Meer dan eens in de prehisterie werd Europa door vreemde volkeren overspoeld. En bepaald niet tot zijn nadeel, leert DNA-analyse van zeshonderd voorhistorische skeletten. HILDE VAN DEN EYNDE
Ooit konden wetenschappers de prehistorie slechts reconstrueren aan de hand van potscherven en restanten van oude nederzettingen. Maar die tijd is voorbij. Sinds archeologen hebben geleerd om de genetische code van prehistorische skeletten uit te lezen, hebben ze het begin van onze geschreven geschiedenis een eind naar voren opgeschoven. Twee artikelen die vandaag in vakblad Nature verschijnen, verdubbelen het aantal bekende DNA-blauwdrukken van prehistorische mensen. Het zijn er inmiddels al 1.336 tegen slechts 10 in 2014.
De nieuwe stroom genetische informatie zet oude archeologische dogmas over de Steentijd en de Kopertijd op hun kop, zegt hoofdauteur David Reich van de Harvard Medical School in een persbericht dat werd uitgebracht door zijn universiteit. Telkens als we nieuwe gegevens aankrijgen, stoten we op verrassingen.
Adieu Stonehengecultuur
De voornaamste boodschap die het voorhistorische DNA brengt, is dat onze voorouders lang niet zo honkvast waren als werd gedacht. Archeologen dachten dat migratie uiterst zeldzaam was, legt Reich uit. Het voorhistorische DNA doet anders vermoeden. De aanname dat mensen rechtstreeks afstammen van mensen die altijd in hetzelfde gebied hebben geleefd, is bijna voor elke plek in Europa verkeerd.
Volkeren lijken net voortdurend in beweging te zijn geweest, en bezig geweest zich met elkaar te vermengen. In een van de artikelen focussen Reich en zijn medewerkers op de verspreiding van de oude klokbekercultuur, vernoemd naar een type aardewerk dat vaag aan een omgekeerde kerkklok doet denken. Die verspreidde zich ongeveer 4.700 jaar geleden van het Iberisch Schiereiland naar Midden-Europa. Door DNA van honderden menselijke botten uit die periode te analyseren, kon het onderzoeksteam aantonen dat in eerste instantie alleen de cultuur niet de mensen die haar hadden voortgebracht de verhuizing maakte. Midden-Europeanen bleven genetisch even hard verschillen van de Iberische bevolking, terwijl ze wél hun karakteristieke potten begonnen te gebruiken.
Maar toen de klokbekercultuur zich zon 4.500 jaar geleden verspreidde naar Groot-Brittannië, verandert het verhaal. Dit keer wordt hij in persoon afgeleverd, door migranten die de oorspronkelijke bewoners van Britse eilanden bijna volledig verdringen. De mysterieuze cultuur die Stonehenge heeft gebouwd, verdwijnt binnen een paar honderd jaar. De oorspronkelijke bevolking van Groot-Brittannië werd genetisch weggevaagd, zegt Reich. Het was een bijna complete vervanging. Bij de genetische aardverschuiving werden de genen voor een blekere huid en lichtere ogen geïntroduceerd. De genen om melksuiker te verteren maakten de oversteek iets later.
Voor archeologen zijn de recente bevindingen niet makkelijk te slikken, volgens archeoloog Barry Cunliffe, emeritus hoogleraar van de Universiteit van Oxford. Er zullen mensen van streek raken, maar dat is deel van de opwinding, zei hij aan de persdienst van Harvard.
De aanname dat mensen rechtstreeks afstammen van mensen die altijd in hetzelfde gebied hebben geleefd, is bijna voor elke plek in Europa verkeerd
Neem de onverwachte massaverhuizing van mensen die op de steppen van Midden-Azië leefden. Zon 5.300 jaar geleden werden jagers-verzamelaars er op veel plaatsen vervangen door nomadische herders, de Jamna. Deze laatsten konden snel terrein winnen doordat ze paarden hadden en een nieuwe uitvinding karren. Ze lieten grote, rijke begraafplaatsen achter.
Archeologen weten al langer dat technologie uit de Jamna-cultuur ook tot Europa doordrong. Maar anders dan gedacht, verhuisden de Jamna volgens het prehistorische DNA met hun technologie mee tot aan de Atlantische kust van Europa. De enorme volksverhuizing resulteerde in heel Europa in een aanrijking van jagers-verzamelaars-DNA met steppe-DNA en in de verspreiding van Indo-Europese talen. Cunliffe: Geen enkele archeoloog had, zelfs in zijn wildste dromen, in het derde millennium voor Christus niet zon fors aandeel steppegenen verwacht in het bloed van mensen uit Noord-Europa.
Golven van boeren
Het tweede artikel in Nature gaat over de genetische geschiedenis van Zuidoost-Europa en over de introductie van de landbouw in Europa. De eerste boeren bereikten Europa vanuit Anatolië, ruim 7.000 jaar voor Christus. Vanop de Balkan rukte de landbouw vervolgens op naar het westen en het noorden van het continent, net als de Anatolische boerengenen.
Gebaseerd op DNA-analyse van 255 mensen die tussen 14.000 en 2.500 jaar geleden op diverse plekken in Europa leefden, concluderen de onderzoekers dat er niet één, maar meerdere golven boeren vanuit Anatolië Europa binnenkwamen, die zich vervolgens over het continent hebben verspreid. In Noord-Europa hielden de boeren halt op een breedtegraad waar hun gewassen niet goed meer groeiden. De mannen dan toch, want in het DNA van Noord-Europese jagers-verzamelaars verschijnt op een gegeven moment boerinnen-DNA, terwijl er geen typisch mannelijke genen worden geïntroduceerd. Reich speculeert dat er in het grensgebied tussen nieuw-gearriveerde boeren en oude jagers-verzamelaars een sociale dynamiek heeft gespeeld waarbij boerenmeisjes wel introuwden in jagers-verzamelaarsgemeenschappen, maar boerenjongens niet.