De Dijlevallei heeft reeds zeer vroeg mensen aangetrokken. Dat de Kelten in de streek aanwezig waren staat vast. De naam IJse is trouwens afgeleid van het keltisch woord Iska (= water) dat een variante is van Uiscea uit. Dit laatste woord heeft tevens het woord whisky gevormd.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Neerijse moet daarom verklaard worden als een nederzetting die zich ontwikkeld heeft onderaan de waterloop de IJse, in tegenstelling tot Overijse. Ook later, tijdens de Romeinse periode, zijn in het gebied mensen komen wonen.
Op het einde van de 4e eeuw bedekte het kolenwoud, het Carbonaria Sylva het gebied van Brussel tot de streek tussen Samber en Maas. Na de Frankische invallen behoorde het gebied ten tijde van Karel de Grote tot het Karolingisch domein. Wij hadden toen nog altijd te maken met een bosrijke streek, afgewisseld met heiden, beemden en een grillig reliëf. De oude kaarten tonen aan dat de bossen zowat overal gespreid waren zodat wel eens gesproken werd van Cleyn Soniën.
Bepaalde factoren hebben op dat ogenblik het ontstaan van een dorpsgemeenschap in de hand gewerkt. Eerst en vooral de waterstromen zoals de Dijle en de IJse die zich door dit landschap doorkronkelen.
Corbie
Op religieus vlak kende Neerijse in de 12e en 13e eeuw een bloeiperiode. Dit was te danken aan de merovingische koninklijke Abdij van Sint-Pieter van Corbie.
Zij was één van de befaamste en machtigste religieuze instellingen in de middeleeuwen en was gelegen bij Amiens in Noord-Frankrijk.
Zij werd in 657 door de koningin en heilige St-Batilda gesticht, die haar een domein van 6 mijlen in de ronde geschonken had. Het klooster trok honderden kloosterlingen onder wie Adalardus.
Adalardus was de kleinzoon van Karel Martel en had zijn jeugd doorgebracht op het hof van Karel de Grote. Bij zijn toetreding tot de orde schonk hij het klooster zijn prinselijk patrimonium dat onder andere in het huidige België lag. In Brabant had hij bij voorbeeld bezittingen in Bertem, Neerijse, Overijse en Huldenberg. Hij stierf in 827 en werd heilig verklaard.
Corbie was in de Middeleeuwen oppermachtig. Zij was het centrum van zowel het religieus als het profaan leven. In 1323 werd zelf in haar prachtig binnenhof een kruistocht gepredigd.
Neerijse kon delen in het luister van het machtige klooster van Corbie.
Uit die periode dateert de Romaanse kerk waarvan de torens uit die periode overgebleven zijn. Alleen het feit dat de kerk twee torens had is een duidelijk bewijs dat Neerijse een belangrijk religieus centrum was. Opvallend is wel dat de kerk gebouwd is in de schelderomaanse stijl : de torens staan in het midden in tegenstelling tot de andere Romaanse kerken van de streek, denk maar aan Bertem waar de toren in het westen staat en tot de maasromaanse groep behoort.
De parochie Neerijse is één van de oudste van de streek. Dankzij de aanwezigheid van de abdij van Corbie werd Neerijse reeds in de vroege Middeleeuwen, in tegenstelling tot naburige dorpen, uitgebouwd tot een volwaardige parochie.
Neerijse werd toen opgenomen in het bisdom Kamerijk (Cambrai) en maakte deel uit van de dekenij Brussel. Het bisdom Luik kwam heel dichtbij: de Lane en de benedenloop van de Dijle vormde natuurlijke grenzen.
Het pachthof van Ophem en Corbeye was tijdens de late middeleeuwen de hoeve van de abdij. Getuige daarvan : de schuur vooraan die gebouwd is om het graan van de grote tienden te verzamelen. Met de teloorgang van de abdij kocht de familie van Ophem het domein, vandaar de naam. Het huidige gebouw dateert van de 16e of 17e eeuw. Er zijn wel achteraf nog veranderingen aan het gebouw aangebracht. De naam Lindenhof werd in de 20ste eeuw gegeven.
Op een bepaald ogenblik was de abdij niet meer bij machte haar immens rijkdom te beheren. De ver gelegen goederen brachten nog weinig op. In 1550 werd de abdij in commende gegeven. Het administratief beheer werd een ramp, het patrimonium volledig verwaarloosd. Daarnaast werden de domeinen van Corbie in beslag genomen telkens er een oorlog met Frankrijk uitbarstte. In 1562 kwam een einde aan de heerschappij van de abdij in onze streken.
Economische bloei en vrijheden
Essentieel waren ook de pachthoven die aan de basis lagen de economische ontwikkeling van de streek. Zij werden gewonnen op het woud. Zo stellen we vast dat er in de 11e eeuw een uitbreiding van de oppervlakte van de landbouwgrond was ; nieuwe ontginningen waren aan de orde van de dag. De randen van het Zoniënwoud werden door ontginners aangetast. Later, in de 12e eeuw werd grootschalig ontbost en nieuwe akkers werden blootgelegd.
Neerijse kreeg heel vroeg haar vrijheden en keuren van Hendrik I, Hertog van Brabant die in 1211 aan de inwoners van Neerijse een apart voorrecht verleende. Ze werden vrijgesteld van de opdracht van korenschoven, van de dodehand en van alle lasten.
Het dorp kende drie economische kernen. Eerst en vooral, Ter Meeren. De familie Van de Meeren uit Sterrebeek was in het bezit van het hof, vandaar de naam. Ridder Jan Van der Meeren is de oudst gekende eigenaar van het hof ; hij stierf in 1313. Later heette het hof Roodhof, deze naam bleef bestaan tot in de 20ste eeuw.
Aan de overkant van de IJse was er Eigen. Eigen was een allodium ; dat zijn erfgoederen die men niet door koop bv. verworven heeft ; in het Nederlands is dit vrij erfgoed, eigen, vandaar de plaatsnaam. In het franstalig gedeelte van België staat de naam Eigen voor Alleu. Iedereen kent de plaatsnaam Braine lalleud.
Veel verder stond het hof Tersaat. Wellicht is de naam een afleiding van het Franse woord Sart dat men nog terugvindt in het woord essarté= gerooid.
Jean-Pierre Van Binnebeek
Bronnen
De getuigen van het verleden van Neerijse. J.-P. Van Binnebeek & René Hallet. 2005
Uit het verleden van Huldenberg. E. Martens. 1978
|