Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
04-09-2010
FACING BRUSSELS - Brussel zonder Belgen
Een donderdagavond even na negenen, een overprijsd restaurant op het Luxemburgplein. Een jazzy muziekje, ontspannen sfeer en chic volk aan alle tafels. Pas gedouchte dames en heren worden bediend door met borden jonglerend personeel. Knappe kelners in strakke zwarte hemden, hippe meiden met een veelbelovende boezem. Ze zijn standaard uitgerust met een gebeitelde glimlach en bezwaard door parels van zweet. Aan de ramen hangen bordjes English spoken en international menu, die wellicht meer zeggen over het beoogde cliëntèle dan over de linguïstieke of culinaire talenten van koks of uitbaters.
De onderhand bijna 100.000 Europeanen die hun land, vrienden en verwanten achterlieten om hier carrière en fortuin te maken of die een partner volgen die dat doet beschouwen dit plein als het hart van hun stad. Als internationale reizigers, stel ik me hen voor, als lieden die na een al even vermoeiende als verwarrende reis eindelijk mochten uitstappen in Belgiës oudste treinstation. Ik wed dat velen niet weten dat het honderdzestig jaar oude gebouw dat hen verwelkomde, precies door hun komst tot de sloophamer werd veroordeeld. Alleen de façade van Station Luxemburg staat nog overeind. Ach, noem het een Gril van de Goden, zoals het Paul-Henri Spaakgebouw waarvoor het moest plaatsmaken spottend wordt omschreven.
Achterin de Brasserie Léo heeft een teambuildingdiner van eurocraten plaats. Een gezette vrouw, van wie het onvermogen om de w uit te spreken een Duitse nationaliteit verraadt, voert het hoogste woord. De eerste keer dat ik in een Brusselse kruidenier binnenstapte, zegt ze, had ik het gevoel dat ik per abuis een delicatessenzaak aandeed. Haar bepaald onknappe Italiaanse collega lacht niet erg overtuigd. Ze antwoordt dat ze dat vanuit haar perspectief kan begrijpen, maar dat ze het zelf niet zo heeft ervaren. Aangaande kruidenierswaren, of noem het savoir-vivre in het algemeen, hebben mijn landgenoten weinig van Brussel te leren, zegt ze.
De neerbuigende toon ontgaat de Duitse geenszins. Ze concentreert zich even op de amuse-bouche en zet de tegenaanval in. Met een opmerking over de onvoorspelbaarheid van de Brusselse automobilist en zijn of haar volstrekte minachting jegens elke andere weggebruiker, gemotoriseerd of niet. Die hoofdstedelijke cowboy-stijl zal je wel kennen, slaat ze terug, daar kunnen ze in jouw land, geloof ik, ook wat van.
De Roemeense en Bulgaarse disgenoten houden hun mond. Opmerkingen over de hoge Brusselse prijzen van al dan niet fijne waren zullen hen weinig sociale winst opleveren en de vergelijking tussen het rijgedrag in Brussel en dat in Boekarest of Sofia laten ze liever voor wat ze is. Wegens: beter is het in de eigen hoofdstad niet. Eerder integendeel.
Het is de Britse collega die de avond redt. Denk aan de fantastische chocolade en de onuitputtelijke collectie bieren die hier worden verkocht, klinkt het overtuigd, die vind je nergens anders, toch? En voor zon zacht prijsje. Wat willen jullie nog?
De conversatie gaat richting hijsende Britten en al gauw scheppen de Oost-Europeanen aan tafel op over de sloten pruimenjenever die hun vaders en grootvaders zelf brouwen én achteroverslaan.
Het etentje eindigt met een collectieve analyse van het merkwaardige specimen doorsnee-Belg. Zeer nors en ontoegankelijk, zegt de ene, juist erg vriendelijk en behulpzaam, pareert de andere. Misschien heeft het met het verschil tussen Vlamingen en Walen te maken, probeert een derde zonder veel succes. Wie er echte vrienden heeft onder de Belgen, wil de eerste weten. Niemand antwoordt. Daarmee is alles gezegd. We zijn eeuwige reizigers die nooit echt in dit land aankomen.
Sri Lankaanse dienstmeid met nagels bewerkt in Saoedi-Arabië
Een Saoedisch echtpaar dat niet tevreden was over het werk van hun Sri Lankaanse werkster, sloeg 24 nagels in haar handen, voeten en gezicht. De 49-jarige vrouw en moeder van drie kinderen werkte vijf maanden voor het stel en keerde vorige week naar huis terug. De spijkers worden vandaag verwijderd. Huispersoneel maakt slechts een kwart van de tewerkgestelde buitenlanders in Saoedi-Arabië uit, maar is volgens Human Rights Watch goed voor meer dan de helft van alle klachten. 'Maar', zegt Basil Fernando, directeur van de Asian Human Rights Commission, 'geen enkele Saoedi werd tot dusver veroordeeld.' "Ik moest dag en nacht werken en als ik wilde rusten omdat ik het niet meer uithield, hebben ze me bestraft met naalden en nagels", zo vertelde L.T. Ariyawathi woensdagavond op de Sri Lankaanse tv-zender Newsfirst Sirasa. "Ze sloegen en bedreigden me. Ze zouden me vermoorden en niemand zou het ooit te weten komen", aldus nog de vrouw, die ook röntgenfoto's liet zien waarop de naalden in de ledematen duidelijk zichtbaar waren. Die worden vandaag operatief verwijderd. De Asian Human Rights Commission heeft de zaak ter harte genomen en eist dat de Sri Lankaanse overheid compensatie aan het slachtoffer uitkeert en de Saoedische overheid aanspoort de schuldigen te arresteren. "Tot op heden heeft de Sri Lankaanse overheid niets ondernomen om mensen als Ariyawathi te beschermen, wel integendeel. De overheid weet dat het geld dat deze mensen naar huis sturen 2,59 miljard euro in 2009 de belangrijkste bron van buitenlandse deviezen is. En dus wil men niet vervelend doen, uit vrees dat Saoedi-Arabië in de toekomst geen Sri Lankaanse werknemers zal willen", aldus Basil Fernando, de Sri Lankaanse directeur van de Asian Human Rights Commission in Hongkong. "De klachten zijn nochtans legio: ongeveer dagelijks zoeken Sri Lankaanse uitgebuite of mishandelde werknemers in Saoedi-Arabië toevlucht tot de consulaire diensten daar. Vaak beloven die hulp maar tot vervolging is het nog in geen enkel geval gekomen." 8 miljoen buitenlanders In totaal werken 8 miljoen buitenlanders in Saoedi-Arabië, van wie 660.000 Sri Lankanen. Uit het rapport They say I am nobody (2008) van Human Rights Watch blijkt dat de verloning en de arbeidsomstandigheden van het gros van deze ongeschoolde arbeiders flink te wensen over laat. "Het allerschrijnendst is de situatie van het huispersoneel", zo schrijven de onderzoekers. "Meer dan de helft van alle klachten komen van huispersoneel, terwijl zij maar een kwart van de tewerkgestelde buitenlanders uitmaken." De klachten variëren van het niet of niet correct uitbetalen van loon over fysieke mishandeling tot verkrachting en andere vormen van seksueel misbruik. Het verhaal van Ariyawathi, die gloeiende nagels in haar voeten, handen en gezicht kreeg, gaat momenteel de wereld rond en ook in Sri Lanka zelf kreeg het tragische relaas veel weerklank. Neemt daardoor de druk toe om maatregelen te nemen? Fernando vreest van niet. "Bij elk schandaal belooft de overheid een adequaat antwoord. Een paar weken later is het verhaal zo goed als verdwenen uit de media en de zaak wordt niet meer opgevolgd. Doe daar nog de wijdverspreide corruptie bij en het probleem van slecht bestuur in Sri Lanka en je weet dat er niets zal gebeuren." Ariyawathi is verre van de eerste Sri Lankaanse wier tragische wedervaren internationaal nieuws werden. Drie jaar geleden werd de 17-jarige Rizana Rafeek ter dood veroordeeld voor de moord in 2005 op een Saoedische baby. Drie weken na het vonnis, in juli 2007, ging de Asian Human Rights Commission tegen de uitspraak in beroep, argumenterend dat het kind gestikt was bij het drinken van een fles melk. De dood was bijgevolg accidenteel en bovendien was het meisje als poetsvrouw en niet als kinderoppas in dienst genomen en kreeg ze geen vertaling of advocaat voor haar proces. Uiteindelijk werd de doodstraf opgeschort, maar Rafeek zit onderhand vijf jaar in de cel, wachtend op getuigen die bereid zijn een verklaring af te leggen op een nieuw proces. "Onze vrees is dat die getuigen niet zullen durven opdagen, wat er in de praktijk op neerkomt dat Rafeek voor onbepaalde tijd onschuldig in de cel zal blijven." Tien jaar opgesloten Nog in 2007 kwam het verhaal aan het licht van een 40-jarige Sri Lankaanse weduwe met vier kinderen die tien jaar lang door een Saoedisch gezin werd opgesloten. Ze slaagde er uiteindelijk in naar huis terug te keren, maar het achterstallige loon werd niet uitbetaald. Die zaak zorgde ervoor dat een 23-jarige Sri Lankaanse jongeman alarm sloeg over het lot van zijn moeder. Hij had al drie jaar niet meer van haar gehoord. In dat geval bleek dat de vrouw eveneens werd vastgehouden door het gezin waarvoor ze werkte. Telefoneren of brieven schrijven mocht niet en alle post vanuit Sri Lanka keerde onbeantwoord terug. Ook deze werkvrouw verkoos uiteindelijk naar haar gezin terug te keren, zelfs als dat betekende dat het achterstallige loon niet werd uitbetaald.
Een kleine drie weken voor de parlementsverkiezingen in Afghanistan ziet het er niet bepaald goed uit: dit weekend werden de campagnemedewerkers van een van de weinige vrouwelijke kandidaten voor de 249 zetels vermoord teruggevonden en 900 stembureaus zullen niet opengaan wegens onveiligheid. De alles wegvretende corruptie wordt door Afghaanse burgers als een van de belangrijkste redenen opgegeven voor hun gebrekkige geloof in de toekomst, evenals de gigantische onveiligheid. En toch blijkt de viceminister van Justitie, die meer dan twee dozijn kabinetsleden, provinciegouverneurs en ambassadeurs aan de schandpaal wou nagelen, nu door president Karzai te zijn afgezet.
In Kaboel krijg je misschien het gevoel dat de verkiezingen er zitten aan te komen: overal hangen affiches van kandidaten. Maar in oorden als Herat boezemt het vooruitzicht velen eerder angst en twijfel in. Afgelopen woensdag verdwenen tien medewerkers van Fawzia Galani spoorloos. Vijf van hen werden later vrijgelaten, de overigen werden dit weekend vermoord teruggevonden. Dorpelingen vertelden aan de vrouwelijke kandidate dat ze door gewapende mannen werden meegenomen, hun lichamen werden later gedumpt. Nog in Herat werd zaterdag een kandidaat vermoord. Abdul Manan werd doodgeschoten op straat door een aanvaller op een motorfiets.
Veel Afghanen zeggen ondertussen dat ze niet van plan zijn te gaan stemmen op 18 september omdat ze "er niets van verwachten". Ze hebben het over de gigantische onveiligheid en de corruptie waar president Karzai nu al jaren belooft tegen te strijden.
Een interview dat verslaggevers van de New York Times dit weekend publiceerden met de woensdag afgezette viceminister van Justitie, Fazel Ahmed Faqiryar, laat evenwel een heel andere realiteit vermoeden. De 72-jarige Faqiryar is volgens zijn baas, justitieminister Mohammed Ishaq Aloko, gewoon op verdiend pensioen gestuurd. Maar zelf vertelde hij tegen de verslaggevers dat de zaak enigszins anders aan de steel zat.
De problemen begonnen volgens hem vorig jaar, toen hij naar het parlement trok en daar een lijst voorlas met de namen van 25 hoge functionarissen tegen wie een corruptieonderzoek liep. Daarbij werden ook de toenmalige minister voor Haj en Islamitische Zaken, Mohammed Siddiq Chakari, en de huidige adviseur voor nationale veiligheid, Rangin Spanta, genoemd.
Geen veroordeling
Van die 25 zijn er uiteindelijk maar drie in staat van beschuldiging gesteld en veroordeeld is tot op heden helemaal niemand veroordeeld. "De meeste zaken zitten geblokkeerd omdat de president weigert om het arrestatiebevel te ondertekenen", aldus Faqiryar.
Eén van die zaken betreft de huidige gouverneur van de provincie Kapisa, Khoja Ghulam Ghaws, die in 2007 door Karzai persoonlijk op die post werd benoemd. De man wordt, op basis van opgenomen telefoongesprekken en verklaringen onder eed van Amerikaanse en Afghaanse bronnen in de provincie, beschuldigd van corruptie, maar bleef tot op heden op post. De man werd vorige week nog door de krant geïnterviewd en verklaarde toen dat hij nergens schuldig aan was. Westerse inlichtingenbronnen verklaarden dat Ghaws wordt beschermd door de president, wat Faqiryar bevestigt. "Justitieminister Aloko zei tegen me dat we de president moesten volgen en hem dus niet moesten laten arresteren."
Hetzelfde gebeurde met Mohammed Zia Salehi, een naaste medewerker van Karzai en gewezen hoofd van zijn Veiligheidsraad. De man was op een tape te horen waarbij hij smeergeld vroeg om een corruptiezaak tegen een andere figuur te laten seponeren. Luttele uren na zijn arrestatie werd Salehi alweer in vrijheid gesteld, onder druk van Karzai. Die argumenteerde toen dat de manier waarop de man 's nachts door zwaar bewapende commando's van zijn bed was gelicht, onacceptabel was. Later zou overigens ook uitlekken dat Salehi door de CIA werd betaald, nieuws dat dit weekend in Kaboel op grote ontevredenheid werd ontvangen. "Dit soort berichten is contraproductief", zo liet het presidentieel kantoor weten.
Aangezien Salehi niet inging op verschillende verzoeken voor verhoor, dreigde Faqiryar afgelopen maandag met de "herarrestatie van de man, aangezien de Afghaanse wet dat voorschrijft". Twee dagen later was hij zijn baan kwijt.
"Ik hoop", zo zei hij nog in het interview, "dat mensen niet geloven dat niemand iets aan de corruptie wil doen, we zijn bekwaam en gemotiveerd, maar hebben hulp en steun nodig van buitenaf."
De onthullingen in een van de meest toonaangevende Amerikaanse media doen de druk op president Barack Obama toenemen om iets aan de zaak te doen. Karzais herverkiezing in november van vorig jaar was bijzonder problematisch, want volgens velen frauduleus. Sindsdien stapelen de klachten over corruptie en wanbestuur zich verder op. Waarnemers argumenteren dat Washington over hefbomen beschikt om een stempel te drukken op het beleid. Immers, voor het fiscale jaar 2010 alleen al beloopt het militaire budget van de VS voor Afghanistan 105 miljard dollar (82,2 miljard euro). Dat betekent zo'n 4.500 dollar per Afghaanse burger, maar of die daar beter van is geworden, valt zeer te betwijfelen: volgens de Afghaanse Rechtencommissie vielen er dit jaar meer dan 1.300 burgerdoden.
Twee dagen nadat de 86-jarige Carter in Pyongyang aankwam om de vrijlating te bepleiten van een in januari opgepakte en in april veroordeelde Amerikaan, is hij met hem naar de VS vertrokken. Aijalon Gomes zat zeven maanden vast en ondernam volgens de Noord-Koreaanse media eerder deze zomer een zelfmoordpoging om aandacht te vragen voor zijn lot. De 31-jarige Gomes, afkomstig uit Boston, werkte sinds 2006 als leraar Engels in een middelbare school in het Zuid-Koreaanse Chungui, op zo'n anderhalf uur afstand van de hoofdstad Seoel. Zijn leerlingen herinneren zich hem als "heel aardig en met een grote voorkeur voor gembersnoepjes". Tevens was Gomes lid van de fundamentalistische 'Every Nation Church of Korea' in Seoel, waar hij elk weekend de dienst bijwoonde. Zijn geloofsgenoot Marius van Broekhuizen zei in een interview na zijn arrestatie dat Gomes "focuste op het leven voor anderen, weg van het eigen plezier". Hij bad naar eigen zeggen wekelijks met Gomes, die "God onophoudelijk vroeg welke richting Hij uit wou met zijn leven". Als de man eind januari de Noord-Koreaanse grens is overgetrokken, dan is dat volgens Van Broekhuizen "ongetwijfeld omdat Jezus hem heeft gevraagd om daarheen te gaan en Zijn woord te brengen".
Danteske verhalen
In de in 2004 door etnisch Koreaanse Amerikanen opgerichte Every Nation leerde Gomes een aantal vluchtelingen uit Noord-Korea kennen, die danteske verhalen vertelden over de twee miljoen hongerdoden die daar in de late jaren negentig vielen, en over de totalitaire controle die wordt uitgeoefend door de staat en de repressie jegens elke vorm van vermeende subversie. Hoe aangrijpend die verhalen zijn, valt onder meer af te leiden uit Hand in hand door het duister van de Amerikaanse journaliste Barbara Demick. De verhalen die deze journaliste van de LA Times in Seoel optekende, gaan over vrouwen die hun kinderen zagen verhongeren, arbeiders die niet meer betaald worden of jongeren die bij instellingen worden afgeleverd omdat hun familie niet meer voor hen kan zorgen.
De verhalen van vluchtelingen maakten een diepe indruk op Gomes, net als op zijn vriend en kerkgenoot, de etnisch Koreaanse Amerikaan Robert Park (28). Die vond dat de wereld niet langer kon toekijken hoe de Noord-Koreanen aan de grootste gruwel waren overgeleverd en trok op Kerstmis van vorig jaar de Chinese-Noord-Koreaanse grens over met brieven waarin hij de Noord-Koreaanse dictator Kim Jong-il opriep af te treden en de vele strafkampen te sluiten waarin hij zijn landgenoten opgesloten houdt.
Park werd gearresteerd en na 42 dagen van detentie naar de VS gedeporteerd. Later zou blijken dat hij in gevangenschap werd gemarteld en verkracht en luttele weken na zijn vrijlating was opgenomen met posttraumatische stressstoornis, een psychologische aandoening die vooral voorkomt bij mensen die aan bijzonder traumatisch en doorgaans gewelddadige gebeurtenissen werden blootgesteld.
Huilen van medeleven
Twee dagen na de arrestatie van Park liep Gomes in Seoel mee in verschillende optochten waarin zijn vrijlating werd geëist. Gomes huilde volgens medebetogers om het lot van zijn vriend maar geen van hen vermoedde dat hij diens avontuur precies een maand later zou overdoen, met vergelijkbare gevolgen.
Toen Park op zijn beurt in de VS hoorde van de veroordeling van Gomes tot acht jaar dwangarbeid en een boete van 700.000 dollar, dreigde hij met zelfmoord omdat zijn vriend "door de westerse media werd vergeten". Of het een met het ander verband houdt, valt te betwijfelen, maar in juli maakten de Noord-Koreaanse media gewag van een poging van Gomes zelf om zich van het leven te benemen om aandacht te vragen voor zijn lot. Het hielp in zekere zin. Gomes belandde in het ziekenhuis en kreeg hij voor het eerst bezoek van een diplomaat van de Zweedse ambassade, die de VS-belangen behartigt bij gebrek aan rechtstreekse diplomatieke banden tussen Washington en Pyongyang. Toen kwam het eerste Amerikaanse verzoek om Gomes op humanitaire gronden vrij te laten, waar evenwel niet op werd ingegaan. De plannen van Carter om met een bezoek aan Pyongyang zijn vrijlating te betrachten, zouden uit deze periode dateren.
Dat een dergelijk iniatief enige slaagkans had, werd in augustus van vorig jaar al bewezen. Toen repte ex-president Bill Clinton zich naar de Noord-Koreaanse hoofdstad om er de invrijheidsstelling te bepleiten van twee etnisch Koreaanse VS-journalisten die in de winter daarvoor waren gearresteerd bij het maken van een reportage over Noord-Koreaanse vluchtelingen. De beide dames konden met Clinton naar de VS vertrekken, nadat deze een onderhoud had met de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-il, die de voorbije dagen evenwel in China op bezoek bleek.
Of een dergelijk initiatief evenwel wenselijk is, daarover zijn niet alle bloggers het eens. "We kunnen moeilijk miljoenen uitgeven voor elke idioot die voor zijn eigen plezier de Noord-Koreaanse grens oversukkelt", aldus een blogger, die zich vooral afvroeg wat de Noord-Koreaanse bevolking aan zo'n daad heeft. "Hij maakte geen reportage, hier heeft niemand wat aan."
Hij rekent in van-deur-tot-deur, van
aan de zijne, in een deelgemeente van Gent, tot aan die van het
kantoor in het hart van Brussel. Honderd-en-vijf minuten. Een
dagelijkse eeuwigheid, enkel. Met de bus tot aan het station, de
trein naar Gent-Sint-Pieters, sporen naar Brussel en dan per metro
of te voet door de straten van de stad.
Het zijn niet de aangenaamste
trottoirs, noch de mooiste huizen die hij ziet. Eerder een vermoeide
stationswijk, gehavend door de haast van de vele reizigers en bovenal
door de megalomane kantoorblokken die onlangs in een ijzeren logica
van goede bereikbaarheid werden neergepoot.
Tweehonderd-en-tien verloren minuten,
dagelijks tweeënhalve voetbalmatchen. Ach, het valt wel mee, zegt
hij, hij is het na negentien jaar wel gewend. Alleen fenomenale
vertragingen en gebrekkige communicatie daarover brengen hem nog uit
evenwicht. Dan zucht en foetert hij en hij weet dat zijn lotgenoten
hetzelfde doen. De trein is altijd een beetje reizen,
schampert er eentje, waarop de anderen gniffelen.
Op die momenten van malheur stelt hij
zich de snelwegen voor. Hij ziet duizenden mannen en vrouwen in al
dan niet luxueuze gevangenissen op wielen. Ze winden zich op, ze eten
uit hun neus maar ze komen geen meter vooruit en kunnen geen kant op.
Terwijl de door fermettes en
lint-bebouwde wegen onteerde landschappen aan het treinraam voorbij
glijden, prijst hij zich gelukkig. Hij heeft de tijd om rustig de
krant te lezen, om uit te zoeken wat er straks op de buis is of om
even in te dommelen. Soms vangt hij een bekende in zijn wagon, een
man of vrouw die anders misschien niet spontaan met hem over het
weer, het werk of de kinderen zou kletsen maar die zich daar nu toe
verplicht voelt.
Van deur tot deur. Hij zou de zijne
nabij Gent niet willen ruilen voor een in de hoofdstad van Europa.
Voor geen goud van de wereld. Nooit zal hij van Brussel houden, het
is hem in zijn halve leven niet gelukt. En hoe zou hij. Zijn Brussel
is een samengevat oord: rondzwervend vuil, agressieve automobilisten,
testosteron-jongeren. Bedelaars ook, die hem een sigaret proberen af
te pietsen zo gauw hij het station uitloopt en naar zijn aansteker
zoekt. Hij weigert, zij vloeken, een haast dagelijks ritueel. Hij
haalt zijn schouders op. Brussel is geen plek om te blijven, straks
zit hij weer op de trein.
Zijn Brussel bestaat alleen op
werkdagen. Het heeft geen nachten, geen stilstaan of genieten. Het is
gereduceerd tot stations die een Europese metropool onwaardig zijn
en tot deprimerende metrohaltes waar de geur van Luikse wafels zich
vermengt met die van oude urine. Vraag hem welk hoofdstedelijk park
hij het mooist vindt, en hij kijkt je onwezenlijk aan. Of neem het
sprookjesachtige Chinees Paviljoen, de broeierige Orangerie van de
Kruidtuin, het wereldberoemde meubilair van het Hortahuis, het
fabuleuze uitzicht vanaf het dak van het Muziekinstrumentenmuseum, de
panoramische publiekslift die van het Justitiepaleis neerdaalt op de
Marollenwijk. Op de kaart in zijn hoofd komen ze niet voor. Dagelijks
komt hij naar Brussel maar hij komt er nooit aan. Hij denkt in
van-deur-tot-deur maar de deur naar zijn hart blijft immer op slot.
Het rode en het groene mannetje. Ze
obsederen hem, toch als zij niet thuis is. Naar de winkel gaat ze,
retour vier mannetjes ver. Naar de bank. Twee maar. Naar hun
vriendin, wel tien. Hij tuurt door het venster naar de wachtenden aan
de bushalte. Zijn gerimpelde handen trillen. In gedachten is hij bij
haar en bij de onvoorspelbaarheid van het mannetje: snel groen, nog
gauwer rood.
Ik zie haar aan de overkant van de
straat. Ze kijkt op en aarzelt. Even gaat haar wandelstok de lucht
in, ze schuifelt het asfalt op. Twee stapjes wit, twee niet.
Geconcentreerd kijkt ze naar de grond en zwoegt voort. Ze heeft niet
in de gaten dat het mannetje op rood is gesprongen tot ze wordt
opgeschrikt door een naderende discotheek op wielen.
De mannetjes zijn de bazen van de
zebra's. Die had je vroeger niet in Brussel. Er waren véél ratten,
een decent aantal katten en honden, een hamster hier of daar en een
enkele goudvis die de tocht van de kermis naar huis had overleefd.
Maar geen zebra's.
Ach, het geldt voor zoveel dingen. Voor
metrolijnen, wolkenkrabbers, verkeersagressie, mp3-spelers,
niet-Europese talen en mensen, nachtwinkels, internet-café's,
interimbureaus en strijkcentrales. Er is zoveel bij, het is niet bij
te houden. En nog meer is weg.
Het Brussel van haar jeugd werd dat van
Europa. Onteigend. Er kwamen gaten in de stad, bouwputten waarin
huizen en levens verdwenen. Met wat er voor in de plaats kwam, kan ze
niet veel.
Vroeger is weg, opgeborgen,
ongrijpbaar. Er gaan geen mannetjes of zebra's naartoe. Zo is het en
niet anders, eerst gaan de levens haperen, daarna zelfs de
herinneringen.
Ze mogen niet klagen, ze houdt het hem
altijd weer voor. Maar het helpt niet. Bij en weg zijn
een schier onmogelijke onderhandeling geworden. In zijn gestaag
krimpende wereld is er geen centimeter vrij. Voor nieuwe woorden en
dingen evenmin als voor de namen van oude fenomenen en liefdes. Alles
wordt kleiner, zijn gestalte evengoed als zijn toekomst. Tussen de
tafel, de sofa en het bed laveert hij, zijn levensdiameter
gereduceerd tot enige vierkante meter.
Alleen op zaterdag- en woensdagmiddag
gaan ze samen de deur uit. Dan belt de taxichauffeur stipt om half
een aan en vertrekken ze naar Chez Madeleine. Naar vroeger is
dat, en naar bekende rituelen.
Bij het binnenkomen kussen ze de vaste
gasten één voor één. Nog voor ze hun ereronde hebben beëindigd,
staan de witte martini's en zijn favoriete aperitief-koekjes op
tafel. Vervolgens komen de dagschotels, de glazen witte wijn, twee
elk, en tot slot koffie met gebak. Op woensdag spelen ze met oude
vrienden een partijtje kaart, op zaterdag danst zij met mannen die
beter te been zijn dan haar echtgenoot.
Om een uur of vijf brengt de taxi het
aangeschoten paar naar huis. We kunnen er weer tegen, zegt ze
als afscheid tegen de chauffeur, die haar man voorzichtig uit de auto
helpt.
Ze mogen niet
klagen. Op de Madeleine-dagen helemaal niet en tijdens de rest van de
week evenmin. Ze zegt het vaker dan hij wil, ze wil dingen die hij
niet kan. Over zijn heup en zijn geheugen dramt hij nogal door, over
de mannetjes, de hoge euro-prijs van de dingen en de groeiende
onveiligheid op straat.
Het wordt niet meer beter. Soms lijkt
het of de scheurkalender van zijn leven bij de laatste rafelige
blaadjes is aanbeland maar dat de aan hem verknochte eigenaar die nog
even laat hangen. Hoelang nog?
Alles gaat voorbij, ze zegt het
zuchtend. Bij en weg. Maar ze zijn gelukkig met elke dag die ze nog
krijgen. Die met martini en die zonder. Die met elkaar.
FACING BRUSSELS - Van vochtvlekken, dromen en gods wi
Een doos om in te wonen of een
tijdelijk bed bij het Leger des Heils als presentje van de Kerstman,
ik lees dat het voor haast 2.000 mensen in Brussel geldt, en voor een
onbekend aantal honden, die standaard werken als hun slecht betaalde
bodyguards.
Welke levenswegen leiden naar de
braakliggende terreinen in het hart van de stad, naar de portieken
van verlaten gebouwen of de achterafjes van metrohallen en
treinstations waar karton-bewoners samenhokken? Sluipwegen en
eenrichtingsstraten, als je het mij vraagt, stille drama's ook, en
gebroken veerkracht. Een eenduidige verklaring is er niet. De
verhalen meanderen van erfelijke armoede over een gebrek aan papieren
en rechten naar deze of gene onomkoombare verslaving.
2.000 levens in dozen, en een veelvoud
daarvan in krotten waar grof geld voor wordt betaald. Met lekkende
daken, vochtvlekken die zich laten lezen als een meteorologisch
overzicht van de voorbije weken en gaskachels die wachten op hun
ultieme moment van trieste media-faam. De buren zijn er om te
verwensen, de huisbazen horen minstens thuis in het voorgeborchte van
de hel. Omnipresent zijn ze als er schulden geïnd kunnen worden en
ronduit onvindbaar in barre tijden van kou of ongemak.
100.000 arbeidsgerechtigde inwoners van
de hoofdstad van Europa vinden geen job en meer dat één kind op
vier groeit op met ouders die niet mogen thuiskomen van hun werk. Ze
hebben geen maandagblues maar ook de weekend-euforie wordt hen
onthouden. Naar motorolie ruiken ze niet, naar bleekwater of
opgedroogd zweet evenmin. De garages, kuisfirma's of kantoren die ze
zich herinneren uit de carrières van hun immer zwoegende ouders,
zijn niet meer dan wrang-zoete schimmen uit de levens van anderen.
Wat betekent het als vader en moeder
geen job hebben om over te klagen of te pochen. Wat zijn ze en
waarmee moeten ze zich tooien voor de kroost? Ik wil worden zoals
jij, mama, zegt de negenjarige waarmee ik mijn avonden slijt,
onschuldig en nonchalant. Of nee, ik heb een beter idee, iets waar
jij wellicht nog niet aan had gedacht. Ik word iets wat in jouw
twintigste eeuw nog niet bestond, wat denk je?
Een dak, een job,
een droom. Ik lees over mensen met meer kinderen dan vingers aan hun
ene hand, en met een toekomstperspectief dat al even onduidelijk is
als de weerman op slechte dagen. Ze spreken over Gods wil en het lot,
over jaren van wachten op een sociale woning en over integratie als
een cadeau waarmee alleen anderen worden bedacht. De verslaggever
noteert hun relaas al even ijverig als stilzwijgend. Hij/zij stelt
zich de smeuïge citaten voor waarmee het krantenartikel morgen zal
worden opgeleukt en geeft er verder geen ene moer om.
Dozen, daken,
meisjes en jongens ook, die nergens om hebben gevraagd. Het fatalisme
van vochtige muren en kansen als kermistrofees waar anderen
schijnbaar steevast mee gaan lopen. Boos maken ze me soms, verdrietig
meestal. Ik hoor andermaal de eigen negenjarige. Hij beweert
plechtig dat hij de almachtige is, minstens keizer van zijn knuffels
en heerser over deze kamer. Onwilligekeurig moet ik denken aan het
hoestsiroop-jongetje aan de ingang van de supermarkt, meegetroond
door een moeder die beter zou moeten weten maar die wedt dat zielige
kinderogen portemonnees weten op te wrikken. Waaruit zou zijn rijk
bestaan? Dat van nu en dat van morgen?
Bevende handen, levervlekken en eelt.
En daarboven: schriele schouders, een gekrompen gestalte. Maar achter
die fragiele façade gaat stille heroiëk schuil. Luister naar de
verhalen. Ze komen uit de duistere krochten van kinderarbeid en
slapen op lege magen. Niet klagen, niet vragen, volhouden. Of ze
wortelen in de ijzeren tang van een dictatuur. Niet spreken, niet
geloven, verbijten.
Het duurde tot er een kans kwam. Een
weg naar buiten, een weg naar hier. En vaak geen weg meer terug. Heel
lang toch. Tot de leiders niet meer leefden, tot de armoede bedwongen
was of tot alleen het graf nog wachtte.
De enen kwamen in de jaren vijftig naar
Brussel, de anderen een decennium later, de laatsten pas gisteren.
Met alleen de kleren die ze aanhadden en de dromen in hun hoofd. Op
goed geluk, op sandalen.
De kans was een brief van een neef,
over formidale lonen en gezochte arbeidskrachten, in tijden dat de
vooruitgang nog niet stuk leek te kunnen en papieren geen punt waren.
Soms was ze niet meer dan een gefluisterd gerucht, een huis dat in
het dorp verrees met centen van overzee. Hij moet het daar toch
goed hebben, anders kon hij nooit zo'n kast laten neerpoten... De
kans van een ander wordt die van henzelf. Niet waagt niet wint.
Een enkele keer is het de staat die
kansen geeft en die officieel uitnodigt. Die hervestigt. Met
kamplevens en gestrande politieke vluchtelingen is dat, na jaren van
oorlog en van wachten. Een gegeven nieuw leven.
Voor
de kinderen vooral, voor de volgende generatie. De huidige is
verscheurd. Ze heeft de vorige moeten achterlaten. Zie ik
je ooit terug, lieve moeder? Komen ze jou halen als ze mij niet
vinden? Zal het geld dat ik opstuur mijn afwezigheid vergoeden?
Verpletterende
keuzes, lange schaduwen van gisteren over de jaren die komen. Ik
kon je niet meenemen, kan je mij vergeven?
Schuld, spijt, verdriet. Er was maar één kans. Mijn kans.
Niet klagen, niet
spreken, stille heroïek achter een fragiel geworden façade.
Een haast
onhoorbare zucht. En dan dankbaarheid jegens het nieuwe vaderland.
Voor het onderwijs dat deze mannen en vrouwen in hun geboorteland
vaak moesten ontberen maar dat ze hun kinderen hier kunnen bieden.
Voor de woonsten ook, die ze met hun noeste arbeid en sobere
levensstijl wisten te verwerven. En voor de vrijheid en veiligheid
van de democratische rechtsstaat.
Ben ik van hier of van ginder?'Vleugels of wortels. Ach, ik weet het niet. Mijn land is
een lappendeken van herinneringen, woorden en gedachten. Mijn land
zit in mijn hoofd'.
'Heb je alles? De bus wacht.' De
Chinese vrouw loopt kordaat op haar transpirerende echtgenoot af. Ze
bevrijdt hem van de pas aangeschafte koopwaar, waarna ze zich samen
achter de groep aan haasten die op tiendaagse reis door Europa is.
Dinsdag, dit moet wel Brussel zijn.
Ze weten wat ze moeten hebben, in de
Chinese reisgids stond dat de zoete geur van chocolade elke straat
van de stad vult. 'Winkel na winkel', zo ging het verder, 'verkoopt
deze legendarische lekkernij en niet zelden betreft het ware
kunstwerken. Het populairst zijn de pralines, die zonder uitzondering
met de hand zijn gemaakt'. Jaarlijks wordt er 172.000 ton chocolade
geproduceerd in België, weet de gids, 'en zelfs in het kleinste dorp
zal u een chocoladewinkel aantreffen die de meest luxeuze pralines
aanbiedt'.
Chinezen zijn debutanten als het over
toerisme gaat: dertig jaar lang gingen ze nergens heen en het duurde
tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw vooraleer ze vlot
Schengen-visa konden krijgen. Gehinderd door de Chinese Muur van de
taal reizen ze nu in groep, als een vermoeide stoet die zich van het
ene wereldwonder naar het andere begeeft. Eifeltoren na Eifeltoren.
Gedachteloos, kiekjes en koopjes, dag in dag uit. Wat, waar, hoeveel,
het staat allemaal heel nadrukkelijk in de gids.
Of niet. Wordt verteld dat het Manneke
Julien heet, dat hij bijna vierhonderd jaar oud is en oorspronkelijk
een wijn schenkende rariteit was op de feestdis van de koning? Weten
ze dat hij in de Stoofstraat een dubbelganger heeft achtergelaten,
terwijl het echte Manneke beschut in een Brussels museum staat? Wekt
Julien associaties op aan het bombardement van Lodewijk XIV dat in
1695 een kwart van de stad in de as legde? Hij protesteerde toen
hoogst persoonlijk en deed dingen die standbeelden doorgaans nalaten.
Brieven schrijven bijvoorbeeld, zij dat ze niet veel uithaalden.
Ach, de toeristen zijn niet gekomen om
te weten of te ontdekken. Vakantie heet deze vermoeiende onderneming.
Ze hebben genoeg aan Brussel als hoofdstad van Julien en van
chocolade. Doe er het Atomium nog bij en de obligate busrit door
bepaalde wijken en de dag is om.
Een hapklare brok, fastfood voor de
verbeelding. En misschien niet eens. Om sociaal prestige gaat het, om
het bewijs van een erg verre reis en dus van rijkdom.
Ik moet onwillekeurig denken aan de
bemiddelde ondernemer waarmee ik enige tijd geleden een coupé deelde
in een Chinese nachttrein richting Shanghai. Brussel? Het gezicht van
de man lichtte op. Zeker, hij was er geweest, met vrouw, kind en
vijftig andere groepsleden. Dat het regende, herinnerde hij zich, dat
het eten ondermaats was en de koffie duur. Hij lachte. 'Het trottoir
zat onder de hondenpoep', ging hij verder. 'Ach, China is beter. Maar
leg dat aan mijn vrouw uit'.
De staking bij Honda die op 17 mei begon in het Cantonese Foshan, lijkt op het eerste gezicht weinig op andere arbeidsconflicten in de Parelrivierdelta, Chinas economische powerhouse. Vooreerst bleken de nationale media verslag te kunnen uitbrengen van de evolutie van het conflict en bovendien trad de politie niet op tegen de 1.900 stakers. Die hadden naar eigen zeggen nochtans een eigen onafhankelijke vakbond opgericht, wat niet is toegelaten.
Die ogenschijnlijke passiviteit kon in elk geval niet worden verklaard vanuit het geringe belang of de beperkte schaal van het conflict. Sterker nog, de staking in Foshan is het grootste en langst durende arbeidsconflict in een buitenlands bedrijf in China. En de impact ervan voor Honda was gigantisch. De Japanse autoconstructeur, die zijn jaarlijkse productie tegen midden 2012 hoopt op te trekken naar 830.000 (vracht)autos van 630.000 nu, zag zijn vier andere Chinese vestigingen binnen de week in de problemen komen. Op 24 mei werden de twee assemblagebedrijven elders in de provincie Guangdong technisch werkloos en twee dagen later gingen ook de twee overige Hondafabrieken dicht bij gebrek aan motoronderdelen en versnellingsbakken uit Foshan.
De staking was anders, maar toch ook weer niet. De ijverige Chinese journalisten die berichtten over de 1.900 werknemers die hun loon van zon 150 euro wilden zien stijgen naar 220 euro omdat ze anders niets kunnen sparen, werden na een paar dagen namelijk verrast door functionarissen van het Publiciteitsdepartement, zoals Propaganda zich nu noemt. Met de nadrukkelijke boodschap dat er geen artikels meer mochten verschijnen.
Bovendien werden de zogenaamde stakingsleiders, waaronder ene Tan Guocheng, meteen ontslagen. Een van de eisen van de stakers was nochtans dat het neerleggen van het werk geen gevolgen voor de betrokkenen zou hebben.
Eveneens business as usual was het feit dat de All China Federation of Trade Unions de enige toegelaten bond zich niet aan de kant van de werknemers schaarde, maar zogenaamd bemiddelde tussen de overheid, het management en de stakers.
Ook de bewering van ontslagen werknemer Tan dat de stakers onder druk zijn gezet om de voorgestelde loonsverhoging van 24 procent te accepteren, kadert geheel in de manier waarop arbeidsconflicten in China doorgaans worden geregeld.
Welvaartskloof
En toch. Dat er geen politiemacht op de stakers is afgestuurd, is minstens opmerkelijk. Het valt natuurlijk af te wachten in welke mate er nog represailles zullen komen voor de zogenaamde ringleaders, een manoeuvre waarmee vaak wordt gewacht tot de aandacht voor de zaak is weggeëbd.
Het officiële stilzwijgen valt volgens waarnemers te verklaren vanuit de economische en politieke plannen van de machthebbers in Peking. Enerzijds is er een al jaren groeiend besef dat de kloof tussen stad en platteland, tussen de lonen van de opgeleide stedelingen en die van de rurale migranten zoals deze arbeiders, een bron is van grote sociale onvrede. En dus een bedreiging is voor de socio-politieke stabiliteit en maatschappelijke harmonie waarop de Communistische Partij in haar retoriek altijd weer de nadruk legt. Met andere woorden: als de rurale migranten meer verdienen, desnoods door die loonsverhoging via een staking af te dwingen, dan is dat geen slechte zaak voor de overheid. Een loonsverhoging binnen de perken weliswaar: China wil immers aantrekkelijk blijven voor buitenlandse investeerders en lage loonkost is in die argumentatie een grote troef.
Een andere reden voor niet-optreden moet worden gezocht in het besef onder de leiders dat de binnenlandse consumptie moet worden aangezwengeld als China zijn groei wil bestendigen. En ook daarin staan hogere lonen absoluut centraal.
En ook onder de arbeiders is er iets veranderd. Het ondertussen 31 jaar geleden ingevoerde éénkindbeleid heeft ervoor gezorgd dat het aantal 20- tot 39-jarigen (de grootste groep in de arbeidsbevolking) in het voorbije decennium met een vijfde is gedaald. Het bijna oneindige reservoir aan goedkope arbeidskrachten is dus flink geslonken, wat betekent dat de arbeiders in een betere onderhandelingspositie zitten.
Meer bewust van rechten
Bovendien zijn ze zich veel beter bewust van hun rechten dan vroeger, wat te maken heeft met de al jaren oude arbeidsstrijd, maar evenzeer met de invoering van de Arbeidscontractwet begin 2008. Die houdt onder meer in dat werknemers nu makkelijker naar arbitragecomités en rechtbanken kunnen stappen. Bovendien ging de invoering van de wet gepaard met grootschalige voorlichtingscampagnes.
De staking zou best een domino-effect kunnen hebben in de vele andere bedrijven in de regio. Vooral, ze komen een luttele week na de media-aandacht, ook in China, voor de ondertussen 10 zelfmoorden bij Foxconn. Deze elektronicagigant gaf zijn 800.000 werknemers nu 30 procent loonsverhoging. Die meerkost zal worden doorgerekend aan de klanten, zoals Apple en HP. En dus eventueel ook aan de westerse consument.
Le petit bonhomme rouge et le petit bonhomme vert. Ils le hantent, même quand elle n'est pas à la maison. Elle va faire les courses et, sur le chemin du retour : quatre bonshommes. À la banque ; deux bonshommes. Chez une amie ; dix bonshommes. Par la fenêtre, il scrute les personnes qui attendent à l'arrêt de bus. Ses mains ridées tremblent. Il pense à elle et à ce petit bonhomme totalement imprévisible : passage éclair au vert et retour aussi sec au rouge. Je l'aperçois de l'autre côté de la rue. Elle ouvre l'il, elle hésite. Elle lève sa canne, elle s'aventure sur l'asphalte. Deux pas sur le blanc, deux pas sur le noir. Elle fixe attentivement le sol et poursuit tant bien que mal. Elle ne remarque pas que le petit bonhomme est passé au rouge. Jusqu'à ce qu'une véritable discothèque sur roues lui flanque une frousse bleue. Les bonshommes règnent sur les passages zébrés. Drôles de zèbres ! Avant, des zèbres, il n'y en avait pas à Bruxelles. Il y avait des colonies de rats, des chiens et des chats en quantité raisonnable, un hamster par-ci par-là et quelques poissons rouges qui avaient survécu au trajet entre la fête foraine et la maison. Mais pas de zèbres. Après tout, cela vaut pour tout. Les lignes de métro, les gratte-ciel, l'agressivité au volant, les lecteurs MP3, les langues et les citoyens non européens, les night shops, les cybercafés, les agences d'intérim et les centrales de repassage. Il y a tellement de nouvelles choses, on ne les compte plus. Et il y en a encore plus qui disparaissent. La Bruxelles de sa jeunesse est devenue celle de l'Europe. Dépossédée. Des trous sont apparus en ville, des tranchées où les maisons et les vies ont disparu. Et à la place ? Rien de bien intéressant. Invisible et insaisissable, le passé a disparu. Aucun bonhomme ni aucun passage zébré n'y mène. C'est comme ça. Les vies chancellent, puis c'est au tour des souvenirs. Ils n'ont pas à se plaindre, elle le lui rappelle plus souvent qu'à son tour. Mais rien n'y fait. Ça va, ça vient. C'est non négociable. Dans son monde qui devient toujours plus petit, il n'y a pas un centimètre de libre. Pas plus pour les nouveaux mots et les nouvelles choses que pour les noms de phénomènes et d'amours d'autrefois. Tout rétrécit : sa taille comme son avenir. Il titube entre la table, le canapé et le lit. Sa vie se résume à quelques mètres carrés. Ils ne sortent que le samedi et le mercredi midi. Le chauffeur de taxi klaxonne à midi et demi pile et ils partent Chez Madeleine. Retour en arrière, retour aux rituels familiers. En entrant, ils embrassent les habitués un à un. Avant même la fin de leur tour d'honneur, les Martini blancs et les biscuits apéritif préférés de Monsieur sont déjà sur la table. S'ensuivent les plats du jour, les verres de vin blanc (deux chacun) et, pour finir, le café et ses mignardises. Le mercredi, ils tapent la carte avec des amis de longue date. Le samedi, elle danse avec des hommes plus alertes que son époux. Vers trois ou quatre heures, c'est un couple un peu pompette que le taxi ramène chez lui. "On est encore bien conservés pour notre âge", lance-t-elle au chauffeur tandis qu'il aide son époux à sortir de la voiture. Ils n'ont pas à se plaindre. Certainement pas les jours où ils vont chez Madeleine. Et pas plus le reste de la semaine. Elle le répète trop souvent à son goût, elle veut des choses qu'il ne peut plus lui donner. Il radote sur sa hanche et sa mémoire qui flanchent, sur les petits bonshommes, sur les prix élevés en euros, sur l'insécurité croissante dans les rues. Et ça ne s'arrangera plus. Parfois, on dirait que le calendrier de sa vie en est arrivé à ses dernières feuilles, mais que son propriétaire s'évertue à le laisser au mur. Pour combien de temps encore ? "Tout passe", soupire-t-elle. Ça va, ça vient. Mais ils profitent de chaque jour que Dieu leur donne. Les jours avec et sans Martini. Les jours où ils sont ensemble.
While the last rays of sun filter through to the square below and the market stalls pack up their unsold wares, well-to-do ladies and gents drink Italian bubbles on the pavement. They debate the best address for sushi and enthusiastically discuss the stock sale of this, that or the other fashion designer. A little further, their fellow citizens sit with laptops open. They are looking after themselves with organic apple juice while they update their Facebook pages. Welcome to Bobo Brussels, the city of bourgeois bohemians. Linguistically and territorially, the Bobos are divided into Dansaert Flemish and Chatelain Frenchspeakers, named after the streets where their lifestyles can be deduced from the contents of the shop windows and their prices. They are usually hard-and-fast career makers but consider themselves fundamentally alternative, green and independent. Their children have read the Little Prince by the time theyre six and they are proud of the fact they pay lots in tax, sings the French singer-songwriter Renaud with some degree of sarcasm. Sounds reasonable. But what I find most conspicuous is that these men and women have chosen Brussels. Carrying a degree like a free pass to another life, free of compromise, they still embraced the city, warts and all. They applauded its diversity and caressed its scars, somewhat naïve in their conviction that the love and care of deliberate civility could cure this place of all its ailments. The reality is somewhat less conducive. After small successes follow unfortunate regressions and above all, often sur place. Giving up, however, is not an option. In the meantime, they have seen their children born here, and hence also their own fate bound to that of the city. The Bobos persist, despite regularly banging their heads against Brussels. They see the city in their own terms: as an opportunity, a bubble of oxygen, an escape. A city of freedom too, that belongs to no one, property of neither lion nor rooster. These men and women found Brussels and invented her anew. As a bobbing island of youth, fantasy and diversity, in a tired nation that, on its one hundred and eightieth birthday, doubts its own right to exist. However, beyond the country, the city or its history, they also reinvented themselves here in versions that become more and more grotesque as the evening progresses and the empty wine bottles stack up. Some fled the whip of regional unemployment and collective depression. Others ran from the suffocation of introverted, suburban small mindedness. They have jettisoned yesterday and acquired now and later, without so much as looking over their shoulder. With great tolerance, fed by their studies, foreign friends and regular travel abroad. The city feels like a heavy burden at times but theirs is more resilient than others. Bobo Brussels is full of potential. It is a light version of the metropolis, one which most resembles the image depicted by the glossies, travel guides and in-flight magazines. Washed, shaven and dressed up. People explore in Mini Coopers, dine in newly opened restaurants and reside in more or less renovated merchants houses that were bought years ago for peanuts. It is fantastic but somehow photoshopped and reconstructed. And yet still real.
FACING BRUSSELS - Sterke benen die de weelde kunnen dragen
Zo ongeveer op het moment dat haar
dunne streep felrode lipstick zichtbaar wordt, kondigt haar naderende
komst zich aan met een walm van parfum. Noem het haar pantser tegen
een ongenadige wereld.
De negentig nadert ze, zo reken ik uit,
al lijken haar vestimentaire keuzes de vergankelijkheid eerder te
ontkennen. Spillige benen steken in dure fantasiekousen en kokette
maar enigszins versleten schoenen. Daarboven draagt ze klassieke
rokken, witte bloezen met een opstaand kraagje, jassen uit betere
tijden en oude juwelen.
Zonder hoed komt dit wandelende
anachronisme het huis niet uit en om de haverklap controleert ze
discreet of de veren en andere ornamenten niet uit balans zijn
geraakt.
Met een zuinig mondje zegt ze dat ze
Brusselse is. Geworden althans. Ze zucht. Haar hart, geschiedenis en
halve fortuin zijn achtergebleven in het Sint-Petersburg van bijna
een eeuw geleden. Met een geborduurde zakdoek dept ze vaag haar ogen,
er zich vervolgens in een spiegeltje van vergewissend dat de make-up
geen schade heeft opgelopen.
Het zijn sterke benen die de weelde
kunnen dragen, zo wil het spreekwoord. Nog krachtiger, me dunkt,
zij die haar teloorgang kunnen aanschouwen. Het verhaal van de
Russische meandert langs het weggemaaide rijk van de tsaren en het
blauwe bloed dat rijkelijk rood stroomde, naar een Brusselse biotoop
van elegante etablissementen en uitgekiende arrangementen.
Het is nooit meer goed gekomen,
klinkt het in duur frans, al brengt ze veel tijd door in de
patisserieën van de Zavel en in de restaurants rond de Louizalaan.
Voor regenachtige dagen bestelt ze telefonisch delicatessen en wijn
bij supermarkt 'Chez Rob'. Bij tijd en wijlen geniet ze in het
Théâtre Royal du Parc van Franse repertoire-stukken uit de 17de of
18de eeuw. En als het weer meezit, kiest ze verse boeketten in een
zaak op het Kasteleinsplein. Maar gravin is ze alleen nog in haar
eigen hoofd en in de weerspiegeling van de etalages in de buurt van
de Naamsestraat, waar ze af en toe gaat winkelen.
Ze schudt het hoofd. Voor mensen van
standing zijn het barre tijden, zij kan het weten. Het is een lastige
klus om de restanten van fortuin slim te beheren en wie zegt dat de
huidige crisis de laatste is? Het valt niet mee om de maatschappij
steeds welgemanierd tegemoet te treden en tegelijk de vrienden te
onderscheiden van de talrijke opportunisten. Hebzucht, oplichterij en
afgunst regeren. De oude gravin poneert het zacht maar beslist. Ze
vertrouwt me toe dat sommige kennissen hun identiteitskaart thuis
achterlaten als ze naar een feestje gaan, terwijl anderen zelfs
vertrekken zonder bankkaart of geld. Kwestie van misbruik te
vermijden, zie je. Een mens moet voortdurend op zijn hoede zijn.
Al is de strijd verloren. De nobele
vrouw behoort tot een uitstervende soort, met frêle schouders en een
nog fragieler ego. Ze kraken onder het voortmalen van de geschiedenis
meer nog dan onder het gewicht van een stamboom waaraan alleen
zijzelf distinctie ontlenen. Het zijn sterke benen. Spillebenen in
fantasiekousen. Die de weelde kunnen dragen. Al valt dat niet mee.
Terwijl de laatste zonnestralen het
plein strelen en marktkramers hun onverkochte waren inladen, drinken
vlotte dames en heren Italiaanse bubbles op de stoep. Ze bezinnen
zich over het beste adres voor sushi en bespreken enthousiast de
stockverkoop van deze of gene ontwerper. Even verderop zitten
soortgenoten met laptops op de benen. Ze doen zich tegoed aan
biologische appelsapjes en werken hun Facebook-pagina's bij. Welkom
in bobo-Brussel, de stad zoals de bourgeois bohèmes die
beleven.
Linguïstisch
en territoriaal ontdubbelen de bobo's zich in Dansaertvlamingen
en Franstaligen van het Kastelijnplein, zo
genoemd naar de straten waar hun levensstijl zich aan de etalages en
de prijzen laat aflezen.
Vaak
zijn het snoeiharde carrièremakers maar fundamenteel voelen ze zich
alternatief, groen en ongebonden. Hun kinderenhebben op hun zesde de Kleine Prins gelezen en zelf zijn ze
er trots op dat ze veel belastingen betalen,
zingt de Franse chansonnier Renaud enigszins sarcastisch.
Het
klinkt aannemelijk. Maar wat me vooral opvalt, is dat deze mannen en
vrouwen bewust hebben gekozen voor Brussel. Met een diploma als
vrijgeleide voor een ander, compromislozer leven, omarmden ze de
gebuilde stad. Ze prezen haar diversiteit en aaiden haar
littekens, er enigszins naïef van overtuigd dat de liefdevolle
zorgen van een bewust civisme dit oord van zijn kwalen zou genezen.
De realiteit is evenwel weerbarstiger. Na kleine succesjes volgt een
jammerlijke regressie en vooral veel sur place. Opgeven is
evenwel geen optie. Hier hebben ze onderhand hun kinderen geboren
zien worden, hun eigen lot daarmee aan dat van de stad verbindend.
De bobo's volharden, al breken ook zij
geregeld hun tanden op Brussel. Ze zien haar bovenal in hun eigen
termen: als een kans, een zuurstofbel, een vluchtheuvel. Een stad
van vrijheid ook, van niemand, opeisbaar door leeuw noch haan.
Deze mannen en vrouwen vonden Brussel
en ze vonden haar opnieuw uit. Als dobberend eiland van jeugd,
fantasie en diversiteit, in een vermoeide natie die op haar
honderdtachtigste verjaardag twijfelt aan haar bestaansrecht. Maar
meer nog dan het land, de stad of haar geschiedenis, herontdekten ze
hier zichzelf, in versies die doorgaans grotesker worden naarmate de
avond veroudert en de lege wijnflessen zich vermenigvuldigen.
De enen namen de benen voor de gesel
der regionale werkloosheid en collectieve depressie, de anderen
gingen lopen voor de verstikkende last van zelfingenomen
fermette-kleinheid. Ze verwierpen gisteren en verwerven nu en straks,
zonder omkijken. Met grote tolerantie, gevoed door studies,
buitenlandse vrienden en veel reizen.
De stad weegt bij wijlen loodzwaar maar
de hunne is veerkrachtiger dan die van velen. Bobo Brussel is vol
potentie. Het is een light-versie van de metropool, een die nog het
meest lijkt op het beeld dat glossies, reisgidsen en inflight
magazines hun lezers en reizigers voorhouden. Onthaard, ontgeurd,
ontvet. Opgepept en opgetut. Er wordt verkend in een Mini-cooper,
gedineerd in een pas geopend restaurant en bekomen in een min of meer
opgeknapt herenhuis dat jaren geleden werd gekocht voor een
schijntje. Het is gefotoshopt en verbouwd. En toch echt.
Around the same time her thin strip of
bright-red lipstick comes into view, her approach is announced with a
waft of perfume. Call it her shield against a merciless world.
She looks close to ninety, according to
my estimate, although her choice of wardrobe seem to be resistant to
age. Spindly legs are clad in expensive, fancy stockings and pretty
but slightly worn shoes. Over that, she wears classic skirts, white
blouses with an upright collar, jackets from better times and antique
jewellery.
This walking anachronism would not dare
leave home without a hat and at every opportunity she discretely
checks to see whether the feathers or other ornaments have not been
tilted out of balance. With an economy of effort, she declares she is
Bruxelloise. At least, she became one. She sighs. Her heart, history
and half her fortune were left behind in the St. Petersburg of nearly
a century ago. With an embroidered handkerchief, she regularly dabs
her eyes, subsequently reassuring herself with the aid of a mirror
that her make-up has not been compromised.
Luxury is a burden, so goes the saying.
But less so, when it can stare in the face of its own downfall. The
story of the Russian dame meanders from the realm of the tsars, mowed
down, their blue blood flowing a deep red, to a Brussels biotope of
elegant establishments and well thought out arrangements.
Things never came good again, she
proclaims in expensive French, despite the fact that she spends much
of her time in the patisseries of the Sablon and the restaurants of
the Avenue Louise. On rainy days she orders delicatessen and wine by
telephone from the supermarket Chez Rob. From time to time she
enjoys 17th or 18th century repertoire pieces in French at the
Théâtre Royal du Parc. And weather permitting, she will buy fresh
cut flowers from a florist on the Place du Chatelain. However, she is
still only a countess in her own mind and in the reflections in shop
windows along the Rue de Namur, where she is sometimes inclined to go
shopping.
She shakes her head. For people of
social standing, these are tough times. She should know. It is an
arduous task to manage the remnants of a fortune wisely and who says
that the current crisis is to be the last? It is not easy to greet
todays society with a well mannered smile and at the same time
distinguish friends from the endless array of opportunists. Greed,
deception and envy are king. The old countess puts it gently but
decisively. She tells me that some of her acquaintances leave their
identity card at home when they go to a party, while others
deliberately leave without money or bank cards. A question of
avoiding abuse, you see. One must always be wary.
Even though the battle has been lost,
the noble lady belongs to an endangered species with frail shoulders
and an even more fragile ego. They crack under the pressure of
history, more so than under the weight of a family tree to which she
alone ascribes distinction. Luxury is indeed a burden. To be born by
such spindly legs in fancy stockings.
Hij staat op nummer één, Mohammed, al
sinds 2001. Zou het de Profeet in zijn Saoedische graf verheugen dat
zijn naam als die van geen ander wordt uitgedragen, dat hij kolom na
kolom vult in het geboorteregister van de hoofdstad van Europa?
Mohammed gaat Adam vooraf en Rayan, Ayoub, Mehdi, Amine and Hamza.
Een façade van godsvrucht, fatsoen en
wijsheid. Moge onze zoon in Zijn voetsporen treden. Vrome wensen,
schrale realiteit. Eenduidig is het niet maar onderzoeken geven aan
dat Mohammed veelal een tweederangsburger is in het land dat zijn
verwanten als gastarbeiders ontving.
Kan hij het helpen? Het was zijn vader
die kwam en dan nog maar half. In zijn hoofd liet de man zijn dorp
zelden achter. Hij ontdubbelde zichzelf min of meer, met voor zij die
achterbleven het idee van de verre, welvarende held, en voor de
kroost en echtgenote die hij tot zijn reis verplichtte, een
nostalgische, bij wijlen anachronistische figuur. Vader was slecht
gewapend voor de nieuwe tijden en mores, laat staan dat hij anderen
veel kon geven. Bovendien, op het brood en het dak na, werd dat nooit
van hem verwacht.
Mohammed kwam daardoor naakter op de
wereld dan de meesten, ontheemd en met geen andere belofte van
grootsheid dan een haast potsierlijk klinkende naam. 'In de tweede
klas van de lagere school heeft één vijfde van de allochtonen een
taalachterstand die in veel gevallen niet meer wordt ingelopen', lees
ik in een universitaire studie. Mohammed betaalt het gelag. Hij wordt
onaanvaardbaar snel doorverwezen naar het beroeps- of technisch
onderwijs, zelfs als hij beschikt over de cognitieve vaardigheden om
als oogarts in plaats van als loodgieter door het leven te gaan.
'Allochtone leerlingen hebben de
neiging om zich in de eigen etnisch-religieuze groep op te sluiten',
zo gaat het verder, 'terwijl onderzoek aangeeft dat hun slaagkansen
op school en in het leven verdubbelen als ze dat niet doen'.
Maar hoe moet dat dan? Mohammed, de
schaduw van de Profeet, is een jongen zonder land, een burger die
vaker wordt uitgespuwd dan omarmd. Hoe was de naam, zei u? De
flateigenaar klonk beduidend minder vriendelijk toen hij niet Mertens
maar Mernissi aan de lijn had. Mohammed had het over een jeugd in
Molenbeek, de man hoorde Marokko en voorzag ogenblikkelijk overlast.
Hordes luid snaterende familieleden, slachtklare schapen op benepen
balkons, de al te luide songs van Oum Khaltoum op onmogelijke uren.
'Neen, het appartement op de tweede verdieping is niet langer te
huur. Het huurcontract is net ondertekend'.
En kijk naar de onderzoeken over
discriminatie bij sollicitaties. Vaker dan niet krijgt Mohammed te
horen dat de functie al is ingevuld, terwijl Jan een week later nog
voor een gesprek wordt uitgenodigd.
Ach, het hangt van jezelf af.
Mohammed oppert het nadrukkelijk. Hij overtuigt er zichzelf van dat
hij een universitair diploma zal behalen en alle clichés zal
ontkrachten. Ik word de eerste Marokkaanse dokter uit mijn
Brusselse straat, let maar op. Ja, de jongens waarmee ik ben
opgegroeid zeggen dat ik een nicht ben, een verrader. Maar daar lig
ik niet wakker van. Heus niet. Ik zie ze straks wel in mijn
wachtzaal.
Enige
tijd later klinkt de jongen bedrukt. Het valt voor een Mernissi niet
mee om met de Mertens in de klas bevriend te raken. Maar ik
blijf proberen, het lukt vast wel. Mohammed
zucht.
Moge onze zoon vrij
zijn, moge hij in zijn Eigen voetsporen treden, als de eerste stappen
in verse sneeuw.
Mohammed est numéro un depuis 2001. Le
Prophète qui repose en terre saoudienne se réjouirait-il que son
nom soit le plus porté, qu'il s'étale, colonne après colonne, dans
le registre de naissances de la capitale de l'Europe? Mohammed arrive
en tête, devant Adam, Rayan, Ayoub, Mehdi, Amine et Hamza.
Un modèle de dévotion, de vertu et de
sagesse. Puisse notre fils marcher sur Ses traces. Vu pieux, rude
réalité. Ce n'est pas si évident. Les enquêtes révèlent que
Mohammed est souvent un citoyen de seconde zone dans le pays qui a
accueilli ses parents comme travailleurs immigrés.
Est-ce de sa faute? C'est son père qui
est venu ici, quoique à moitié seulement. Dans sa tête, l'homme
n'a pas oublié son village. Il a endossé une double identité: pour
ceux qui étaient restés au pays, celle d'un héros lointain et
prospère, et pour sa progéniture et son épouse, qu'il a
contraintes au voyage, celle d'un être habité par la nostalgie,
parfois en décalage. Le père était mal armé pour faire face aux
nouveaux temps et aux nouvelles murs. Il n'avait pas non plus
beaucoup à donner aux autres. À l'exception du gîte et du couvert,
on n'a jamais attendu cela de sa part.
Mohammed est donc venu au monde plus nu
que les autres, déraciné, sans autre promesse de grandeur qu'un nom
qui sonne un peu bizarrement. "En deuxième année primaire, un
cinquième des allochtones accusent un retard linguistique qu'ils ne
parviennent en général plus à rattraper", révèle une étude
universitaire. Mohammed paie les pots cassés. Il est rapidement
orienté vers l'enseignement technique et professionnel, même si ses
compétences cognitives le prédestinent à devenir ophtalmologue, et
non plombier.
"Les élèves allochtones ont
tendance à se renfermer sur leur groupe ethnoreligieux, lit-on,
alors qu'une étude révèle que s'ils fuient le repli identitaire,
ils multiplient par deux leurs chances de réussite à l'école et
dans la vie."
Mais comment s'y prendre? Mohammed,
l'ombre du Prophète, est un jeune garçon sans patrie, un citoyen
plus souvent conspué qu'enlacé. Comment avez-vous dit que vous
appeliez ? Le propriétaire de l'appartement a l'air moins
bienveillant quand il a un Mernissi au lieu d'un Mertens au bout du
fil. Mohammed a passé sa jeunesse à Molenbeek, l'homme a fait
l'amalgame avec le Maroc et a d'emblée entrevu les problèmes, le
jacassement des hordes familiales, les moutons égorgés sur les
balcons étroits, les envolées vocales d'Oum Kalsoum à des heures
indues. Désolé, cet appartement au deuxième étage n'est plus à
louer. Le bail vient d'être signé avec un locataire.
Penchons-nous sur les études relatives
à la discrimination à l'embauche. Plus souvent qu'à son tour,
Mohammed s'entend signifier que le poste est déjà pourvu, alors
que Laurent sera encore convié à un entretien une semaine plus
tard.
Ah, tout ça, ça dépend de vous,
lance Mohammed. Il se convainc qu'il va décrocher un diplôme
universitaire et démentir tous les clichés. Je serai le premier
docteur marocain de ma rue à Bruxelles. Vous verrez. Oui, les
garçons avec qui j'ai grandi me traitent de tapette, de traître.
Mais cela ne m'empêche pas de dormir. Que nenni. Ils viendront
bientôt faire la file dans ma salle d'attente.
Un peu plus tard, le jeune homme n'a
pas le moral. Il n'est pas facile, pour un Mernissi, de devenir
copain avec un Mertens. Mais je persévère, ça finira bien par
arriver. Mohammed soupire.
Puisse notre fils connaître la
liberté, puisse-t-il marcher sur Ses pas, comme les premiers pas sur
la neige fraîche.
He calculates, door
to door from his own door in a suburb of Ghent to that of his
office in the centre of Brussels one hundred and five minutes. A
daily eternity, one way. By bus to the station, train to
Gent-Sint-Pieters, railway to Brussels and
then metro or on foot through the streets of the city.
Nor are they the
most pleasing pavements or the most
beautiful houses that greet him on the way. But rather a tired old
station quarter, battered by the haste of time-conscious travellers
and above all, by the megalomaniacal office buildings recently
erected according to the iron-fast principle of good accessibility.
Two hundred and ten lost minutes, two and a half football matches
every day. Oh well, its not so bad, he says. After 19 years
hes used to it. Only phenomenal delays and breakdowns in
communication are enough to tip him off balance. Then he cusses and
curses as the others do. The train is
always a bit like a holiday, sneers
one, to which the others snigger in reply.
At such unhappy moments,
he imagines the motorways, inhabited by thousands of men and women
locked inside prisons on wheels of varying grades of luxury and
comfort. They get annoyed, pick their noses but dont budge an
inch.
While the landscapes
scarred by cottages and subdivided roadsides glide past the train
window, he considers himself lucky. He has the time to quietly read
his newspaper, to find out whats on the box later on or just
peruse the main headlines. Sometimes he runs into a familiar face in
his carriage, a man or woman who would otherwise probably not strike
up a spontaneous conversation about the weather, work, the kids but
now feels compelled to do so.
Door to door. He wouldnt
dream of swapping his door near Ghent for one in the capital of
Europe. Not for all the money in the world. He will never love
Brussels. (He hasnt managed to in the first half of his life.) And
how would he? His Brussels is a fusion of windswept rubbish,
aggressive motorists and high-testosterone youth. A city of beggars
who every day ask for a cigarette as soon as he exits the station
looking for his lighter. He turns them down. They swear. A daily
ritual. He shrugs his shoulders. Brussels is no place to hang around.
Hell soon be back on the train.
His Brussels only exists
on weekdays. It has no nights, no standing still, no enjoyment. It is
condensed into a cluster of stations that are unworthy of a European
capital and depressing metro stops where the aroma of Liege waffles
forms a mélange with that of old urine. Ask him which of the citys
parks he likes best and hell reply with an empty gaze. Or take the
fairytale Chinese Pavilion, the sultry greenhouse in the Botanical
Gardens, the world-famous furniture of the Horta House, the fabulous
view from the roof of the Musical Instrument Museum, the panoramic
public life that descends from the Palace of Justice to the Marolles.
These things do not even appear on the map in his head. He comes to
Brussels every day but never touches it. He thinks door-to-door but
the door to his heart forever remains locked tight.
Trembling hands, callused
and covered in sun spots. And higher up: bony shoulders, a shrunken
stature. But behind that fragile façade lies hidden a silent
heroism. Listen to the stories. They draw from the dark depths of
child labour and sleeping on empty stomachs. Not complaining, not
asking, but hanging on. Or they take root in the iron fist of
dictatorship. Not speaking, not believing, but suppressing. It lasted
until a chance came along. A way out, a way here. And often no way
back. For a long time. Until the leaders lived no longer, until
poverty threatened or until only the grave lay waiting.
Some came to Brussels in
the 1950s, the others a decade later, the last of them just
yesterday. With nothing but the shirt on their backs and the dreams
in their heads. Travelling on nothing but luck and worn sandals.
The opportunity was
a letter from a cousin, about excellent wages and wanted labour, in
times when progress seemed unstoppable and papers didnt mean a
thing. Sometimes it was little more than a whispered rumour, a house
built in the village from the ground up on overseas money. He
must be doing well there, otherwise hed never be able to build
such a mansion Someone elses
chance becomes theirs. He who dares, wins.
For once it is the
state that gives chances, that officially invites. That resettles.
With people from camps and stranded political refugees, that is,
after years of war and years of waiting. A new life given.
For the children,
above all, for the next generation. The present one is torn. It has
had to leave its predecessor. Will I
ever see you again, dearest mother? Will they come get you if they
cant find me? Will the money I send make up for my absence?
Crushing choices,
yesterdays long shadows cast over the years to come. I
couldnt bring you with me, can you forgive me?
Guilt, regret, despair. There was but one chance. My chance. Dont
complain, dont speak, silent heroism behind a fragile façade.
A barely audible
sigh. And then gratitude towards the new homeland. For the education
these men and women could often only dream of in their country of
origin but can now offer their children here. For the housing, too,
which they have managed to acquire with their arduous labour and
humble lifestyle. And for the freedom and security of a democratic,
just society. Am I from here or from
there? Wings or roots? Oh, I dont know. My country is a patchwork
of memories, words and thoughts. My country is in my head.
FACING BRUSSELS/MOMENTS CAPITAUX - Passeport social
Les festivités sont un révélateur de
nous-mêmes. Ressortissants d'un pays qui fête une victoire
olympique, parents imaginaires d'une équipe de foot nationale qui
gagne. (Arrière-)petits-enfants de tel ou tel prophète, fidèle
d'une religion ou d'un culte qui se prétendent supérieurs.
Elles nous présentent comme des
musulmans, qui célèbrent la circoncision de leurs fils au cours de
festivités qui laisseront un souvenir impérissable à toutes les
personnes présentes. Elles nous confirment dans notre identité de
chrétiens, qui louvoient entre vendredi saint, dinde de Noël,
agneau pascal et branches de buis bénit.
Bruxelles les subit toutes. Ou presque.
Les traditions, les fêtes nationales, joyeuses ou malheureuses, et
dans la plupart des cas, les événements historiques un peu sacrés
qui ne sont pas fêtés ici, peu importe quand et où ils se sont
déroulés.
Il est à espérer que les fêtes
fédèrent les individus, qu'elles dépassent les clivages des races,
des nationalités, des idéologies ou de la foi. Espérer.
Ce que nous fêtons et la façon dont
nous le faisons sont comme un passeport social. Ils nous cataloguent,
nous font revenir en arrière, à une époque passée, où il fallait
encore poser des choix individuels conscients, aux communautés dont
nous sommes originaires, que notre loyauté actuelle envers elles
soit grande ou non.
Ce qui incite les uns à se réjouir
et à s'affirmer, suscitera souvent le mécontentement des autres.
Il suffit d'écouter les commentaires
désobligeants des autochtones à l'encontre de leurs collègues qui
pratiquent le ramadan. La mauvaise humeur des fumeurs qui doivent
s'abstenir temporairement de leur cigarette, la fatigue perpétuelle,
l'augmentation de l'absentéisme. Interrogez les homos et les
lesbiennes qui se disent oui à l'hôtel de ville. Souvent, leur
cortège qui traverse les petites rues est hué par des jeunes
désuvrés à l'esprit étroit.
Voyez le désespoir et la soumission
dans les églises messianiques et lisez les études sociologiques sur
ces formes intolérables de manipulation et de charlatanisme. Captez
l'humeur de la rue: chaque fois que le ballon rond monopolise le
petit écran et les pensées de millions de spectateurs, les coups de
klaxon de joie des uns valent aux autres des nuits blanches et des
frustrations.
Bruxelles est de toutes les
célébrations, sous la pluie, dans le brouillard, sous la neige, le
soleil ou la grêle. Aucun mystère ne nous est épargné. Les
familles, les clubs, les quartiers, les communautés font la fête.
Ils le font chacun dans leur coin, à côté, tout contre mais jamais
ensemble. En râlant sur les autres.
Bruxelles fait la fête, mais si
rarement comme Zinneke, ensemble. Mon Zinneke, ton Zinneke, le nôtre.
Une parade au cur à cur, par la ville et à travers elle. Une
fête du Bruxelles dont nous rêvons.