Mammoet-mannetjes stierven vaker in "natuurlijke valstrikken", zo blijkt uit DNA
Mammoet-mannetjes stierven vaker in "natuurlijke valstrikken", zo blijkt uit DNA
Zeven op de tien fossiele overblijfselen van wolharige mammoeten blijken afkomstig te zijn van mannetjes. Dat blijkt uit DNA-onderzoek op 98 specimens uit verschillende delen van Siberië. De onderzoekers denken dat de onervaren jonge mannetjes vaker alleen rondtrokken, meer risico's namen, en vaker aan hun einde kwamen door in een "natuurlijke valstrik" te vallen, die het waarschijnlijker maakte dat hun overblijfselen bewaard zijn gebleven.
"De meeste beenderen, slagtanden en tanden van mammoeten en andere dieren uit de IJstijd, hebben het niet overleefd", zei Love Dalén aan "Science Magazine". Dalén is professor evolutionaire biologie aan de universiteit van Stockholm, onderzoeksleider aan het Zweedse nationale natuurhistorisch museum, en een van de auteurs van de nieuwe studie.
"Het is hoogstwaarschijnlijk dat de overblijfselen die vandaag in Siberië gevonden worden, bewaard zijn gebleven omdat ze begraven zijn geworden, en op die manier beschermd werden tegen verwering. Onze nieuwe bevindingen impliceren dat mannelijke mammoeten vaker aan hun einde kwamen op een manier die inhield dat hun overblijfselen begraven werden, misschien doordat ze door het ijs op een meer zakten in de winter of vastraakten in een moeras."
"We waren zeer verrast, aangezien er geen reden was om een vertekening te zien wat de geslachten betreft in het fossielenbestand", voegde zijn collega aan de universiteit en het natuurhistorisch museum Patrícia Peènerová er aan toe. "Aangezien de verhouding tussen mannetjes en vrouwtjes waarschijnlijk in evenwicht was bij de geboorte, moesten we verklaringen overwegen die een betere bewaring van de overblijfselen van mannetjes inhielden." Peènerová is de belangrijkste auteur van de nieuwe studie.
Een reconstructie van een wolharige mammoet op de toendra in het Royal British Colombia Museum (Foto: Flying puffin/Wikimedia Commons).
Toevallig
De onderzoekers deden hun ontdekking eerder toevallig terwijl ze bezig waren met een groter onderzoek op langere termijn om de genomen van verschillende populaties wolharige mammoeten te onderzoeken. Voor een aantal analyses, was het nodig om het geslacht van de individuen te kennen. Oorspronkelijk stelden ze slechts van een klein aantal mammoeten het geslacht vast, maar het werd al vlug duidelijk dat ze een overschot aan mannelijke stalen vonden, "wat we zeer interessant vonden", zei Dalén.
Ze besloten om van meer stalen het geslacht te bepalen, en de verhouding tussen de geslachten te onderzoeken van individuen die verzameld waren op het Siberische vasteland en op Wrangel-eiland. Op dat eiland voor de Siberische kust, hebben de wolharige mammoeten het naar schatting nog 6.000 jaar uitgehouden, nadat hun soortgenoten op het vasteland al uitgestorven waren. In alle gevallen ontdekten ze dat de mannetjes talrijker waren dan de vrouwtjes.
Fossielen beenderen van mammoeten en andere dieren uit de IJstijd in het westen van Siberië.RIA Novosti
Zoals olifanten
De onderzoekers zeggen dat uit hun bevindingen kan afgeleid worden dat wolharige mammoeten op dezelfde manier geleefd hebben als moderne olifanten, met kuddes van vrouwtjes en jonge olifanten die geleid worden door een ervaren, ouder vrouwtje. Van zodra de jonge mannetjes in de groep geslachtsrijp worden, trekken ze er alleen op uit, of sluiten ze zich aan bij andere jonge mannetjes, in een groepje dat dan geleid wordt door een jong onervaren mannetje.
Een voordeel voor de olifanten is dat de kuddes bewaarplaatsen zijn van informatie, die door de oudere matriarch doorgegeven wordt aan de volgende generatie. Dat kan bijvoorbeeld zijn welke delen van hun leefgebied ze best vermijden, omdat er moerassen, zinkholen of andere gevaren zijn. De jonge mannetjes krijgen dan mogelijk niet de tijd om al die gevaren te leren kennen, voor ze er alleen op uit trekken.
Bovendien hebben mannetjes bij veel soorten de neiging om meer risico's te nemen. Dat is ook zo bij olifanten: in het zuiden van Afrika trekt een populatie olifanten elk jaar op het einde van het droge seizoen naar het noorden, de regens tegemoet. Ze doen dat langs een eeuwenoud pad, en op een bepaald punt splitst dat pad zich: een weg gaat recht door een genadeloze, gevaarlijke zoutwoestijn en is korter, de andere weg loopt rond de zoutwoestijn, en is langer maar veiliger. Het blijkt dat het bijna uitsluitend jonge mannetjes zijn die de kortere maar gevaarlijke weg nemen, de vrouwtjesgroepen trekken rond de zoutwoestijn.
Bij veel soorten hebben mannetjes de neiging om ietwat domme dingen te doen, waardoor ze aan hun einde komen op nogal belachelijke manieren, en het ziet er naar uit dat dat ook voor mammoeten opgaat", zei Dalén aan "The Economist". "Zonder het voordeel van in een kudde te leven die geleid werd door een ervaren vrouwtje, liepen de mannelijke mammoeten waarschijnlijk een groter risico van te sterven in een "natuurlijke valstrik", zoals een moeras, een kloof of een meer."
Een Russische onderzoeker met mammoetbeenderen in het noordoosten van Siberië.AP2010
Levenswijze en gedrag
De bevindingen van de onderzoekers tonen duidelijk het nut aan van fossiele overblijfselen om gevolgtrekkingen te maken over de levenswijze en het gedrag van uitgestorven dieren, zeggen de onderzoekers. Anderzijds houden ze ook een waarschuwing in voor onderzoekers, dat de fossiele resten van een bepaalde soort of periode, niet noodzakelijk een getrouwe afspiegeling vormen van een populatie.
De onderzoekers zeggen dat de ze genomen van wolharige mammoeten zullen blijven bestuderen, en ook die van verschillende andere zoogdieren uit de IJstijd. Ze zijn benieuwd of ook bij andere soorten dezelfde vertekende verhouding tussen de geslachten naar voren zal komen.
Eerste Amerikanen kwamen niet over land, maar volgden de
Wetenschap
Kelpbedden zoals dit aan de kust van Oregon, trekken zalm en ander zeeleven aan, waarmee de eerste bewoners van Amerika zich konden voeden.Roy W. Lowe/U.S. Fish & Wildlife Service
Eerste Amerikanen kwamen niet over land, maar volgden de "kelp-snelweg" langs de kust
Het traditionele beeld van de eerste mensen die vanuit Azië over de Siberische landbrug Amerika binnentrekken, op het einde van de laatste IJstijd, moet dringend bijgesteld worden, zeggen onderzoekers. De eerste mensen kwamen flink wat vroeger in Amerika aan, en via een andere route. Ze volgden namelijk in bootjes de "kelp-snelweg", de kust van de Stille Oceaan.
Luc De Roy
In de meeste geschiedenisboeken begint het hoofdstuk over hoe de mens naar Amerika migreerde, met mensen die in pels gehuld door de toendra en de taïga trekken, door heen de verloren wereld van Beringia. Die landbrug, die nu onder water ligt, verbond Siberië met Noord-Amerika, en jarenlang was het standaardverhaal dat jager-verzamelaars uit Siberië te voet over die landbrug trokken, nadat de gletsjers zich op het einde van de laatste IJstijd ver genoeg hadden teruggetrokken om een ijsvrije corridor te creëren.
Fout is dat niet, er zijn inderdaad mensen te voet over die route Amerika binnengetrokken, alleen waren zij hoogstwaarschijnlijk niet de eerste Amerikanen, maar een tweede golf.
Een nog steeds toenemende massa aan archeologische en genetische aanwijzingen, maakt het meer en meer waarschijnljk dat de eerste mensen die in Amerika aankwamen, een route langs de kust gevolgd hebben, zeggen een aantal antropologen van verschillende Amerikaanse instellingen in "Science". Die pioniers profiteerden ten volle van de rijkdom aan hulpbronnen van een "kelp-snelweg", die langs de rand van de noordelijke Stille Oceaan van Azië tot Noord-Amerika liep. En ze maakten die reis lang voor de gletsjers genoeg teruggetrokken waren om de traditionele route over land, langs Beringia, vrij te maken.
Het traditionele beeld: jager-verzamelaars in pelsen trekken over land, door de toendra, Amerika binnen.
Niet nieuw
Voor alle duidelijkheid, de hypothese van de "kelp-snelweg" is niet nieuw. Het is een 21e eeuwse verfijning van een theorie die ook al gedurende een groot stuk van de vorig eeuw de ronde deed, maar die toen verworpen werd door het grootste deel van de specialisten in het veld, die stevig in het kamp van de Beringia-route over land zaten.
In 2007 werkten archeoloog Jon Erlandson en zijn collega's, onder wie ook mariene biologen, de theorie van een migratie per boot langs de kust verder uit, door het milieu te reconstrueren dat de eerste migranten tegen zouden zijn gekomen.
Wie zo'n 16.000 jaar geleden langs de kustlijn van de noordelijke Stille Oceaan vanuit Siberië naar het oosten zou gereisd zijn, zou in essentie een route zonder obstakels op zeeniveau gevonden hebben, met een overdaad aan vis, zeevruchten, kelp - bruin zeewier -, zeevogels en andere hulpbronnen, en zonder een doortocht van een gevaarlijke open oceaan. De specificiteit van de hypothese, samen met daaropvolgende archeologische ontdekkingen die ingaan tegen de tijdslijn van de Beringia-hypothese, maakten dat meer en meer onderzoekers zich begonnen af te vragen of ze wel in het kamp van de aanhangers van de route over land wilden blijven.
En dat is er wel nieuw aan de kelp-snelweg-hypothese, volgens de auteurs van het commentaarstuk in "Science": we zijn een keerpunt gepasseerd, en een grote meerderheid van de specialisten geloven nu dat de eerste Amerikanen het zeebuffet aan de rand van de Stille Oceaan gevolgd zijn, van Siberië helemaal tot aan de Noord-Amerikaanse kust, en zelfs nog verder. Toen de eerste Amerikanen meer naar het zuiden Centraal-Amerika bereikten, zullen ze andere mariene ecosystemen tegengekomen zijn. De kelpvelden vol leven vlak voor de kust, maakten plaats voor mangrovebossen, die op hun beurt ook heel wat voedsel te bieden hadden, waar de zich vlot aan de omstandigheden aanpassende mensen dankbaar gebruik van zullen hebben gemaakt.
De klassieke route over land via Beringia.
Solide bewijzen en tegenwerpingen
Er zijn nu solide bewijzen dat er mensen in Amerika woonden, lang voor de Clovis-cultuur. Die Clovis-mensen werden lang beschouwd als de afstammelingen van de mensen die via Beringia rond 13.500 jaar geleden Amerika binnen waren gekomen, en als de eerste inwoners van Amerika.
Er is archeologisch bewijs dat er mensen leefden op de eilanden langs de Aziatische oostkust, en op de kusten van Noord- en Zuid-Amerika wel 14.500 tot 18.000 jaar geleden, zelfs tot in Chili, in de Monte Verde-site. En ook in het binnenland van Amerika zijn er bewijzen gevonden voor menselijke bewoning die teruggaan tot 16.000 jaar geleden, terwijl in Florida, aan de Atlantische kust, er verleden jaar bewijzen zijn gevonden voor een site van zo'n 14.500 jaar oud, waar mastodonten - neefjes van de mammoeten - geslacht werden.
En terwijl er steeds meer bewijzen gevonden worden voor de kelp-snelweg-hypothese, krijgt de oude Beringia-hypothese af te rekenen met meer en meer tegenwerpingen. Zo is er een studie uit 2016 waarin het milieu gereconstrueerd werd van de ijsvrije corridor naar Amerika, op basis van pollen, fossielen en DNA uit boorkernen van sedimenten in meren. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat de route nog veel langer onherbergzaam en onveilig voor mensen moet geweest zijn, en pas rond 12.600 jaar geleden begaanbaar zou geweest zijn, een lange tijd nadat archeologische bewijzen de aanwezigheid van mensen tot diep in het Amerikaanse continent aangetoond hadden.
De aanwezigheid van mensen op de Aziatische Stille Oceaan-kust en in Noord- en Zuid-Amerika. Donker grijs is de huidige kustlijn, licht grijs is de kustlijn tijdens het laatste glaciale maximum. De donkerblauwe bollen zijn sites die ouder zijn dan de Clovis-cultuur, de lichtblauwe sites uit de tijd van de Clovis-cultuur. (Illustratie: J. You and N. Cary in Science 2017)
Niet al te gek
Het feit dat het tijd is om de Beringia-hypothese voor eens en voor altijd te begraven, wil niet zeggen dat alles nu zomaar ineens kan, zeggen de auteurs.
Ze richten hun pijlen vooral op een controversiële studie van april dit jaar, waarin gesuggereerd wordt dat stenen die gevonden zijn in de buurt van mastodont-beenderen van 130.000 jaar oud, een bewijs zouden vormen voor de aanwezigheid van mensen op die site in het zuiden van Californië, op dat ogenblik. De conclusies van de studie zijn een voorbeeld van "onwaarschijnlijke beweringen gebaseerd op beperkt en twijfelachtig bewijs", volgens de auteurs, die er aan toevoegen dat er zelfs geen bewijzen zijn voor de aanwezigheid van mensen in het noordoosten van Siberië voor 50.000 jaar geleden.
En dat de eerste Amerikanen uit Siberië kwamen, lijkt wel vrij zeker op basis van genetische bewijzen. De bewering dat mensen uit Europa voor het einde van de IJstijd langs het pakijs op de Atlantische Oceaan naar het westen zijn gemigreerd, de zogenoemde Solutréen-hypothese, wordt niet gesteund door genetisch onderzoek. Maar dat weerhoudt sommige mensen er niet van dat wetenschappelijk erg wankele idee te blijven promoten.
De eerste Amerikanen besluipen een glyptodont, een reuzengordeldier dat op het einde van de laatste IJstijd uitgestorven is. Een tekening uit het begin van de 20e eeuw van Heinrich Harder..
Onder de zee
Hoewel er de laatste jaren een aantal opwindende vondsten gedaan zijn in verband met de eerste bewoners van Amerika, meer bepaald op het Canadese Triquet Island, blijven de sites met bewijzen voor een vroege menselijke aanwezigheid beperkt in aantal. De schuld daarvoor ligt bij de oceaan zelf. Door erosie en de stijging van het zeepeil na de IJstijd, zijn de kustlijnen wereldwijd aanzienlijk veranderd, en liggen ze nu vaak meer dan tien kilometer verder het land in dan vroeger.
Dat neemt niet weg dat er waarschijnlijk nog overblijfselen van rustplaatsen van de eerste Amerikanen op de kelp-snelweg moeten zijn, die erop wachten gevonden te worden. De wetenschappers achter het commentaar in "Science" roepen hun collega's dan ook op om meer veldwerk te verrichten, op plaatsen waar de kustlijn door de geografische bijzonderheden weinig veranderd is, ondanks de stijging van het zeepeil, en om meer onder water te gaan zoeken, in de hoop om opnieuw aan het licht te brengen wat de zee eeuwen geleden verzwolgen heeft. Op die manier kan de kelp-snelweg-hypothese steviger onderbouwd worden, en de Beringia-hypothese definitief afgeschreven worden.
Speerpunten van de Clovis-cultuur uit Iowa. (Foto:
De grootste van de drie piramides van Gizeh, die van Cheops, bevat een tot dusver onbekende ruimte. Dat leert een scan van het bouwwerk, melden Egyptische en Japanse archeologen vandaag in het vakblad Nature.
De nieuw ontdekte structuur is minstens dertig meter lang, en heeft ruwweg dezelfde afmetingen als de Grote Galerij die uitgeeft op de twee 'grafkamers'. Hij ligt ook pal boven die galerij.
De piramide van Cheops werd gebouwd tijdens de heerschappij van farao Cheops, die over Egypte regeerde tussen vermoedelijk 2.509 en 2.483 voor Christus. Hoe het bouwwerk van ruim 4.500 jaar oud werd opgetrokken, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Het scanonderzoek, waarbij de piramide werd doorgelicht met behulp van kosmische straling, moet meer licht werpen op de constructietechnieken die bij de bouw van de piramides werden gebruikt.
Voorlopig is niet geweten wat de precieze structuur en functie van de holle ruimte is een extra grafkamer of schatkamer, of gewoon een misgreep van de architecten die resulteerde in een gat in de structuur?