens volwassen. Soms zijn er meerdere welpen dan mogen deze bij alle moervossen van de groep zogen.
Ze leven op een territorium van 100 tot 12 ha, afhankelijk van het voedselaanbod en de veilige nestplaatsen.Het territorium wordt door de moervossen afgebakend met urine. Dat ruikt ook de mens wel tijdens zijn wandeling.
Ze leven in een hol: een burcht. Het kan het verlaten hol zijn van een konijn of een das. Soms delen ze zelfs hun hol. Graven ze het zelf dan is het meestal in een zandige grond en het heeft meestal vier ingangen. Dus ook vier ontsnappingswegen.
Het nest wordt alleen gebruikt door de drachtige moervossen. Buiten het voortplantingsseizoen leeft de vos meestal op een beschutte plaats.
De paartijd duurt van december tot februari. Dan zijn de mannetjes vruchtbaar. In die tijd is het vrouwtje slechts drie weken loops.Na een dracht van 52-53 dagen worden 4 tot 5 jongen geboren. Soms meer: afhankelijk van het voedselaanbod. Soms minder: dan zijn er dikwijls meerdere vossengebieden in de streek
De welpen hebben een donkere fluwelen vacht.Ze zijn afhankelijk van de ouders gedurende ongeveer drie weken. Na ongeveer veertien dagen gaan de ogen open: eerst blauw later bruin. Neus en oren groeien snel en komt er een rossige glans over de pels. Ze eten dan hun eerst vast voedsel. Na acht weken hebben ze hun volledig melkgebit.
Na zes maanden zijn ze niet meer te herkennen van de ouder vossen. Ze zijn volwassenin de herfst en zijn geslachtsrijp na tien maanden.
Ze worden gemiddeld tien jaar oud. Maar de meesten halen dat niet: er wordt toch op gejaagd (niet in Vlaanderen wel in Wallonië, Nederland) en de vele verkeerslachtoffers.
De vos is wel drager van de vossenlintworm. Een gevaarlijke gast voor de mens. Pluk daarom nooit iets dan lager dan 1,5 meter staat. Raak ooknooit de uitwerpselen aan.
De vos wekt bewondering door zijn slimheid en is meestal vrolijk en zorgeloos.
Denk maar aan het middeleeuws verhaal van den vos Reynaerde (13de eeuw)
Ook het Ketje (Renaat Grassin) vertaalde de fabel van Jean de La Fontaine (die zich inspireerde op Aisopos) naar het Brussels.
LE CORBEAU ET LE RENARD
Maître corbeau sur un arbre perché
Tenait dans son bec nen ettekeis.
Maître Renard, dei da gerouke aa,
Kwam dorop afgeluupen en zaa:
oh, maître Corbeau!
Que tu es joli et beau !
Et quel plumage, nom de milliard
t Es persees de panasj van ne corbillard.
Et quelle couleur ! Olala,
Da kom zeikers ni van de Sarma! »
Je corbeau en attendant cela
Il en devint tout à fait gaga,
Et prenait pour cincères ces paroles.
On voyait son nez dee begost te krolle.
Ei moktegen em nen dikke nek
Comme il avait bouffé ne kilo spek !
Nen nek zoe dik, oh sacrebleu,
Que son col se fendait presque en deux.
Le renard en voyant ce bellekeskop
Gaf de corbeau noge wat mier zakken op
Et disait: si ta voix ressemble à ton veston
Je voudrais bien entendre une audition.
Je suis certain, je ne dis pa ça pour rire,
Tu ferais mieux que Kiepura dan « Le pays du Sourire ».
Le corbeau ouvrait sin bec grand ouvert.
Ếvidemment son ettekeies tombait par terre.
Le renard sans hésiter pakten em in zan puutte
En sloog em in ien twie draa in zan kl .
En disant: Apprenez, onnuzele snul,
Que les flatteurs sont juste bons vè uile smool te vulle.
Vertrek: Parking Kronkel Huldenberg Afstand: 4-5 km
We verlaten de parking via de bruggen van de Grote en Kleine IJse. Aan de school houden we rechts aan tot aan de straat. We steken voorzichtig de straat over om onmiddellijk rechts te nemen tot aan het eerste pad rechts. We draaien mee naar links en volgen de IJse stroomopwaarts tot aan de watermolen.
De watermolen, al een tijdje geleden
We vervolgen de weg en stappen via het brugje de IJse over. We stappen tot aan de baan en steken weer behoedzaam over en nemen naar links. De eerste straat rechts ( Dreefstraat) draaien we in en beginnen aan de klim. Rechts van het volgende kruispunt staat de rest van een pomp en er achter bevindt zich de bron die de pomp op het gemeenteplein voedt. Links van het kruispunt staat een kapel (1818). Wij vervolgen de beklimming.
Gaan voorbij de camping en wat verder staat links de hoeve Schonenberg. We stappen verder tot aan de O.L.Vrouwweg. Onze weg gaat verder rechtdoor tot aan de veldweg naar Duisburg.
Hier nemen we naar rechts en gaan tot aan de Limburg Stirumstraat die we weer voorzichtig oversteken om rechtdoor de weg te vervolgen. Langs het pad door de velden stappen we tot aan het volgende kruispunt waar we rechts nemen. Wat verder is er op de linkerkant een veldweg (er staat een wegwijzer voor de IJsewandeling) die tussen de velden loopt en ons naar het huis in de verte brengt. We nemen dit pad en gaan het helemaal af tot we terug op de grote baan zijn. Hier houden we links aan en gaan de J.Minet straat in.
Daar waar deze een bocht maakt gaan wij rechtdoor stappen het oude facteurswegje af tot aan de Borremansstraat. Deze steken we voorzichtig over, we stappen naar rechts en nemen de eerst straat links( Smeysberg). We gaan tot aan het zebrapad en draaien rechts in tussen huis nr.4 en nr.6 en volgen de IJse stroomopwaarts tot aan de Kronkel.
We steken de Kleine en Grote IJse over en komen zo op de parking van de Kronkel. Via de uitgang links komen we op de parking van het gemeenteplein.
norbert mosselmans foto JP Van Binnebeek postkaart
Het is reeds een eeuwenlange traditie dat de heilige Rochus in Huldenberg vereerd wordt.Dit gaat terug tot een pestepidemie die omstreeks 1600 in Huldenberg en omgeving heerste.Dankzij de tussenkomst van de heilige Rochus kon de kwaal overwonnen worden.Uit dankbaarheid zou toen in de O.-L.-Vrouwekerk een altaar aan hem zijn toegewijd.
De St-Rochuskapel werd in 1727 in barokstijl opgericht, wellicht als gevolg van een belofte naar aanleiding van een pestepidemie.
Ieder jaar werd de processie via deze affiche aangekondigd
Dehalfoogstprocessie De oorsprong van de Ommeganck
Het was ook een traditie om, met de halfoogstkermis, na de misviering de relikwie van St.-Rochus te vereren en zijn beeld in processie naar de Rochuskapel te dragen.
Rond 1900 ging de processie nog altijd aan de kapel voorbij.Pastoor Timarche getuigt daarvan in zijn Monographia parochiae de Huldenberg.
De processie trok twee keer na mekaar uit: op kermisdag die ieder jaar op 15 augustus valt en s anderdaags op 16 augustus.Dit was de feestdag van de heilige Rochus.Ook op sacramentsdag was er een processie.
Na het Concilie veranderden de tijden.De processie beantwoordde niet meer aan de moderniteit die zich snel installeerde.Rond 1970 werd zij afgeschaft.
Jean-Pierre Van Binnebeek
Deze tekst verscheen in het Heemblad van de Heemkundige Kring Huldenberg van juni 2006
Vertrek Rochuskapel : hoek Solheidelaan, Minetstraat en de Limburg-Stirumlaan.
SINT-ROCHUSKAPEL
Rochus is een beetje de tweede patroon van onze parochie. Op 16 augustus (tweede kermisdag) ging er steeds een processie uit. Ter zijner ere werd de kapel op de hoek van de Solheide- en de Limburg-Stirumlaan gebouwd.
Bak- en zandstenen barokgebouwtje. Gebouwd onder 4 lindebomen. Rechthoekig en afgesloten met een veelzijdige koorsluiting.
Op de voorgevel staat: 1727 en het wordt reeds vermeld op de kaart van E. Everaert uit 1756
Er was een restauratie in de 19de eeuw, bij het begin van de 20ste eeuw en in 1999. Het was dringend nodig (de gietijzeren stutten van de luifel waren door). De laatste 3-jaarlijkse Rochusommegangging uit in 2006.
De Minetstraat slaan we rechts in en aan onze linkerkant staat de hoeve van
CHAPPEUR
Deze hoeve werd gebouwd in 1911. Het was een dubbelwoonst en dus betrokken door twee gezinnen.
De familie Jef Taymans (Senior) komt in 1929 naar hier, nadat de nodige veranderingen aangebracht werden.
Modest Taymans neemt samen met Rose de boerderij over in 1948 en Jef Taymans (junior) gaat hier van start in 1971. Intussen is men reeds aan de vierde generatie want zoon Hans heeft het bedrijf nu in handen. Hij zal de boerderij betrekken na de verbouwingen van 2007.
Waar eertijds de boerderij echt aan veeteelt deed: koeien en varkens, bewerkt men nu ongeveer 62 ha land: suikerbieten, aardappelen, witloof, maïs en granen.
Hans doet daarbij nog aan fruitteelt en plantte 2200 bomen.
Voornamelijk jonagold
Misschien zit er reeds een vijfde generatie te wachten want Jef en Gus, de kinderen van Hans en Kris, voelen zich hier echt thuis en wanneer men ze doende ziet ...
De eerste weglinks indraaien en tot op t einde volgen; daar het veld intrekken langs de boomgaard van Hans Taymans.
Bij het kruispunt rechtdoor. Het veld in en we komenachter
t HOF TEN BOS
Gelegen op het grondgebied van Huldenberg, nabij Duisburg. Zoals de naamhet zegt, wasde hoeve vroeger omgeven door bossen. Deze hoeve moet zeker in exploitatie geweest zijn in de laat-romeinse tijd. Ze is gelegen op het Duisburgs plateau.
Tot het midden van de 14de eeuw vindt men geschreven documenten terug. Ze is eigendom geweest van verschillende geslachten tot ze op 27-02-1620 verkocht werd via een stroman aan de abdij van Park. Van dan is men zeer goed ingelicht over deze hoeve.
In 1789 werd ze als nationaal (zwart) goed verkocht.
In 1860 kwam ze in het bezit van een Nederlandse familie die de hoeve in 1886 verkocht aan de familie Hayoit de Termicourt. Deze zouden 3 generaties eigenaars blijven.
In 1890 komt Ferdinand Peeters op het hof. Na hem zijn zoon Jules en diens zoon Alexis volgt hem op. In 1962 kocht Alexis het hof en van dan wordt de eigenaar ook de uitbater.
Vandaag zijn Josse en Jan de uitbaters. In 1989 werd de boomgaard aangeplant: ongeveer 18000 bomen.(Jonagold en Elstar). Verder verbouwt men graan, aardappelen en suikerbieten.
De hoeve is gerenoveerd. De witte kalklaag werd verwijderd. De koer (15a.)werd gekasseid. De klok en de waterput (35m. diep) dragen de jaartal 1761.
In de weide staat nog de bakoven . (brandgevaar)
We dalen af naar MENNEKESBRUG
Op deze plaats kan men tijdens de zomer, bij volle maan de kabouters aan het werk zien.
Herckenrath heeft in zijn synthese van Huldenberg daarom op de poort van t Hof ten Bos een kabouter geplaatst.
Hoogstwaarschijnlijk waren de gronden eigendom van de familie Mennekens. Vandaar...
Hier is het echt Brabanten in de winter (met sneeuw) zuiver Breughel.
Via de stijgende holle weg komen we aan
GANSPOEL
Gelegen op een zeer oude site van Huldenberg.
Gesticht in 1928 door pater Angelo Van den Bosch - oorlogsblinde.
Werd tot 1941 beheerd door de zusters van Keyhof en dan overgenomen door de zusters van Sint Vincentius à Paulo uit Dendermonde. Er zijnnu nog 8 kloosterlingen die niet zichtbaar actief meer zijn in de instelling. Dendermonde heeft zo maar een school. Vormt nu samen (sinds 1980) met Woluwe (KIBG) één onderwijsinrichting.
Sinds de jaren veertig was het een gemengde tweetalige instelling. Door aankoop van gronden kon het instituut geleidelijk uitbouwen tot wat het is de dag van vandaag.
In 1950 werd het erkend om 120 blinden of gezichtgestoorden op te nemen.
Vandaag is het een basisschool, een technische en een secundaire school telkens BO. Daarbij komt nog het verblijf voor de volwassenen en het huis van de zusters.
De zusters verlieten de instelling in september 2003.
Er zijn nu 100 leerlingen. in de school.Ook verblijven er 60 volwassenen en werken er ongeveer 200 mensen. Een dorp op zijn eigen.
In 1928 werd de eredienst ter ere van Onze Lieve Vrouw der blinden officieel ingesteld. Viering die zijn oorsprong vind te Brugge in 1305. (De Blindekens).
Door het veld, waar we precies op het eind van de wereld zijn, volgen we de weg. Na ongeveer 1km slaan we naar links in en dalen de Koppendelle af. Langs deze holle weg bereiken we de Ganzemansstraat ( vertrekt in Neerijse.)
We volgen naar links en komen aan de hoeve
TERSAART
Naar alle waarschijnlijkheid ontstaan op een plaats gewonnen op het bos (Waals: sart = rode)
in de 12de 13de eeuw. Misschien wel eigendom van de abdij van Corbie, die eigenaar was van de parochie van Neerijse. De oudst gekende eigenaar gaat terug tot de 16de eeuw.
In 1846 gekocht door graaf Vanderstegen De Schrick en in1911 overgekocht door graaf de Liedekerke
Wat verder staat de hoeve
RAFFELBERG
Gelegen op het grondgebied van Leefdaal.
Er wordt sinds de 14de eeuw op deze plek geboerd. De boerderij is eigendom geweest van de abdij van Affligem.
Vandaag is ze eigendom van de familie Lippens die ze in 1936 van de familie Orban kocht. Het goed is ook eigendom geweest van de heren dan Loonbeek.
Het is een gemengd bedrijf met 60 ha landbouwgrond en 50 koeien: melk- en slachtvee.
De boerderij ligt in een waardevol landbouwgebied dat ook nitraatgevoelig gemerkt is. Dat brengt mee dat de boer problemen heeft met het mestoverschot. Dus: ... minder dieren kweken.
Tijdens de storm van 1990 waaide de schuur aan de achterzijde om. Daardoor is het geen vier-kantshoeve meer en heeft men een prachtig zicht op de velden. Wel bouwde men verderop een grote hangar.
Op het bovenlinteel van de staldeur staat 1789. Franse Revolutie. Men denkt dat toen de hoeve als zwart goed verkocht werd.
De tramlijn Vossem - Tienen ging onderaan de hoeve door richting Tersaet (waar een oplaadplaats was) zo naar Loonbeek en verder naar Tienen.
Voorbij deze hoeve nemen we de oude trambedding
TRAMLIJN VOSSEM- TIENEN
Lijn die door de velden liep en daarom eigenlijk zeer toeristisch was.
Het was een aftakking van de lijn Brussel -Tervuren - Leuven.
In Vossem vertrok de lijn naar Tienen via Loonbeek, Neerijse, Sint-Joris-Weert, Hamme-Mille, Hoegaarden, Tienen.
Werd geopend in verschillende trajecten: 16-06-1902: Tienen - Bevekom
15-06-1903: Hamme-Mille - Sint-Joris-Weert
03-04-1905: Sint-Joris-Weert - Vossem
Sloot aan op de lijn Brussel -Tervuren (1892) en Tervuren- Leuven(1897).
De lijn Brussel -Sterrebeek - Vossem -Leuven werd geëlektrificeerd tussen 1930 - 1937
Vossem -Tienen werd nooit elektrisch uitgebaat.Zwarte Jean trok puffend en hijgend door de velden;
De tram verdween: Vossem - Tervuren: 30-06-1954
Hamme-Mille - Vossem : 20-04-1957
Brussel-Vossem-Leuven:19-05-1961
Deze tram bediende ook de hoeven van Tersaet en Raffelberg om de suikerbieten te vervoeren.
Tussen Loonbeek en Neerijse is er over de IJse nog altijd een brugje te zien.
Sommige trajecten zijn wandelweg geworden. Andere ... meestal stoemelings door de aanpalende eigenaar ingepalmd.
Aan de LEEUW slaan we links in en langs een mooie holle weg bereiken we de VEEWEIDE waar we linksnemen.
LEEUW
Oud-Nederlands voor: heuvel.
Nr. 113
Gepensioneerde aannemer (+1991) maakte zelf de miniatuursteentjes (beton en kleuren) en bouwde kasteel en windmolen tussen 1966 en 1969. Het kasteel is een kopie van wat in Faulx les Tombes staat.
Als matrijs gebruikte hij een lucifersdoosje. Daar dat maar eenmaal te gebruiken was , knutselde hij zelf een plank met vormen. Met een speciaal klein truweeltje metste hij de onderdelen en met behulp van vrienden werd het geheel in mekaar gezet. In het kasteel zijn meer dan 22000 steentjes verwerkt .Hij bouwde ook het conciërgehuis maar het voldeed hem niet en het werd afgebroken.
Elk jaar krijgt men er nog veel bezoek.
VEEWEIDE
Dit gehucht heette vroeger Nederduisburg. De Veeweide (rechts) bleef het langst bestaan en het gehucht werd VEEWEIDE.
We nemen de eerste straat rechts en gaan voorbijde
KAPEL ONZE LIEVE VROUW DERREEDELLE
Gebouwd in 1872 ter nakoming van een gelofte. De stenen werden ter plaatse gebakken.
Nu wordthet klimmen. Maar het loont de moeite want boven hebben we een prachtig zicht: de LINDEBOOM met de KAPEL, de KERK van DUISBURG en deWATERTORENS.
LINDENBOOM
Op de kruising van wegen. Deze kruising wijst op een Romeinse rechthoekige percellering. Dit kruispunt is een mooi voorbeeld van een oude kadastrale indeling
Op zo een kruispunt werd een lindeboom geplant In de schaduw ervan werd steeds een kapel gebouwd (bijgeloof). Deze is van 1863 en gerestaureerd in 1984.
KERK VAN DUISBURG
Sinte-Catharinakerk uit de 13de eeuw. Gotische stijl. Kenmerkend is het lager gelegen kerkschipten opzichte van de rest.
WATERTORENS
De oudste werd gebouwd in 1950 en de tweede in 1978. Allebei zijn eigendom van Vlaamse watermaatschappij. Zij staan in voor de verdeling van het water ook in Huldenberg.
We volgen, naar links de weg naar HULDENBERG tot de serren van Potter.
Juist voor de grote baan dalen we de RATTENBERG af en komen langs het voetbalterrein in het dorp.
Voor ons de kerk op haar hoogte.
ONZE-LIEVE-VROUWEKERK
Mooie gotische kerk uit de XIII de eeuw. Ingeplant op een heuvel te midden van een ommuurd kerkhof. Ze is de vervanging van een Romaans gebouw. De laatste restauratie dateert van 1999.
We volgen der Goossensstraat opwaarts tot aan het nieuwe kerkhof. Daar nemen we rechts tot de Rochuskapel. Dan terug links de Solheidelaan op en dalen deze dan af tot nr. 1.
We zijn rond. Proficiat!
Nu hebben we dorst zeker ?
Onze dank gaat uit naar:
De Zusters van Ganspoel voor de documentatie over het instituut.
De Familie Peeters voor de documentatie over Hof ten Bos.
De Familie Desmet voor de info over het Hof Raffelberg.
Het museum van De Lijn voor de inlichtingen betreffende de tramlijn Vossem-Tienen.
De weduwe Louis Reniers voor de info over het kasteeltje in de Veeweide.
In weiden en langs wegen vindt men nu deze plant. : het gewone duizendblad.
Het is een winterharde meerjarige plant.
Met zijn witte bloempjes en zijn diep ingesneden blaadjes wiegt dit lid van de composietenfamilie heen en weer in de wind. De sneeuwwitte bloempjes schitteren in de zon. Al zijn ze soms rozig getint.
Aan de Latijnse naam Achillea millefolium is een legende verbonden.De Griekse held Achilles zou steeds, wanneer hij ten strijde trok, deze plant bij zich gehad hebben om de gekwetsten te kunnen genezen. Zo vermeldt Plinius
De tweede naam: millefolium verwijst naar het bladdat schijnbaar uit duizend kleine blaadjes bestaat. In feite is het blad, dat rijk is aan vitaminen en mineralen, is diep ingesneden.
De plant verdraagt goed de droogte en zelfs het maaien deert hem niet. Want uit de wortelstok zullen nieuwe planten opschieten.
De bloem trekt talrijke insecten aan. Zij is ook de waardplant voor heel wat nachtvlinders. Dat betekent dat deze vlinders hun eitjes op het duizendblad afzetten. De rupsjes bevinden zich dus op een gedekte tafel.
De plant bloeit van juni tot september. Het zaad, een gevleugeld nootje, is klein en grijsbruin.
Het duizendblad is al eeuwen een artsenij en keukenplant.
Enerzijds omdat hij een aromatische, op salie lijkende geur, verspreidt. Ook omdat hij in de geneeskunde gebruikt wordt voor vele doeleinden.
Het blad, fijngehakt, wordt verwerkt in salades ofbereidt als spinazie in de 17de eeuw. Vandaag bereidt men er kaasdipjes mee.
Het werd zelfs bij het bier brouwen gebruikt voor men de hop kende. Het blad was verwerkt in het gruut. Dit gaf smaak aan het bier.
Heeft men zich gesneden bij het scheren dan kan men met een blad de bloeding stelpen. Men moet het dan wel bij de hand hebben.
Heeft men tandpijn dan kan men op een blad kauwen.
Aftreksel als thee wordt gebruikt tegen spijsverteringsstoringen, regeling van de maandstonden, transpiratieproblemen oplossen, het lichaam te reinigen en een verkoudheid te genezen.Overmatig gebruik kan de huid wel gevoelig maken voor het licht.
Bloemen worden dan weer gebruikt voor een gezichtsstoombad of als behandeling van een vette gezichtshuid.
Niets zo goed als de bloem van het duizendblad om een verkwikkend en ontspannend bad te bereiden
Plukt een tuil bloemen en laat deze omgekeerdopgehangen drogen dan heeft men daarna nog maanden de zomer in huis. Je kan dar dan nog gedroogde bloemen van het boerenwormkruid bijstekken en je hebt een prachtig boeket.
De O.-L.-Vrouwekerk van Huldenberg is meer dan 750 jaar oud.Zij is één van de oudste gotischebouwwerken van ons land en heeft in al die tijd verschillende evoluties gekend. Zo is zij één van de enige kerken waar de overgang van vroege gotiek (13e eeuw) naar Brabantse gotiek (14e eeuw) duidelijk zichtbaar is.In dit artikel geven we u enkele kijktips om haar ontwikkeling beter te begrijpen.
Van romaans naar gotiek
Gotiek is in de 12e eeuw in Frankrijk ontstaan.Het duurde bijna een eeuw vooraleer men de eerste godshuizen in gotische stijl in onze contreien begon te bouwen.
Tot 1200 waren de kerken in onze streek in romaanse stijl gebouwd, een architectuur die vrijwel steeds uitging van een zware, gesloten en vrij sobere bouwwijze.Dit kwam overeen met een algemene houding waarbij ingetogenheid, soberheid en gebukt gaan voor de Heer een uiting was tegenover de almachtige God.
Met de gotiek heeft men dit doorbroken : de nieuwe kunstvorm streefde naar openheid, slankheid en rijke versiering. De kerk, het huis van God, moest een groots centrum voor het geloof worden.Men probeerde een hemelse sfeer in het gebouw te verwezenlijken.
Deze nieuwe stromingen konden in de praktijk omgezet worden dankzij de nieuwe constructiemogelijkheden van het kruisribgewelf.Om dit te ondersteunen deed men een beroep op steunberen, luchtbogen en spitsbogen.De traditionele romaanse tongewelven lieten dergelijke vergrotingen niet toe.
De aanzet om gotische werken uit te voeren kwam er door toedoen van de politieke machthebbers.In Brussel werd op vraag van Hertog Hendrik 1 een nieuwe kooromgang in gotische stijl aangebracht aan de romaanse Sint-Goedelekerk (1226).Hendrik 1 bezorgde Brabant dankzij zijn contacten met Frankrijk een op dat ogenblik revolutionair bouwwerk.
Het voorbeeld kende spoedig navolging.Het koor van de nabij gelegen Kapellekerk werd in gotische stijl opgetrokken (1250-1275).
Vroege gotiek in Huldenberg
Het was tevens in die periode dat het koor van de kerk van Huldenberg verwezenlijkt werd (1251).Later werden op andere plaatsen, nl. in Duisburg en Sint-Agatha-Rode, kerken gebouwd in gotische stijl.
Het is dus merkwaardig te moeten vaststellen dat in Huldenberg voor het eerst in een Brabantse parochie (buiten Brussel) een gotische kerk gebouwd werd.
In een eerste fase is men begonnen met het koor, wellicht het meest prestigieuze onderdeel waarbij men gebruik maakte van het kruisribgewelf. Dit is met fraai gebeeldhouwde sluitstenen en ribben afgewerkt, het geheel rustend op met maskerkoppen versierde kraagstenen. Jean-Pierre Van Binnebeek (wordt vervolgd)
Bij het begin van een warme zomerdag ziet men aan planten en hagen de spinnenwebben bepareld met dauwdruppels als diamanten glinsteren in de opkomende zon. Het is meestal het web van de kruisspin.
Met haar acht behaarde poten lijkt het wel een monster. Velen hebben dan ook schrik van de spin (arachnafobie).
Hier bij ons leven nochtans geen gevaarlijke spinnen; ze zijn niet eens in staat om door onze huid te bijten.
De kruisspin (13mm) is te herkennen aan het witte kruis op de rug.
De mannetjes zijn kleiner dan het vrouwtje en maken geen web.
Hij loopt wel gevaar. Want als hij het web afstroopt naar voedsel loopt hij gevaar van opgegeten te worden door het vrouwtje. Eten is eten!
Het weven van een web is een ingewikkelde affaire. De spinnen zijn echter met die weefgave geboren. Wanneer het web niet meer voldoet dan wordt het gewoon opgegeten door de spin en volgt er een nieuw web.
Om te vermijden dat ze in haar web verstrikt geraakt zijn haaracht poten bedekt met een olielaagje.
In het midden vanhet net wacht ze op haar prooi. Deze zal in het net verstrikt geraken maar ook aan de kleverige draden blijven plakken. De spin bijt insect om het te verlammen, omwikkelt het met spinsel en spuit er enzymen in om het lichaamsweefsel op te lessen. De maaltijd kan beginnen. Is er niet onmiddellijk nood dan wordt het brokje naar de zijkant gebracht en bewaard voor later.
De kruisspin legt 800 eitjes op een hoopje en spint er een gele laag spinsel om.
In de lente komen de jonge spinnen uit maar ze blijven in een bal bijeen. Stoort men ze dan valt de bal uit elkaar.
eitjesjonge spinnen
spinnenweb van kruisspin
EEN LEGENDE
Hoe de kruisspin haar kruis kreeg.
Vanuit het web tussen twee struiken kon de spin zijn ogen niet geloven. Zij zag, bijna tweeduizend jaar geleden, de soldaten zonder mededogen dobbelen om het geweven kleed van de veroordeelde. In doodsstrijd hing deze aan het kruis. Het bloed liep van de doornenkroon over zijn gezicht. Hij werd belaagd door vele vliegen die zich te goed deden aan het geronnen bloed. Jezus had duidelijk last van het gekrioel van de insecten. De spin kreeg medelijden en kroop uit haar web, liep naar het kruis en omhoog naar het gezicht. Zorgvuldig weefde zij draad voor draad een web rond het hele hoofd. Zij spon de draden zo nauwgezet, dat het gezicht een grijze waas kreeg. Toen de spin klaar was liep zij rustig naar beneden. De zon scheen toen zij over de grond terug liep naar haar eigen web. De spin draaide zich om en keek omhoog. Ze zag dat de vliegen zich boos maakten omdat ze door het web het bloed niet meer konden bereiken. Het leek of Jezus dankbaar naar haar glimlachte. Op dat moment viel de schaduw van het kruis precies op de rug van de spin. Het leek of er in haar oor gefluisterd werd: Dank je wel, spin, voor je goede zorgen. Rustig en tevreden liep de spin terug naar haar web. Daar aangekomen zag zij dat het kruis op haar schild niet verdwenen was en zij realiseerde zich dat zij een web had geweven voor een bijzonder iemand. Het dankbetoon van God voor het mededogen van de spin werd aan al haar nakomelingen doorgegeven. Zij hebben nog steeds een kruis op hun rug en daarom worden ze kruisspinnen genoemd.
Bij het bekijken van deze foto zullen velen even het voorhoofd fronsen en denken dit is toch de acacia.Wij noemen hem inderdaad acacia maar officieel is zijn naam robinia pseudo-acacia. In onze streken wordt hij acacia genoemd omdat het bladsysteem gelijkt op de echte acacia. Maar diezijn bladeren zijn fijner en vouwen toe bij aanraking. Ook de bloemen zijn anders: wij kennen ze als mimosa.
Zijn naam robinia heeft hij te danken aan de 17de eeuwse hovenier: Jean Robin.
Hij kweekte in de plantentuin van Parijs deze bomen nadat hij zaad had laten overkomen uit Amerika. Soms noemt men de boom ook Valse acacia of witte acacia.
Het is een boom die weinig eisen stelt aan de grond. Maar de bodem mag niet te droog zijn. Ook is hij gevoelig voor kou en nachtvorst.
De boom groeit snel. Hij maakt heel wat uitlopers en zorgt ook voor vele zaden.
In de lente draagt hij zoetgeurend trossen vlinderbloemen. Deze bloemen zijn eetbaar en bezorgen ons de fijn lopende acaciahoning. Voor de rest is de plant giftig en dus te mijden.
Na de bloei siert de boom zich met peulen waarin een 5-tal zaden zitten.
In de herfst springt de peul open en de niervormige zwarte zaden worden weggeslingerd. De peulen zelf blijven de hele winter aan de boom.
Ook heeft de boom ferme doornen.
Het hout is geel, taai en duurzaam. Het ruikt bitter door de aanwezige looistof.
Een eigenaardigheid: Op de wortels groeien stikstofknolletje die de boom voorzien van de nodige stikstof. Men moet dus geen stikstof inwerken in de grond.
Spelletjes
Ritst men tussen duim en wijsvinger de blaadjes af dan heeft men een groene bloem.
Als kind plukten wij de blaadjes één voor één van het steeltje daarbij zeggend: kajut (hut), huis, kasteel. Wat men zegde bij het laatste blaadje dat men plukte wel daarin ging men later wonen.
Op later leeftijd werd dat dan: hij/zij ziet mij graag ; hij/zij ziet mij niet graag. Wat men dan bij het laatste blaadje zegde dat was het dan !
Gebruik
Daar het een harde houtsoort is wordt het veel gebruikt als het hout om tandwielen, laddersporten, pinnen te maken. Wel moet het hout zeer droog zijn. Anders gaat het werken.
Ook gebruikt men het om wijnranken te steunen. Het is weinig of niet onderhevig aan rot.
Polen en Hongarijehebben hele bossen robinia op hun grondgebied.
Zij zijn dus leveranciers van hout maar ook van honing.
Eén keer per jaar breng ik een bezoek aan mevrouw Van Praet. Ze woont in de stad, op een net appartement, drie hoog. Mevrouw Van Praet is al jaren weduwe. De kinderen zijn uitgetrouwd. Ze is veel alleen. Een eenzame, maar dappere vrouw.Met haar zoon Dirk versleet ik nog mijn broek op de middelbare schoolbanken.Toen kwam ik er veel aan huis. Later groeiden onze wegen uiteen: ieder had zijn werk, zijn zorg, zijn bezigheden, en zo werd dit contact verdund tot een jaarlijks bezoekje.
"Ik ben blij u weer eens te zien", zegt mevrouw Van Praet, als ik uit de lift stap, Hoe gaat het met u?"Zonder antwoord af te wachten, vervolgt ze : "Weet ge het al van Dirk? Hij werkt niet meer in die Antwerpse firma. Hij is in Gent, en heeft daar een goede job. En Liesbeth (zijn vrouw) heeft een betrekking als onderwijzeres; ze neemt Anneke en Kristof mee naar de kleuterschool, da's gemakkelijk, en... maar, ga toch zitten! Kom, ik zal uw jas weghangen."
Mevrouw Van Praet (nomen est omen ?) begeeft zich naar de vestiaire, terwijl ze het verhaal van Dirk, Liesbeth, Anneke en Kristof voortzet. Zolang het bij die vier namen blijft, kan ik volgen, maar verdere uitweidingen, verbindingen of vertakkingen in de stamboom, haal ik niet.
"De neef van de schoonbroer van Dirk", vervolgt mevrouw Van Praet, "je weet wel : Herwig, wel, die zijn neef...."
"Karel ?" raad ik roekeloos.
"Nee, niet Karel", verbetert mevrouw Van Praet, "Gerard!"
"Karel", tracht ze te verduidelijken, "is de halfbroer van Liesbeth, uit het eerste huwelijk van Louis met Rosa - dat weet je toch - maar Gerard die is..."
Enz., enz.
Mevrouw Van Praet begint aan een nieuwe stamboom. Stamboom? Dit is geen boom meer. Dit is een oerwoud.
"Zal ik koffie zetten?" onderbreekt ze plots.
"Heel graag, mevrouw!"
Ik heradem, ben blij voor de korte onderbreking.
Mevrouw Van Praet gaat naar de keuken en begint ondertussen het uitvoerig verhaal van de appendicitis van Kristof (zoontje van zoon Dirk), een paar maanden geleden.Ze schotelt mij een heel medisch dossier voor. Gelukkig is Kristof nu weer o.k.
Daarna mag ik nog kijken naar de mooie kleurtekeningen van Anneke - gemaakt bij kleuterjuf Suzanne - die ze kreeg ter gelegenheid van haar Moederdag.Het herinneringsalbum van het gouden huwelijksjubileum van nonkel Jef en tante Fien wordt bovengehaald, en tenslotte nog wat foto's van de laatste vakantie aan zee : Anneke en Kristof aan het strand, Anneke en Kristof in het water, Anneke en Kristof in de duinen, Anneke en Kristof op wandel met mama, enz., alles voorzien van uitgebreid commentaar.
Mevrouw Van Praet maakt haar koffie niet met een modern koffiezetapparaat, maar met de goeie, ouwe waterketel.Die is inmiddels finaal uitgekookt. Je kan het ruiken.
"Hoe is 't mogelijk?" merkt ze verbaasd op.
"Misschien te weinig water in gedaan?" tracht ik te vergoelijken.
Een tweede poging wordt ondernomen, en nu met meer succes.Koffie slurpend en koekjes knabbelend, raak ik volledig op de hoogte van wat de familie Van Praet het laatste jaar heeft meegemaakt.Schier zonder ademhalen, babbelt mijn gastvrouw voort.Het doet haar zichtbaar goed wat te kunnen praten. Een eenzame, dappere vrouw.
Na een uur of twee kraam ik op en neem afscheid. Ik heb, geloof ik, nog geen tien zinnen kunnen zeggen.Mevrouw Van Praet begeleidt me tot aan de lift.Wanneer ik binnenstap, schijnt ze in een moment van verbijsterende helderheid te beseffen dat ik nauwelijks aan het woord ben geweest. Terwijl de liftdeuren dichtschuiven, vraagt ze haastig : "En hoe gaat het met u, eigenlijk, zeg, hoe gaat het met u, na uw hartoperatie?De lift zakt al naar beneden, en ik roep: "Goed, heel goed, dank u !" Ik beland op het gelijkvloers.Waarschijnlijk heeft ze mijn geroep niet meer gehoord.
Op open plekken in het bos en langs holle wegen en kanten staan ze nu in volle bloei: de bremplanten. Hun goudgele vlinderachtige bloemen schitteren in de zon. Deze bloemen verspreiden een zeemzoete geur en zijn dus van op afstand al te ruiken. Ze zijn rijk aan stuifmeel en trekken dus de bijen aan.
Om er bij te geraken moeten ze op de onderste lip gaan zitten. Door het gewicht springen stamper en meeldraden te voorschijn. De bij kan bij de nectar maar laadt ondertussen stuifmeel op haar rug. Bij een volgend bloemenbezoek gebeurt hetzelfde maar het stuifmeel op de rug zet zich nu af op de vrijgekomen stampers en de bloem is bevrucht. Zo helpt dus de bij mee in ruil voor stuifmeel en nectar.
Eind van de zomer hebben zich de peulen gevormd met daarin de zaden.Wanneer deze nu rijp zijn springt de peul open en slingert de zaadjes weg.Vandaar dat wij in de nazomer soms opschrikken van een knisperende de klap. In de beurt zal er een brem staan en die slingert zijn zaadjes weg. Deze zaden zijn giftig.
Nog een eigenaardigheid: op zijn wortels vindt je ook stikstofknolletjes terug, net als bij de robinia en de erwten. De struik kan tot 2 m hoog worden. Hij heeft immer groene dunne twijgen.
De plant is wel vorstgevoelig en zal na strenge winters zichzelf verjongen.
De brem stelt zich tevreden met zandige gronden in heide en bossen en op de bermen. Hij bloeit pas in zijn derde jaar. Soms doet hij dat nog eens over in het najaar bij heel mooi weer.
De twijgen werden indertijd gebruikt om bezems te maken.
Een weetje
De hertogen van Bretagne, die ooit de koningskroon van Engeland( 1154 1485) droegen, hadden in hun wapenschild een afbeelding van de gewone brem. Daarom werden zij ook de Plantagenets genoemd. Het geslacht was betrokken bij de honderdjarige oorlog (1337 1453) tussen Engeland en Frankrijk.
In het Frans heet de brem genêt. Komt van het Latijn planta genesta. Vandaar de naam.
In sommige dialecten noemt men deze plant genst. Hetgeen weer verwijst naar de wetenschappelijke naam. Andere namen zijn bezemkruid en priemkruid.
Volgens een oude legende zou brem door de Heilige Maagd vervloekt zijn omdat de openspringende peulen zoveel lawaai maakten dat zij de Heilige Familie bijna verraden aan koning Herodes hebben.
Geneeskunde
Het is een ingrediënt voor talrijke medicijnen tegen nier- en blaasklachten.
Volksgebruik
De zaden werden wel eens als surrogaatvoor koffie gebruikt.
Voor men bij het brouwen hop gebruikte, gaven de jonge groene toppen de bitterheid aan het brouwsel.
De jonge bremknoppen werden ingemaakt in het zuur en werden als kappertjes gebruikt. Men beschouwde ze als een delicatesse.
Brem werd vroeger in huis opgehangen om het kwaad te weren. Met een brembezem kon men het kwaad het huis uit vegen.
Misschien werkt het tegenwoordig ook nog. Het is het proberen waard.
In 1997 verscheen een interessant werk over de geschiedenis van de Koninklijke Filharmonie van Ottenburg.Raf Steeno die jarenlang voorzitter was, was de auteur.De tekst is in die mate leerrijk omdat het een beeld schetst van de sociale relaties in een dorp waar de mogelijkheden tot vermaak beperkt waren.
Raf Steeno gaf ons de toelating een deel van dit brokje Ottenburgse geschiedenis te publiceren.
Voor wie geïnteresseerd is: er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar.
Deel 1 Oorsprong en politiek
Voor de oorlog van 1914-18 hing Ottenburg volledig af van de stad Waver.De post, de Rijkswacht, de belastingen en later ook de telefoon waren allemaal gevestigd te Waver.Ook voor de dokter, de apotheker, de markt (kleding, schoenen, enz.) waren de Ottenburgenaars volkomen afhankelijk van Waver.
Het is dan ook niet te verwonderendat dit alles een grote invloed had op het reilen en zeilen van onze Ottenburgse gemeenschap.
Van in de 19e eeuw waren in Waver, twee grote, goed gestructureerdefanfares, die respectievelijk de namen droegen van: Les Amis Réunis en La Philharmonique.Rond de eeuwwisseling groeide hun aantal naar vier.Zij waren mekaar waard en beschikten over 60 à 70 of in sommige perioden over nog meer muzikanten.Regelmatig hadden in Waver grootse muziekactiviteiten plaats, bijzonder op de Alphonse Bosch- en de Kerkplaats.Veel inwoners uit Ottenburg snoven de sfeer en aantrekkingskracht van deze verenigingen en hadden een sterke behoefte ooit eens muzikant te worden in een vereniging te Ottenburg.
In 1876 werd deze droom gerealiseerd, en stichtte men in onze gemeente, dus helemaal onder de invloed van Waver, een fanfare met als naam: Les Amis Réunis.
Veel inwoners uit onze gemeente die het niet eens waren met de ideeën van deze personen wat zich bij de gemeenteraadsverkiezingen duidelijk manifesteerde, speelden met de gedachte om zelf ook een muziekvereniging te stichten.Dit werd reeds drie jaar later, nl. in 1879 bewaarheid.
Automatisch en naar Wavers voorbeeld kreeg deze de naam van La Philharmonique (dit betekent muziekminnend).
Deze twee muziekverenigingen gingen in Ottenburg elk hun eigen weg maar bij de gemeenteraadsverkiezingen steeg de spanning en was jaloersheid, naijver en allerhande twisten de aanleiding tot een soms geanimeerde tweestrijd.
Les Amis Réunis bestond hoofdzakelijk uit katholieken terwijl la Philharmonique een meer liberale strekking had.
In 1997 verscheen een interessant werk over de geschiedenis van de Koninklijke Filharmonie van Ottenburg.Raf Steeno die jarenlang voorzitter was, was de auteur.De tekst is in die mate leerrijk omdat het een beeld schetst van de sociale relaties in een dorp waar de mogelijkheden tot vermaak beperkt waren.
Raf Steeno gaf ons de toelating een deel van dit brokje Ottenburgse geschiedenis te publiceren.Voor wie geïnteresseerd is: er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar.
Het was dus in het jaar 1879 dat enkele personen de koppen bij mekaar staken met als doel een nieuwe fanfare te stichten om te kunnen wedijveren met de reeds bestaande muziekvereniging.Het waren de heren Jan-Baptist Lenoir, Michel Michiels en Jozef Peeters, drie mannen uit de begoede middenklasse, die terzelfder tijd ook verzeild waren in de dorpspolitiek, met andere woorden op dit gebied rechtstreekse concurrenten van de reeds bestaande maatschappij.Deze drie families zullen in de loop der jaren een grote rol spelen in de ontwikkeling het voortbestaan van de vereniging.
Volgens goede bron hebben op dat moment zelfs enkele muzikanten van de reeds bestaande fanfare, Les Amis Réunis, zich aangesloten bij de nieuwe vereniging, omwille van bestaande vriendschapsbanden.Zulke feiten zullen zich in de toekomst nog enkele malen herhalen.
Hard hebbend deze mensen gewerkt.Maar met de steun van enkele vrienden werd spoedig het beoogde doel bereikt en op korte tijd stapten zij fier door de Ottenburgse straten met hun muziek om dan het jaar daarop, in 1880, met een eigen vaandel te kunnen pronken.
Deze nieuwe fanfare had natuurlijk een bestuur nodig en het waren de stichters die onwillekeurig de eerste bestuursleden werden met Jan-Baptiste Lenoir als voorzitter, Michel Michiels als ondervoorzitter en Jozef Peeters, de man die er een dagboek op nahield, als secretaris.Deze laatste werd enkele jaren later erevoorzitter terwijl nog andere vrienden hielpen om de vereniging in rechte banen te leiden en de verschillende taken te verdelen.
Het voornaamste element bij een fanfarestichting was natuurlijk de zorg voor de nodige fondsen, nodig voor de aankoop van instrumenten, muziekpartituren, studieboeken en de aanwerving van een bekwaam muziekmeester.
Er was in t algemeen weinig geld bij de mensen, die allemaal een eenvoudig leven kenden, met weinig inkomsten en lange werkdagen.Van muziekscholen was er natuurlijk geen sprake om dezelfde reden: gebrek aan tijd, aan geld en nog meer het probleem van de moeilijke verplaatsingen.
Hoe konden ze dan hun voornaamste onkosten dekken?
Daarvoor werden er op de eerste plaats leden, zeg maar supporters gerekruteerd.Die betaalden 6 Fr. per jaar en mochten daarvoor gratis naar het jaarlijks concert komen.Zij waren een geweldige morele steun voor de muzikanten en lieten hun voorliefde voor hun verenging graag zien aan de buitenwereld door hun aanwezigheid op iedere muzikale activiteit.
De muzikanten moesten in principe om hun instrument te helpen betalen maar nog meer als bewijs van lidmaatschap dezelfde bijdragen inbrengen maar zij deden dit door maandelijks O,50 Fr. te storten.Verder was er een jaarlijkse gemeentelijke subsidie van 25 Fr. Daarvoor moest de vereniging haar medewerking verlenen aan de jaarlijkse processies: Kermisdag, H. Sacramentsdag en de daarop volgende donderdagavondprocessie.De gemeentelijke bijdrage werd stilaan verhoogd en bedroeg in 1914 reeds250 Fr.
(Wordt vervolgd)
Raf Steeno
Uit "De koninklijke Filharmonie, een brokje Ottenburgse Geschiedenis"