Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
03-06-2010
CHINA - Honda-staking eindigt met loonsopslag
De staking bij Honda die op 17 mei begon in het Cantonese Foshan, lijkt op het eerste gezicht weinig op andere arbeidsconflicten in de Parelrivierdelta, Chinas economische powerhouse. Vooreerst bleken de nationale media verslag te kunnen uitbrengen van de evolutie van het conflict en bovendien trad de politie niet op tegen de 1.900 stakers. Die hadden naar eigen zeggen nochtans een eigen onafhankelijke vakbond opgericht, wat niet is toegelaten.
Die ogenschijnlijke passiviteit kon in elk geval niet worden verklaard vanuit het geringe belang of de beperkte schaal van het conflict. Sterker nog, de staking in Foshan is het grootste en langst durende arbeidsconflict in een buitenlands bedrijf in China. En de impact ervan voor Honda was gigantisch. De Japanse autoconstructeur, die zijn jaarlijkse productie tegen midden 2012 hoopt op te trekken naar 830.000 (vracht)autos van 630.000 nu, zag zijn vier andere Chinese vestigingen binnen de week in de problemen komen. Op 24 mei werden de twee assemblagebedrijven elders in de provincie Guangdong technisch werkloos en twee dagen later gingen ook de twee overige Hondafabrieken dicht bij gebrek aan motoronderdelen en versnellingsbakken uit Foshan.
De staking was anders, maar toch ook weer niet. De ijverige Chinese journalisten die berichtten over de 1.900 werknemers die hun loon van zon 150 euro wilden zien stijgen naar 220 euro omdat ze anders niets kunnen sparen, werden na een paar dagen namelijk verrast door functionarissen van het Publiciteitsdepartement, zoals Propaganda zich nu noemt. Met de nadrukkelijke boodschap dat er geen artikels meer mochten verschijnen.
Bovendien werden de zogenaamde stakingsleiders, waaronder ene Tan Guocheng, meteen ontslagen. Een van de eisen van de stakers was nochtans dat het neerleggen van het werk geen gevolgen voor de betrokkenen zou hebben.
Eveneens business as usual was het feit dat de All China Federation of Trade Unions de enige toegelaten bond zich niet aan de kant van de werknemers schaarde, maar zogenaamd bemiddelde tussen de overheid, het management en de stakers.
Ook de bewering van ontslagen werknemer Tan dat de stakers onder druk zijn gezet om de voorgestelde loonsverhoging van 24 procent te accepteren, kadert geheel in de manier waarop arbeidsconflicten in China doorgaans worden geregeld.
Welvaartskloof
En toch. Dat er geen politiemacht op de stakers is afgestuurd, is minstens opmerkelijk. Het valt natuurlijk af te wachten in welke mate er nog represailles zullen komen voor de zogenaamde ringleaders, een manoeuvre waarmee vaak wordt gewacht tot de aandacht voor de zaak is weggeëbd.
Het officiële stilzwijgen valt volgens waarnemers te verklaren vanuit de economische en politieke plannen van de machthebbers in Peking. Enerzijds is er een al jaren groeiend besef dat de kloof tussen stad en platteland, tussen de lonen van de opgeleide stedelingen en die van de rurale migranten zoals deze arbeiders, een bron is van grote sociale onvrede. En dus een bedreiging is voor de socio-politieke stabiliteit en maatschappelijke harmonie waarop de Communistische Partij in haar retoriek altijd weer de nadruk legt. Met andere woorden: als de rurale migranten meer verdienen, desnoods door die loonsverhoging via een staking af te dwingen, dan is dat geen slechte zaak voor de overheid. Een loonsverhoging binnen de perken weliswaar: China wil immers aantrekkelijk blijven voor buitenlandse investeerders en lage loonkost is in die argumentatie een grote troef.
Een andere reden voor niet-optreden moet worden gezocht in het besef onder de leiders dat de binnenlandse consumptie moet worden aangezwengeld als China zijn groei wil bestendigen. En ook daarin staan hogere lonen absoluut centraal.
En ook onder de arbeiders is er iets veranderd. Het ondertussen 31 jaar geleden ingevoerde éénkindbeleid heeft ervoor gezorgd dat het aantal 20- tot 39-jarigen (de grootste groep in de arbeidsbevolking) in het voorbije decennium met een vijfde is gedaald. Het bijna oneindige reservoir aan goedkope arbeidskrachten is dus flink geslonken, wat betekent dat de arbeiders in een betere onderhandelingspositie zitten.
Meer bewust van rechten
Bovendien zijn ze zich veel beter bewust van hun rechten dan vroeger, wat te maken heeft met de al jaren oude arbeidsstrijd, maar evenzeer met de invoering van de Arbeidscontractwet begin 2008. Die houdt onder meer in dat werknemers nu makkelijker naar arbitragecomités en rechtbanken kunnen stappen. Bovendien ging de invoering van de wet gepaard met grootschalige voorlichtingscampagnes.
De staking zou best een domino-effect kunnen hebben in de vele andere bedrijven in de regio. Vooral, ze komen een luttele week na de media-aandacht, ook in China, voor de ondertussen 10 zelfmoorden bij Foxconn. Deze elektronicagigant gaf zijn 800.000 werknemers nu 30 procent loonsverhoging. Die meerkost zal worden doorgerekend aan de klanten, zoals Apple en HP. En dus eventueel ook aan de westerse consument.
Le petit bonhomme rouge et le petit bonhomme vert. Ils le hantent, même quand elle n'est pas à la maison. Elle va faire les courses et, sur le chemin du retour : quatre bonshommes. À la banque ; deux bonshommes. Chez une amie ; dix bonshommes. Par la fenêtre, il scrute les personnes qui attendent à l'arrêt de bus. Ses mains ridées tremblent. Il pense à elle et à ce petit bonhomme totalement imprévisible : passage éclair au vert et retour aussi sec au rouge. Je l'aperçois de l'autre côté de la rue. Elle ouvre l'il, elle hésite. Elle lève sa canne, elle s'aventure sur l'asphalte. Deux pas sur le blanc, deux pas sur le noir. Elle fixe attentivement le sol et poursuit tant bien que mal. Elle ne remarque pas que le petit bonhomme est passé au rouge. Jusqu'à ce qu'une véritable discothèque sur roues lui flanque une frousse bleue. Les bonshommes règnent sur les passages zébrés. Drôles de zèbres ! Avant, des zèbres, il n'y en avait pas à Bruxelles. Il y avait des colonies de rats, des chiens et des chats en quantité raisonnable, un hamster par-ci par-là et quelques poissons rouges qui avaient survécu au trajet entre la fête foraine et la maison. Mais pas de zèbres. Après tout, cela vaut pour tout. Les lignes de métro, les gratte-ciel, l'agressivité au volant, les lecteurs MP3, les langues et les citoyens non européens, les night shops, les cybercafés, les agences d'intérim et les centrales de repassage. Il y a tellement de nouvelles choses, on ne les compte plus. Et il y en a encore plus qui disparaissent. La Bruxelles de sa jeunesse est devenue celle de l'Europe. Dépossédée. Des trous sont apparus en ville, des tranchées où les maisons et les vies ont disparu. Et à la place ? Rien de bien intéressant. Invisible et insaisissable, le passé a disparu. Aucun bonhomme ni aucun passage zébré n'y mène. C'est comme ça. Les vies chancellent, puis c'est au tour des souvenirs. Ils n'ont pas à se plaindre, elle le lui rappelle plus souvent qu'à son tour. Mais rien n'y fait. Ça va, ça vient. C'est non négociable. Dans son monde qui devient toujours plus petit, il n'y a pas un centimètre de libre. Pas plus pour les nouveaux mots et les nouvelles choses que pour les noms de phénomènes et d'amours d'autrefois. Tout rétrécit : sa taille comme son avenir. Il titube entre la table, le canapé et le lit. Sa vie se résume à quelques mètres carrés. Ils ne sortent que le samedi et le mercredi midi. Le chauffeur de taxi klaxonne à midi et demi pile et ils partent Chez Madeleine. Retour en arrière, retour aux rituels familiers. En entrant, ils embrassent les habitués un à un. Avant même la fin de leur tour d'honneur, les Martini blancs et les biscuits apéritif préférés de Monsieur sont déjà sur la table. S'ensuivent les plats du jour, les verres de vin blanc (deux chacun) et, pour finir, le café et ses mignardises. Le mercredi, ils tapent la carte avec des amis de longue date. Le samedi, elle danse avec des hommes plus alertes que son époux. Vers trois ou quatre heures, c'est un couple un peu pompette que le taxi ramène chez lui. "On est encore bien conservés pour notre âge", lance-t-elle au chauffeur tandis qu'il aide son époux à sortir de la voiture. Ils n'ont pas à se plaindre. Certainement pas les jours où ils vont chez Madeleine. Et pas plus le reste de la semaine. Elle le répète trop souvent à son goût, elle veut des choses qu'il ne peut plus lui donner. Il radote sur sa hanche et sa mémoire qui flanchent, sur les petits bonshommes, sur les prix élevés en euros, sur l'insécurité croissante dans les rues. Et ça ne s'arrangera plus. Parfois, on dirait que le calendrier de sa vie en est arrivé à ses dernières feuilles, mais que son propriétaire s'évertue à le laisser au mur. Pour combien de temps encore ? "Tout passe", soupire-t-elle. Ça va, ça vient. Mais ils profitent de chaque jour que Dieu leur donne. Les jours avec et sans Martini. Les jours où ils sont ensemble.
While the last rays of sun filter through to the square below and the market stalls pack up their unsold wares, well-to-do ladies and gents drink Italian bubbles on the pavement. They debate the best address for sushi and enthusiastically discuss the stock sale of this, that or the other fashion designer. A little further, their fellow citizens sit with laptops open. They are looking after themselves with organic apple juice while they update their Facebook pages. Welcome to Bobo Brussels, the city of bourgeois bohemians. Linguistically and territorially, the Bobos are divided into Dansaert Flemish and Chatelain Frenchspeakers, named after the streets where their lifestyles can be deduced from the contents of the shop windows and their prices. They are usually hard-and-fast career makers but consider themselves fundamentally alternative, green and independent. Their children have read the Little Prince by the time theyre six and they are proud of the fact they pay lots in tax, sings the French singer-songwriter Renaud with some degree of sarcasm. Sounds reasonable. But what I find most conspicuous is that these men and women have chosen Brussels. Carrying a degree like a free pass to another life, free of compromise, they still embraced the city, warts and all. They applauded its diversity and caressed its scars, somewhat naïve in their conviction that the love and care of deliberate civility could cure this place of all its ailments. The reality is somewhat less conducive. After small successes follow unfortunate regressions and above all, often sur place. Giving up, however, is not an option. In the meantime, they have seen their children born here, and hence also their own fate bound to that of the city. The Bobos persist, despite regularly banging their heads against Brussels. They see the city in their own terms: as an opportunity, a bubble of oxygen, an escape. A city of freedom too, that belongs to no one, property of neither lion nor rooster. These men and women found Brussels and invented her anew. As a bobbing island of youth, fantasy and diversity, in a tired nation that, on its one hundred and eightieth birthday, doubts its own right to exist. However, beyond the country, the city or its history, they also reinvented themselves here in versions that become more and more grotesque as the evening progresses and the empty wine bottles stack up. Some fled the whip of regional unemployment and collective depression. Others ran from the suffocation of introverted, suburban small mindedness. They have jettisoned yesterday and acquired now and later, without so much as looking over their shoulder. With great tolerance, fed by their studies, foreign friends and regular travel abroad. The city feels like a heavy burden at times but theirs is more resilient than others. Bobo Brussels is full of potential. It is a light version of the metropolis, one which most resembles the image depicted by the glossies, travel guides and in-flight magazines. Washed, shaven and dressed up. People explore in Mini Coopers, dine in newly opened restaurants and reside in more or less renovated merchants houses that were bought years ago for peanuts. It is fantastic but somehow photoshopped and reconstructed. And yet still real.
FACING BRUSSELS - Sterke benen die de weelde kunnen dragen
Zo ongeveer op het moment dat haar
dunne streep felrode lipstick zichtbaar wordt, kondigt haar naderende
komst zich aan met een walm van parfum. Noem het haar pantser tegen
een ongenadige wereld.
De negentig nadert ze, zo reken ik uit,
al lijken haar vestimentaire keuzes de vergankelijkheid eerder te
ontkennen. Spillige benen steken in dure fantasiekousen en kokette
maar enigszins versleten schoenen. Daarboven draagt ze klassieke
rokken, witte bloezen met een opstaand kraagje, jassen uit betere
tijden en oude juwelen.
Zonder hoed komt dit wandelende
anachronisme het huis niet uit en om de haverklap controleert ze
discreet of de veren en andere ornamenten niet uit balans zijn
geraakt.
Met een zuinig mondje zegt ze dat ze
Brusselse is. Geworden althans. Ze zucht. Haar hart, geschiedenis en
halve fortuin zijn achtergebleven in het Sint-Petersburg van bijna
een eeuw geleden. Met een geborduurde zakdoek dept ze vaag haar ogen,
er zich vervolgens in een spiegeltje van vergewissend dat de make-up
geen schade heeft opgelopen.
Het zijn sterke benen die de weelde
kunnen dragen, zo wil het spreekwoord. Nog krachtiger, me dunkt,
zij die haar teloorgang kunnen aanschouwen. Het verhaal van de
Russische meandert langs het weggemaaide rijk van de tsaren en het
blauwe bloed dat rijkelijk rood stroomde, naar een Brusselse biotoop
van elegante etablissementen en uitgekiende arrangementen.
Het is nooit meer goed gekomen,
klinkt het in duur frans, al brengt ze veel tijd door in de
patisserieën van de Zavel en in de restaurants rond de Louizalaan.
Voor regenachtige dagen bestelt ze telefonisch delicatessen en wijn
bij supermarkt 'Chez Rob'. Bij tijd en wijlen geniet ze in het
Théâtre Royal du Parc van Franse repertoire-stukken uit de 17de of
18de eeuw. En als het weer meezit, kiest ze verse boeketten in een
zaak op het Kasteleinsplein. Maar gravin is ze alleen nog in haar
eigen hoofd en in de weerspiegeling van de etalages in de buurt van
de Naamsestraat, waar ze af en toe gaat winkelen.
Ze schudt het hoofd. Voor mensen van
standing zijn het barre tijden, zij kan het weten. Het is een lastige
klus om de restanten van fortuin slim te beheren en wie zegt dat de
huidige crisis de laatste is? Het valt niet mee om de maatschappij
steeds welgemanierd tegemoet te treden en tegelijk de vrienden te
onderscheiden van de talrijke opportunisten. Hebzucht, oplichterij en
afgunst regeren. De oude gravin poneert het zacht maar beslist. Ze
vertrouwt me toe dat sommige kennissen hun identiteitskaart thuis
achterlaten als ze naar een feestje gaan, terwijl anderen zelfs
vertrekken zonder bankkaart of geld. Kwestie van misbruik te
vermijden, zie je. Een mens moet voortdurend op zijn hoede zijn.
Al is de strijd verloren. De nobele
vrouw behoort tot een uitstervende soort, met frêle schouders en een
nog fragieler ego. Ze kraken onder het voortmalen van de geschiedenis
meer nog dan onder het gewicht van een stamboom waaraan alleen
zijzelf distinctie ontlenen. Het zijn sterke benen. Spillebenen in
fantasiekousen. Die de weelde kunnen dragen. Al valt dat niet mee.
Terwijl de laatste zonnestralen het
plein strelen en marktkramers hun onverkochte waren inladen, drinken
vlotte dames en heren Italiaanse bubbles op de stoep. Ze bezinnen
zich over het beste adres voor sushi en bespreken enthousiast de
stockverkoop van deze of gene ontwerper. Even verderop zitten
soortgenoten met laptops op de benen. Ze doen zich tegoed aan
biologische appelsapjes en werken hun Facebook-pagina's bij. Welkom
in bobo-Brussel, de stad zoals de bourgeois bohèmes die
beleven.
Linguïstisch
en territoriaal ontdubbelen de bobo's zich in Dansaertvlamingen
en Franstaligen van het Kastelijnplein, zo
genoemd naar de straten waar hun levensstijl zich aan de etalages en
de prijzen laat aflezen.
Vaak
zijn het snoeiharde carrièremakers maar fundamenteel voelen ze zich
alternatief, groen en ongebonden. Hun kinderenhebben op hun zesde de Kleine Prins gelezen en zelf zijn ze
er trots op dat ze veel belastingen betalen,
zingt de Franse chansonnier Renaud enigszins sarcastisch.
Het
klinkt aannemelijk. Maar wat me vooral opvalt, is dat deze mannen en
vrouwen bewust hebben gekozen voor Brussel. Met een diploma als
vrijgeleide voor een ander, compromislozer leven, omarmden ze de
gebuilde stad. Ze prezen haar diversiteit en aaiden haar
littekens, er enigszins naïef van overtuigd dat de liefdevolle
zorgen van een bewust civisme dit oord van zijn kwalen zou genezen.
De realiteit is evenwel weerbarstiger. Na kleine succesjes volgt een
jammerlijke regressie en vooral veel sur place. Opgeven is
evenwel geen optie. Hier hebben ze onderhand hun kinderen geboren
zien worden, hun eigen lot daarmee aan dat van de stad verbindend.
De bobo's volharden, al breken ook zij
geregeld hun tanden op Brussel. Ze zien haar bovenal in hun eigen
termen: als een kans, een zuurstofbel, een vluchtheuvel. Een stad
van vrijheid ook, van niemand, opeisbaar door leeuw noch haan.
Deze mannen en vrouwen vonden Brussel
en ze vonden haar opnieuw uit. Als dobberend eiland van jeugd,
fantasie en diversiteit, in een vermoeide natie die op haar
honderdtachtigste verjaardag twijfelt aan haar bestaansrecht. Maar
meer nog dan het land, de stad of haar geschiedenis, herontdekten ze
hier zichzelf, in versies die doorgaans grotesker worden naarmate de
avond veroudert en de lege wijnflessen zich vermenigvuldigen.
De enen namen de benen voor de gesel
der regionale werkloosheid en collectieve depressie, de anderen
gingen lopen voor de verstikkende last van zelfingenomen
fermette-kleinheid. Ze verwierpen gisteren en verwerven nu en straks,
zonder omkijken. Met grote tolerantie, gevoed door studies,
buitenlandse vrienden en veel reizen.
De stad weegt bij wijlen loodzwaar maar
de hunne is veerkrachtiger dan die van velen. Bobo Brussel is vol
potentie. Het is een light-versie van de metropool, een die nog het
meest lijkt op het beeld dat glossies, reisgidsen en inflight
magazines hun lezers en reizigers voorhouden. Onthaard, ontgeurd,
ontvet. Opgepept en opgetut. Er wordt verkend in een Mini-cooper,
gedineerd in een pas geopend restaurant en bekomen in een min of meer
opgeknapt herenhuis dat jaren geleden werd gekocht voor een
schijntje. Het is gefotoshopt en verbouwd. En toch echt.
Around the same time her thin strip of
bright-red lipstick comes into view, her approach is announced with a
waft of perfume. Call it her shield against a merciless world.
She looks close to ninety, according to
my estimate, although her choice of wardrobe seem to be resistant to
age. Spindly legs are clad in expensive, fancy stockings and pretty
but slightly worn shoes. Over that, she wears classic skirts, white
blouses with an upright collar, jackets from better times and antique
jewellery.
This walking anachronism would not dare
leave home without a hat and at every opportunity she discretely
checks to see whether the feathers or other ornaments have not been
tilted out of balance. With an economy of effort, she declares she is
Bruxelloise. At least, she became one. She sighs. Her heart, history
and half her fortune were left behind in the St. Petersburg of nearly
a century ago. With an embroidered handkerchief, she regularly dabs
her eyes, subsequently reassuring herself with the aid of a mirror
that her make-up has not been compromised.
Luxury is a burden, so goes the saying.
But less so, when it can stare in the face of its own downfall. The
story of the Russian dame meanders from the realm of the tsars, mowed
down, their blue blood flowing a deep red, to a Brussels biotope of
elegant establishments and well thought out arrangements.
Things never came good again, she
proclaims in expensive French, despite the fact that she spends much
of her time in the patisseries of the Sablon and the restaurants of
the Avenue Louise. On rainy days she orders delicatessen and wine by
telephone from the supermarket Chez Rob. From time to time she
enjoys 17th or 18th century repertoire pieces in French at the
Théâtre Royal du Parc. And weather permitting, she will buy fresh
cut flowers from a florist on the Place du Chatelain. However, she is
still only a countess in her own mind and in the reflections in shop
windows along the Rue de Namur, where she is sometimes inclined to go
shopping.
She shakes her head. For people of
social standing, these are tough times. She should know. It is an
arduous task to manage the remnants of a fortune wisely and who says
that the current crisis is to be the last? It is not easy to greet
todays society with a well mannered smile and at the same time
distinguish friends from the endless array of opportunists. Greed,
deception and envy are king. The old countess puts it gently but
decisively. She tells me that some of her acquaintances leave their
identity card at home when they go to a party, while others
deliberately leave without money or bank cards. A question of
avoiding abuse, you see. One must always be wary.
Even though the battle has been lost,
the noble lady belongs to an endangered species with frail shoulders
and an even more fragile ego. They crack under the pressure of
history, more so than under the weight of a family tree to which she
alone ascribes distinction. Luxury is indeed a burden. To be born by
such spindly legs in fancy stockings.
Hij staat op nummer één, Mohammed, al
sinds 2001. Zou het de Profeet in zijn Saoedische graf verheugen dat
zijn naam als die van geen ander wordt uitgedragen, dat hij kolom na
kolom vult in het geboorteregister van de hoofdstad van Europa?
Mohammed gaat Adam vooraf en Rayan, Ayoub, Mehdi, Amine and Hamza.
Een façade van godsvrucht, fatsoen en
wijsheid. Moge onze zoon in Zijn voetsporen treden. Vrome wensen,
schrale realiteit. Eenduidig is het niet maar onderzoeken geven aan
dat Mohammed veelal een tweederangsburger is in het land dat zijn
verwanten als gastarbeiders ontving.
Kan hij het helpen? Het was zijn vader
die kwam en dan nog maar half. In zijn hoofd liet de man zijn dorp
zelden achter. Hij ontdubbelde zichzelf min of meer, met voor zij die
achterbleven het idee van de verre, welvarende held, en voor de
kroost en echtgenote die hij tot zijn reis verplichtte, een
nostalgische, bij wijlen anachronistische figuur. Vader was slecht
gewapend voor de nieuwe tijden en mores, laat staan dat hij anderen
veel kon geven. Bovendien, op het brood en het dak na, werd dat nooit
van hem verwacht.
Mohammed kwam daardoor naakter op de
wereld dan de meesten, ontheemd en met geen andere belofte van
grootsheid dan een haast potsierlijk klinkende naam. 'In de tweede
klas van de lagere school heeft één vijfde van de allochtonen een
taalachterstand die in veel gevallen niet meer wordt ingelopen', lees
ik in een universitaire studie. Mohammed betaalt het gelag. Hij wordt
onaanvaardbaar snel doorverwezen naar het beroeps- of technisch
onderwijs, zelfs als hij beschikt over de cognitieve vaardigheden om
als oogarts in plaats van als loodgieter door het leven te gaan.
'Allochtone leerlingen hebben de
neiging om zich in de eigen etnisch-religieuze groep op te sluiten',
zo gaat het verder, 'terwijl onderzoek aangeeft dat hun slaagkansen
op school en in het leven verdubbelen als ze dat niet doen'.
Maar hoe moet dat dan? Mohammed, de
schaduw van de Profeet, is een jongen zonder land, een burger die
vaker wordt uitgespuwd dan omarmd. Hoe was de naam, zei u? De
flateigenaar klonk beduidend minder vriendelijk toen hij niet Mertens
maar Mernissi aan de lijn had. Mohammed had het over een jeugd in
Molenbeek, de man hoorde Marokko en voorzag ogenblikkelijk overlast.
Hordes luid snaterende familieleden, slachtklare schapen op benepen
balkons, de al te luide songs van Oum Khaltoum op onmogelijke uren.
'Neen, het appartement op de tweede verdieping is niet langer te
huur. Het huurcontract is net ondertekend'.
En kijk naar de onderzoeken over
discriminatie bij sollicitaties. Vaker dan niet krijgt Mohammed te
horen dat de functie al is ingevuld, terwijl Jan een week later nog
voor een gesprek wordt uitgenodigd.
Ach, het hangt van jezelf af.
Mohammed oppert het nadrukkelijk. Hij overtuigt er zichzelf van dat
hij een universitair diploma zal behalen en alle clichés zal
ontkrachten. Ik word de eerste Marokkaanse dokter uit mijn
Brusselse straat, let maar op. Ja, de jongens waarmee ik ben
opgegroeid zeggen dat ik een nicht ben, een verrader. Maar daar lig
ik niet wakker van. Heus niet. Ik zie ze straks wel in mijn
wachtzaal.
Enige
tijd later klinkt de jongen bedrukt. Het valt voor een Mernissi niet
mee om met de Mertens in de klas bevriend te raken. Maar ik
blijf proberen, het lukt vast wel. Mohammed
zucht.
Moge onze zoon vrij
zijn, moge hij in zijn Eigen voetsporen treden, als de eerste stappen
in verse sneeuw.
Mohammed est numéro un depuis 2001. Le
Prophète qui repose en terre saoudienne se réjouirait-il que son
nom soit le plus porté, qu'il s'étale, colonne après colonne, dans
le registre de naissances de la capitale de l'Europe? Mohammed arrive
en tête, devant Adam, Rayan, Ayoub, Mehdi, Amine et Hamza.
Un modèle de dévotion, de vertu et de
sagesse. Puisse notre fils marcher sur Ses traces. Vu pieux, rude
réalité. Ce n'est pas si évident. Les enquêtes révèlent que
Mohammed est souvent un citoyen de seconde zone dans le pays qui a
accueilli ses parents comme travailleurs immigrés.
Est-ce de sa faute? C'est son père qui
est venu ici, quoique à moitié seulement. Dans sa tête, l'homme
n'a pas oublié son village. Il a endossé une double identité: pour
ceux qui étaient restés au pays, celle d'un héros lointain et
prospère, et pour sa progéniture et son épouse, qu'il a
contraintes au voyage, celle d'un être habité par la nostalgie,
parfois en décalage. Le père était mal armé pour faire face aux
nouveaux temps et aux nouvelles murs. Il n'avait pas non plus
beaucoup à donner aux autres. À l'exception du gîte et du couvert,
on n'a jamais attendu cela de sa part.
Mohammed est donc venu au monde plus nu
que les autres, déraciné, sans autre promesse de grandeur qu'un nom
qui sonne un peu bizarrement. "En deuxième année primaire, un
cinquième des allochtones accusent un retard linguistique qu'ils ne
parviennent en général plus à rattraper", révèle une étude
universitaire. Mohammed paie les pots cassés. Il est rapidement
orienté vers l'enseignement technique et professionnel, même si ses
compétences cognitives le prédestinent à devenir ophtalmologue, et
non plombier.
"Les élèves allochtones ont
tendance à se renfermer sur leur groupe ethnoreligieux, lit-on,
alors qu'une étude révèle que s'ils fuient le repli identitaire,
ils multiplient par deux leurs chances de réussite à l'école et
dans la vie."
Mais comment s'y prendre? Mohammed,
l'ombre du Prophète, est un jeune garçon sans patrie, un citoyen
plus souvent conspué qu'enlacé. Comment avez-vous dit que vous
appeliez ? Le propriétaire de l'appartement a l'air moins
bienveillant quand il a un Mernissi au lieu d'un Mertens au bout du
fil. Mohammed a passé sa jeunesse à Molenbeek, l'homme a fait
l'amalgame avec le Maroc et a d'emblée entrevu les problèmes, le
jacassement des hordes familiales, les moutons égorgés sur les
balcons étroits, les envolées vocales d'Oum Kalsoum à des heures
indues. Désolé, cet appartement au deuxième étage n'est plus à
louer. Le bail vient d'être signé avec un locataire.
Penchons-nous sur les études relatives
à la discrimination à l'embauche. Plus souvent qu'à son tour,
Mohammed s'entend signifier que le poste est déjà pourvu, alors
que Laurent sera encore convié à un entretien une semaine plus
tard.
Ah, tout ça, ça dépend de vous,
lance Mohammed. Il se convainc qu'il va décrocher un diplôme
universitaire et démentir tous les clichés. Je serai le premier
docteur marocain de ma rue à Bruxelles. Vous verrez. Oui, les
garçons avec qui j'ai grandi me traitent de tapette, de traître.
Mais cela ne m'empêche pas de dormir. Que nenni. Ils viendront
bientôt faire la file dans ma salle d'attente.
Un peu plus tard, le jeune homme n'a
pas le moral. Il n'est pas facile, pour un Mernissi, de devenir
copain avec un Mertens. Mais je persévère, ça finira bien par
arriver. Mohammed soupire.
Puisse notre fils connaître la
liberté, puisse-t-il marcher sur Ses pas, comme les premiers pas sur
la neige fraîche.
He calculates, door
to door from his own door in a suburb of Ghent to that of his
office in the centre of Brussels one hundred and five minutes. A
daily eternity, one way. By bus to the station, train to
Gent-Sint-Pieters, railway to Brussels and
then metro or on foot through the streets of the city.
Nor are they the
most pleasing pavements or the most
beautiful houses that greet him on the way. But rather a tired old
station quarter, battered by the haste of time-conscious travellers
and above all, by the megalomaniacal office buildings recently
erected according to the iron-fast principle of good accessibility.
Two hundred and ten lost minutes, two and a half football matches
every day. Oh well, its not so bad, he says. After 19 years
hes used to it. Only phenomenal delays and breakdowns in
communication are enough to tip him off balance. Then he cusses and
curses as the others do. The train is
always a bit like a holiday, sneers
one, to which the others snigger in reply.
At such unhappy moments,
he imagines the motorways, inhabited by thousands of men and women
locked inside prisons on wheels of varying grades of luxury and
comfort. They get annoyed, pick their noses but dont budge an
inch.
While the landscapes
scarred by cottages and subdivided roadsides glide past the train
window, he considers himself lucky. He has the time to quietly read
his newspaper, to find out whats on the box later on or just
peruse the main headlines. Sometimes he runs into a familiar face in
his carriage, a man or woman who would otherwise probably not strike
up a spontaneous conversation about the weather, work, the kids but
now feels compelled to do so.
Door to door. He wouldnt
dream of swapping his door near Ghent for one in the capital of
Europe. Not for all the money in the world. He will never love
Brussels. (He hasnt managed to in the first half of his life.) And
how would he? His Brussels is a fusion of windswept rubbish,
aggressive motorists and high-testosterone youth. A city of beggars
who every day ask for a cigarette as soon as he exits the station
looking for his lighter. He turns them down. They swear. A daily
ritual. He shrugs his shoulders. Brussels is no place to hang around.
Hell soon be back on the train.
His Brussels only exists
on weekdays. It has no nights, no standing still, no enjoyment. It is
condensed into a cluster of stations that are unworthy of a European
capital and depressing metro stops where the aroma of Liege waffles
forms a mélange with that of old urine. Ask him which of the citys
parks he likes best and hell reply with an empty gaze. Or take the
fairytale Chinese Pavilion, the sultry greenhouse in the Botanical
Gardens, the world-famous furniture of the Horta House, the fabulous
view from the roof of the Musical Instrument Museum, the panoramic
public life that descends from the Palace of Justice to the Marolles.
These things do not even appear on the map in his head. He comes to
Brussels every day but never touches it. He thinks door-to-door but
the door to his heart forever remains locked tight.
Trembling hands, callused
and covered in sun spots. And higher up: bony shoulders, a shrunken
stature. But behind that fragile façade lies hidden a silent
heroism. Listen to the stories. They draw from the dark depths of
child labour and sleeping on empty stomachs. Not complaining, not
asking, but hanging on. Or they take root in the iron fist of
dictatorship. Not speaking, not believing, but suppressing. It lasted
until a chance came along. A way out, a way here. And often no way
back. For a long time. Until the leaders lived no longer, until
poverty threatened or until only the grave lay waiting.
Some came to Brussels in
the 1950s, the others a decade later, the last of them just
yesterday. With nothing but the shirt on their backs and the dreams
in their heads. Travelling on nothing but luck and worn sandals.
The opportunity was
a letter from a cousin, about excellent wages and wanted labour, in
times when progress seemed unstoppable and papers didnt mean a
thing. Sometimes it was little more than a whispered rumour, a house
built in the village from the ground up on overseas money. He
must be doing well there, otherwise hed never be able to build
such a mansion Someone elses
chance becomes theirs. He who dares, wins.
For once it is the
state that gives chances, that officially invites. That resettles.
With people from camps and stranded political refugees, that is,
after years of war and years of waiting. A new life given.
For the children,
above all, for the next generation. The present one is torn. It has
had to leave its predecessor. Will I
ever see you again, dearest mother? Will they come get you if they
cant find me? Will the money I send make up for my absence?
Crushing choices,
yesterdays long shadows cast over the years to come. I
couldnt bring you with me, can you forgive me?
Guilt, regret, despair. There was but one chance. My chance. Dont
complain, dont speak, silent heroism behind a fragile façade.
A barely audible
sigh. And then gratitude towards the new homeland. For the education
these men and women could often only dream of in their country of
origin but can now offer their children here. For the housing, too,
which they have managed to acquire with their arduous labour and
humble lifestyle. And for the freedom and security of a democratic,
just society. Am I from here or from
there? Wings or roots? Oh, I dont know. My country is a patchwork
of memories, words and thoughts. My country is in my head.
FACING BRUSSELS/MOMENTS CAPITAUX - Passeport social
Les festivités sont un révélateur de
nous-mêmes. Ressortissants d'un pays qui fête une victoire
olympique, parents imaginaires d'une équipe de foot nationale qui
gagne. (Arrière-)petits-enfants de tel ou tel prophète, fidèle
d'une religion ou d'un culte qui se prétendent supérieurs.
Elles nous présentent comme des
musulmans, qui célèbrent la circoncision de leurs fils au cours de
festivités qui laisseront un souvenir impérissable à toutes les
personnes présentes. Elles nous confirment dans notre identité de
chrétiens, qui louvoient entre vendredi saint, dinde de Noël,
agneau pascal et branches de buis bénit.
Bruxelles les subit toutes. Ou presque.
Les traditions, les fêtes nationales, joyeuses ou malheureuses, et
dans la plupart des cas, les événements historiques un peu sacrés
qui ne sont pas fêtés ici, peu importe quand et où ils se sont
déroulés.
Il est à espérer que les fêtes
fédèrent les individus, qu'elles dépassent les clivages des races,
des nationalités, des idéologies ou de la foi. Espérer.
Ce que nous fêtons et la façon dont
nous le faisons sont comme un passeport social. Ils nous cataloguent,
nous font revenir en arrière, à une époque passée, où il fallait
encore poser des choix individuels conscients, aux communautés dont
nous sommes originaires, que notre loyauté actuelle envers elles
soit grande ou non.
Ce qui incite les uns à se réjouir
et à s'affirmer, suscitera souvent le mécontentement des autres.
Il suffit d'écouter les commentaires
désobligeants des autochtones à l'encontre de leurs collègues qui
pratiquent le ramadan. La mauvaise humeur des fumeurs qui doivent
s'abstenir temporairement de leur cigarette, la fatigue perpétuelle,
l'augmentation de l'absentéisme. Interrogez les homos et les
lesbiennes qui se disent oui à l'hôtel de ville. Souvent, leur
cortège qui traverse les petites rues est hué par des jeunes
désuvrés à l'esprit étroit.
Voyez le désespoir et la soumission
dans les églises messianiques et lisez les études sociologiques sur
ces formes intolérables de manipulation et de charlatanisme. Captez
l'humeur de la rue: chaque fois que le ballon rond monopolise le
petit écran et les pensées de millions de spectateurs, les coups de
klaxon de joie des uns valent aux autres des nuits blanches et des
frustrations.
Bruxelles est de toutes les
célébrations, sous la pluie, dans le brouillard, sous la neige, le
soleil ou la grêle. Aucun mystère ne nous est épargné. Les
familles, les clubs, les quartiers, les communautés font la fête.
Ils le font chacun dans leur coin, à côté, tout contre mais jamais
ensemble. En râlant sur les autres.
Bruxelles fait la fête, mais si
rarement comme Zinneke, ensemble. Mon Zinneke, ton Zinneke, le nôtre.
Une parade au cur à cur, par la ville et à travers elle. Une
fête du Bruxelles dont nous rêvons.
Festivities define us. As inhabitants
of a country caught up in the fever of Olympic gold or as the
imaginary kin of a winning national football team. As (great)
grandchildren of these or any other prophets or as followers of a
claimed superior religion or conviction.
They display us as Muslims who
celebrate the circumcision of their sons with festivities that will
be talked about by those present forever. Or they confirm our
identity as Christians who jump from fish on Fridays to Christmas
turkeys, from martyrdoms to resurrections, Easter lambs and palm
branches. Brussels plays host to them all. Or at least almost. It is
rare for such traditions and national commemorations not to be
celebrated in the city, be they joyful or solemn and in most cases
based on somewhat twisted historical facts and regardless of where or
when they took place.
You would hope that festivities would
bring us together, that they would transcend our race, nationality,
ideology or faith. You would hope.
What and how we celebrate, however,
define us like some kind of social passport. They classify us, lead
us back to a past when the idea of making up ones own mind was yet
to be invented. To our communities of origin, regardless of how
enormous or how limited our present-day loyalty may be.
Moreover, what inspires joy and
affirmation in one man will not uncommonly inspire discontent in
others. Listen to the petty remarks around the office about
colleagues who observe Ramadan. The bad temper of temporarily
abstinent smokers, the eternal fatigue, the burgeoning instances of
sick leave. Ask the homosexuals who say I do to their chosen
love at the Town Hall only to be booed by narrow-minded youth just a
few streets further. Consider the despair and dispossession in the
Messianic churches and read the destructive sociological studies
about such intolerable forms of manipulation and deception. And
read the street humour: every time king football appears on the
screen and monopolises the minds of millions, the hooting glory of
one side ends in the sleepless frustration of the other.
Brussels celebrates everything, come
rain, hail, fog, snow or shine. We are spared no mystery. Families
celebrate, clubs celebrate, neighbourhoods celebrate, communities
celebrate. They mainly do it in compartments, though: alongside and
gratingly against but never with one another. And often with disdain
for one another. Brussels celebrates but so rarely, as in the Zinneke
Parade, together. My Zinneke, your Zinneke, our Zinneke. A parade
from heart to heart, through and of the city. A celebration for the
Brussels of our dreams.
FACING BRUSSELS/MOMENTS CAPITAUX- Le fast-food de l'imaginaire
Le fast-food de l'imaginaire
"Tu n'as rien oublié? Le bus nous
attend." La touriste chinoise emboîte prestement le pas à son
mari en nage. Elle le débarrasse des marchandises
qu'ils viennent d'acheter puis ils se dépêchent ensemble derrière
le groupe qui visite l'Europe en dix jours. Nous sommes mardi, donc
nous sommes à Bruxelles.
Ils savent ce qu'il leur faut. C'est
écrit noir sur blanc dans leur guide de voyage en chinois: chacune
des rues de la ville fleure bon le chocolat. Et le guide poursuit:
"Toutes les échoppes vendent cette friandise légendaire,
souvent élevée au rang d'uvre d'art. La palme de la popularité
revient aux pralines, toutes sans exception fabriquées à la main.
La Belgique produit 172.000 tonnes de chocolat par an. Même le plus
petit village accueille une chocolaterie aux étalages garnis des
pralines les plus raffinées."
En matière de tourisme, les Chinois
débutent. Pendant trente ans, ils ne sont pas sortis de chez eux et
il aura fallu attendre le début du XXIe siècle pour
qu'ils puissent obtenir facilement un visa Schengen. Handicapés par
la muraille de Chine de la langue, ils voyagent désormais en groupes
ressemblant à une procession fatiguée allant de merveille du monde
en merveille du monde. D'une Tour Eiffel à l'autre. Jour après
jour, insouciants: une photo par-ci, un souvenir par-là. Quoi? Où?
Combien? Tout est expliqué dans le guide.
Quoique... Y est-il écrit que le
Manneken-Pis se prénomme Julien, qu'il a près de quatre cents ans
et qu'à l'origine, il s'agissait d'une curieuse fontaine à vin
installée à la table de banquet du roi? Le guide rapporte-t-il que
le petit bonhomme de la rue de l'Étuve n'est qu'une réplique de
l'original, à l'abri dans un musée bruxellois? Associe-t-il Julien
au bombardement qui, sur ordre de Louis XIV, ravagea un quart de la
ville en 1695? Julien s'insurgea alors de manière toute personnelle
et posa des actes que la statutaire évoque rarement. Écrire des
lettres, par exemple, qui restèrent toutefois vaines.
Qu'importe, les touristes ne sont pas
là pour apprendre ou découvrir. Après tout, c'est censé être des
vacances. Bruxelles est la capitale de Julien et du chocolat et cela
suffit aux touristes. Ajoutez l'Atomium et le circuit en bus au gré
de quartiers emblématiques et voilà la journée pliée.
Dans le fast-food de l'imaginaire, le
repas est servi prémâché. Encore que... C'est une question de
prestige social, il s'agit d'apporter la preuve d'un lointain périple
et, dès lors, d'étaler sa richesse.
Je ne peux pas m'empêcher de repenser
au riche homme d'affaires qui, il y a quelque temps, avait partagé
mon compartiment dans le train de nuit pour Shanghai. Bruxelles? Son
visage s'était éclairé. Bien sûr, il y était allé. Avec sa
femme, son enfant et les cinquante autres touristes du groupe. Il se
souvient qu'il pleuvait, que la nourriture était mauvaise et que le
café coûtait les yeux de la tête. "Des crottes de chien
jonchaient les trottoirs", avait-il ajouté en riant. "On
est mieux en Chine. Mais allez essayer d'expliquer ça à ma femme!"
FACING BRUSSELS (II) - Bij en weg - niet bij te houden
Bij
en weg, niet bij te houden
Het
rode en het groene mannetje. Ze obsederen hem, toch als zij niet
thuis is. Naar de winkel gaat ze, retour vier mannetjes ver. Naar de
bank. Twee maar. Naar hun vriendin, wel tien. Hij tuurt door het raam
naar de wachtenden aan de bushalte. Zijn gerimpelde handen trillen.
In gedachten is hij bij haar en bij de onvoorspelbaarheid van het
mannetje:
De
mannetjes zijn de bazen van de zebras. Die had je vroeger niet in
Brussel. Er waren véél ratten, een decent aantal katten en honden,
een hamster hier en daar en een enkele goudvis die de tocht van de
kermis naar huis had overleefd. Maar geen zebras.
Ach,
het geldt voor zoveel dingen. Voor metrolijnen, wolkenkrabbers,
verkeersagressie, mp3-spelers, niet-Europese talen en mensen,
nachtwinkels, internetcafés, uitzendkantoren en strijkcentrales. Er
is zoveel bij, het is niet bij te houden. En nog meer is weg.
Het
Brussel van haar jeugd werd dat van Europa. Onteigend. Er kwamen
gaten in de stad, bouwputten waarin huizen en levens verdwenen. Met
wat ervoor in de plaats kwam, kan ze niet veel.
Vroeger
is weg, opgeborgen, ongrijpbaar. Er gaan geen mannetjes of zebras
naartoe. Zo is het en niet anders, eerst gaan de levens haperen,
daarna zelfs de herinneringen. snel groen, nog gauwer rood.
Ik
zie haar aan de overkant van de straat. Ze kijkt op en aarzelt. Even
gaat haar wandelstok de lucht in, ze schuifelt het asfalt op. Twee
stapjes wit, twee niet. Geconcentreerd kijkt ze naar de grond en
zwoegt voort. Ze heeft niet in de gaten dat het mannetje op rood is
gesprongen tot er een discotheek op wielen nadert.
Ze
mogen niet klagen, ze houdt het hem altijd weer voor. Maar het helpt
niet. Bij en weg zijn een schier onmogelijke onderhandeling geworden.
In zijn gestaag krimpende wereld is er geen centimeter vrij. Voor
nieuwe woorden en dingen evenmin als voor de namen van oude fenomenen
en liefdes. Alles wordt kleiner, zijn gestalte evengoed als zijn
toekomst. Tussen de tafel, de sofa en het bed laveert hij, zijn
levensdiameter gereduceerd tot enkele vierkante meter.
Alleen
op zaterdag- en woensdagmiddag gaan ze samen de deur uit. Dan belt de
taxichauffeur stipt om halfeen aan en vertrekken ze naar Chez
Madeleine. Naar vroeger is dat, en naar bekende rituelen.
Bij
het binnenkomen kussen ze de vaste gasten één voor één. Nog voor
ze hun ereronde hebben beëindigd, staan de witte martinis en zijn
favoriete aperitiefkoekjes op tafel. Vervolgens komen de dagschotels,
de glazen witte wijn, twee elk, en tot slot koffie met gebak. Op
woensdag spelen ze met oude vrienden een partijtje kaart, op zaterdag
danst zij met mannen die beter te been zijn dan haar echtgenoot.
Om
een uur of vijf brengt de taxi het aangeschoten paar naar huis. We
kunnen er weer tegen, zegt ze als afscheid tegen de chauffeur die
haar man voorzichtig uit de auto helpt.
Ze
mogen niet klagen. Op de Madeleine-dagen helemaal niet en tijdens de
rest van de week evenmin. Ze zegt het vaker dan hij wil, ze wil
dingen die hij niet kan. Over zijn heup en zijn geheugen dramt hij
nogal door, over de mannetjes, de hoge euro-prijs van de dingen en de
groeiende onveiligheid op straat.
Het
wordt niet meer beter. Soms lijkt het of de scheurkalender van zijn
leven bij de laatste rafelige blaadjes is aanbeland, maar de aan hem
verknochte eigenaar laat hem nog even hangen. Hoelang nog?
Alles
gaat voorbij, ze zegt het zuchtend. Bij en weg. Maar ze zijn gelukkig
met elke dag die ze nog krijgen. Die met martini en die zonder. Die
met elkaar.
FACING BRUSSELS II - Coming and going, impossible to keep track
Coming and going, impossible to keep
track
Little
red man. Little green man. He is obsessed with them, at least when
she isnt home. She goes to the shop, there and back: thats four
little men. To the bank: just two. To her girlfriends: thats
ten. He peers out of the window at the people waiting by the bus
stop. His wrinkled hands tremble. In his thoughts, he is with her,
amidst the unpredictability of the little man: green before you know
it and red even faster.
I
see her across the road. She looks up and hesitates. She momentarily
waves her walking stick in the air, and shuffles over the asphalt.
Two steps of white. Two not. Concentrated, she looks at the ground
and heaves herself forwards. She hasnt realised the little man has
turned red until a discotheque on wheels approaches.
The
little men are boss of the zebras. They, too, are newcomers to
Brussels. There were many rats, a decent number of cats and dogs, a
hamster here and there and a few goldfish that had survived the trip
from the fair back home. But no zebras.
Oh,
I suppose the same goes for many things. For metro lines,
skyscrapers, road rage, MP3 players, non-European languages and
people, internet cafés and ironing centres. So much has come, you
cant keep track. And even more has gone.
The
Brussels of her youth became the Brussels of Europe. Appropriated.
Holes appeared in the city, construction sites that swallowed up
whole houses and the lives that used to inhabit them. And the things
that have come in their place make no sense to her.
The
past is gone, packed up, out of reach. No little men or zebras lead
there. Thats the way it is. First the lives disappear, then the
memories.
They
cant complain, she constantly tells him. But it doesnt help.
Coming and going have become a nigh impossible negotiation. In his
steadily shrinking world, there is not an inch of space. No room for
new words or things, or even the names of things and loves gone by.
Everything shrinks, his stature as much as his future. Between the
table, the sofa and the bed, he sails. His world has been reduced to
just a few square metres.
Only
on Saturdays and Wednesday afternoons do they leave the house
together. The taxi driver rings the bell at half past twelve without
fail and they make their way to Chez Madeleine. To the past, that is,
and a few familiar rituals.
They
greet the regular guests with a kiss, one by one. Even before theyve
finished their lap of honour, the dry martinis and the mans
favourite snacks are on the table. Then come the dishes of the day,
the glasses of white wine, two each, and to finish: coffee and cake.
On Wednesdays, they play a round of cards with old friends, on
Saturdays she dances with men more steady on their feet than her
husband.
At
around five oclock, the taxi brings the tipsy couple back home. That
ought to keep us going, she says in parting with the driver, who
helps her husband out of the car.
They
cant complain. Certainly not on Madeleine days and no more during
the week. She says it a bit too often for his liking. She wants
things he cant do. He can rattle on a bit about his hip and his
memories, about the little men, the price of things in euro and the
growing insecurity on the streets.
Things
dont get better. Sometimes its as if the tear-off calendar of
his life has reached its last few crumpled pages but continues to
hang precariously from its hook.
Everything
passes, she says with a sigh. Comes and goes. But they are happy with
every day they are given. Those with and without martinis. Those with
each other.
Tv-journaals
tonen een deerniswekkend Brussel. Kijkcijferaxiomas en mentale
vetzucht versmalden het beeld van de stad tot een oord van verloren
jongeren, van metromoordenaars en schietgraag ongeregeld. Af en toe
duikt zelfs een islamist voor de lens op, met sinterklaasbaard, witte
tennissokken en een louter auxiliair persoon in niqab.
Ach,
wat wil je, de zalige zomerterrassen, de prachtige pleinen met banken
en oude bomen, de glooiende gazons van uitgestrekte parken, de
onovertroffen kunstcollecties en het overdonderende aanbod van
lekkernijen uit de hele wereld halen ook elders doorgaans het nieuws
niet. Die van Brussel staan wel in een lijstje, of tenminste, ze
verklaren de veertiende plaats van de stad in de index van meest
aangename steden om te wonen. Net na Amsterdam maar 18 plaatsen hoger
dan Parijs en 24 hoger dan Londen.
En
toch is het geen eenvoudige liefde, die voor Brussel. Grimmig en
gemoedelijk, chic en armoedig, grauw en groen, veelbelovend en
deprimerend, deze stad is het allemaal.
Brussel
laat zich lezen als een mozaiek van glassplinters die veel of minder
licht weerkaatsen, naargelang je positie. Als toerist, forens of
bewoner. Als dakloze, nobele of eurocraat. Hij die hier geboren werd,
ziet het anders dan de migrant die van ver of van dicht kwam, in
eerste, tweede of derde generatie.
De
stad is meervoud. Mijn pas gearriveerde Algerijnse homovriend Ali
woont in een ander Brussel dan ik. Hij vertelt over de blikken en de
verwensingen die zijn fleurige bermuda in zijn Kuregemse wijk
opleverde en over het jonge buurmeisje uit
Luik, wiens eeuwige glimlach door de omwonenden als hoerigheid wordt
uitgelegd.
Hier
wil ik wonen, zegt hij, de voetgangers op het zebrapad van de Elsense
buurt Ma Campagne nakijkend. Tienermeisjes in hotpants en
felgekleurde kousen bespreken de recente conversaties met hun
liefjes, een Afrikaanse oma schuifelt moeizaam de straat over en aan
de overkant staat de uitbater van een alternatief restaurant te
flirten met een vriendje.
Als
een eilandenarchipel omschrijft deze nieuwe Brusselaar zijn stad, als
een cluster van gemeenschappen waartussen veel water vloeit en weinig
bruggen bestaan.
Dat
zijn oordeel te hard, te snel, te simpel is, probeer ik hem uit te
leggen, met het verhaal van een Haïtiaans geadopteerd meisje van
elf. Ze volgde een week lang stage in de Brusselse Rand. Pas op de
voorlaatste dag, verzekerde ze ons, ging de homogeen blanke groep
normaal met haar om. In mijn Brussel, poneerde ze met grote
stelligheid, gebeuren zulke dingen niet. Daar weten ze dat zwart niet
de kleur is van je hart.
Haar
Brussel is het mijne, de stad die is en die wordt. Gemaakt door de
moeders en de vaders, de opas en omas, de leraren, de
automobilisten, de vuilnismannen, de tram-, bus- en metrobestuurders,
de stemplichtigen én de mensen zonder papieren. Met onze armoede,
onze blindheid, onze arrogantie, onze tirannie. En met het tegendeel
van dit alles.
TV
news shows depict a pitiful side of Brussels. Ratings axioms and
mental laziness have reduced the city to a conglomeration of troubled
youth, lawless murderers and trigger-happy gangsters. Now and then we
see a Muslim extremist appear before the camera, sporting a Santa
Claus beard, white tennis socks and a purely auxiliary person dressed
in niqab.
Oh
well. What do you expect? The glorious summer terraces, the beautiful
squares with benches and ancient trees, the glowing lawns of
wide-spread parks, the renowned art collections and the overwhelming
array of culinary delicacies from all over the world are not
newsworthy anywhere else either. Those highlights of Brussels
however, do explain why the city comes in fourteenth in the list of
the most agreeable cities to live in. Just under Amsterdam but 18
positions higher than Paris and 24 above London. And yet, it is no
easy love affair. Grim yet grand, posh yet poor, grey and green,
delightful and depressing, this city is all that.
Brussels
is like a mosaic of shards of glass, each reflecting varying degrees
of light, depending on how you look at it. As a tourist, commuter or
resident. As homeless, aristocrat or eurocrat. Those born here look
at things differently than migrants - from near and far - of first,
second or third generation.
The
city is plural. My newly arrived gay Algerian boyfriend Ali lives in
a different Brussels than me. He tells of the looks and insults his
colourful shorts inspire in Kuregem and of the young girl next door
from Liège whose smile is interpreted by neighbours as whorishness.
This
is where I want to live, he says, while watching the pedestrians on
the zebra crossing in Ma Campagne in Elsene. Teenage girls in hot
pants and brightly coloured stockings discuss recent conversations
with lovers, an African grandmother shuffles laboriously across the
street and the owner of an alternative restaurant is flirting with a
friend.
This
new Bruxellois describes his city as an archipelago, a cluster of
island communities surrounded by lots of water but few bridges. I try
to explain that his judgement is too hard, too quick, too simple. I
recount the story of an 11 year old adopted Haitian girl. She
followed a week-long course on the outskirts of Brussels. Only on the
second last day, she assured us, did the group of otherwise entirely
white people treat her normally. In my Brussels, she claimed with
absolute certainty, such things do not happen. There, they know that
black is not the colour of your heart.
Her
Brussels is mine. The city that is and the city that becomes. The
city made by mothers and fathers, grandmothers and grandfathers,
teachers, rubbish collectors, tram, bus and metro drivers, citizens
and people without papers. With ourpoverty, our blindness, our
arrogance, our tyranny. And with the opposite of all this.
Les
JT dressent un portrait navrant de Bruxelles. Les chiffres daudience
et la paresse mentale ont rabaissé limage de la ville à un lieu
peuplé de jeunes désuvrés, dassassins de métro et de petites
frappes à la gâchette facile. Parfois, un islamiste est mis sous le
feu des projecteurs, avec sa barbe de saint Nicolas, ses chaussettes
de tennis blanches et son
ombre en niqab.
Que
voulez-vous, les terrasses ensoleillées où il fait bon sattabler,
les jolies places garnies de bancs et darbres centenaires, les
pentes gazonnées des immenses parcs, les collections dart
célèbres dans le monde entier et létalage infini de
gourmandises venues des quatre coins du monde, ailleurs, on nen
parle pas non plus dans les médias. Les atouts de Bruxelles sont
nombreux. Ils expliquent notamment sa quatorzième place dans
lindice des villes les plus agréables à vivre. Juste après
Amsterdam, mais 18 places plus haut que Paris et 24 plus haut que
Londres.
Pourtant,
aimer Bruxelles nest pas si simple. Tantôt exécrable, tantôt
bon enfant. Tantôt chic, tantôt pauvre. Tantôt grise, tantôt
verte. Tantôt euphorique, tantôt déprimante. Cette ville est tout
à la fois. Bruxelles est comme un kaléidoscope qui laisse entrevoir
quelque chose de différent selon la position où on se trouve. Quon
soit touriste, banlieusard ou habitant. Sans-abri, noble ou
eurocrate. Celui qui est né ici voit les choses autrement que
limmigré qui est venu de loin ou de près, représentant de la
première, de la deuxième ou de la troisième génération.
Cette
ville est plurielle. Ali, mon copain homo algérien fraîchement
débarqué dans la capitale, habite un autre Bruxelles que moi. Il me
parle des regards et des imprécations que son bermuda fleuri
suscite dans son quartier de Cureghem et de la jeune voisine
liégeoise dont léternel sourire est interprété par les gens du
quartier comme une incitation à la débauche.
Je
veux habiter ici, me confie-t-il, en regardant passer les piétons
sur le passage clouté de Ma Campagne à Ixelles. Des jeunes filles
en mini-shorts et bas de couleurs vives qui évoquent les
conversations récentes avec leurs petits amis, une mama africaine
qui traverse péniblement la rue ou le tenancier du restaurant
alternatif den face
qui fait du plat à une amie.
Ce
nouveau Bruxellois décrit sa ville comme un archipel, un conglomérat
de communautés où beaucoup deau passe sous trop peu de ponts.
Jessaie
de lui faire comprendre que son jugement est trop acerbe, trop rapide
et trop simpliste en lui relatant lhistoire dune petite fille
haïtienne adoptée de onze ans. Une semaine durant, elle a suivi un
stage en périphérie bruxelloise. Elle nous a confié quil a
fallu attendre lavant-dernier jour pour que le groupe homogène de
blancs laborde enfin normalement. Dans mon Bruxelles à moi,
martela-t-elle, ça ne se passe pas comme ça. Là, on sait que votre
cur nest pas de couleur noire.
Son
Bruxelles est le mien, une ville qui est et qui devient. Forgée par
les mères et les pères, les grands-pères et les grands-mères, les
enseignants, les automobilistes, les éboueurs, les conducteurs de
tram, de bus et de métro, les électeurs et les sans-papiers. Avec
sa pauvreté, sa cécité, son arrogance et sa tyrannie. Et avec tout
son contraire.
Illustere onbekenden in de geschiedenis van de Grote Oorlog zijn het, de 140.000 Chinese arbeiders die in dienst van de Fransen en de Britten werden geronseld voor civiele taken. De schitterende nieuwe tentoonstelling 'Sjouwers voor de oorlog' in het Ieperse Flanders Field geeft deze jonge boeren uit de provincies Shandong en Hebei nu een eigen stem.
Dat er ingezetenen van de Britse en Franse kolonies als slachtvee werden aangewend in oorlogen die volstrekt de hunne niet waren, is bekend. De verhalen van Indiase rajput-prinsen die met hun volbloedpaarden omkwamen in de vochtige, koude loopgraven van de Westhoek, zijn legio. Dat ook 140.000 jonge Chinese boeren hun bijdrage leverden aan de Grote Oorlog, waarvan er meer dan 2.000 in ons land omkwamen, is nauwelijks geweten. Je zou kunnen zeggen dat ze meteen na de Tweede Wereldoorlog al in coulissen van de geschiedenis verdwenen, legt sinoloog en vertaler Philip Vanhaelemeersch uit. De Chinese overheid stuurde een delegatie naar de Vredesconferentie van Parijs, met het argument dat hun 140.000 landgenoten een bijdrage aan de oorlog hadden geleverd en dat ze recht hadden op vijf zitjes aan de onderhandelingstafel. Die bijdrage werd ogenblikkelijk weggewuifd, en van de Chinese hoop om de Duitse concessies in Qingdao, aan de oostkust, terug te krijgen nu dat land was verslagen, kwam er evenmin wat. De dominante landen hadden de zaak al op voorhand onderling geregeld en aldus gingen de Duitse handelsconcessies over in Japanse handen, wat in China aanleiding gaf tot de 4 Mei-beweging tegen de oneerlijke verdragen. Bij de tachtigste herdenking daarvan, op 5 mei van vorig jaar, werd in China zelf voor het eerst een zesdelige documentaire uitgezonden over het lot van die 140.000 arbeiders'. Wie waren die mannen, die vanaf begin 1917 naar Europa werden verscheept, om drie jaar later terug thuis te arriveren? En hoe vrijwillig was hun vertrek? Kijk, het waren rurale migranten die voorheen ook al ver van huis werkten. De meesten waren in het noordoostelijke Mantsjoerije tewerk gesteld en toen ze bij hun jaarlijkse vakantie van Chinees Nieuwjaar 1917 overal posters zagen opduiken waarin arbeiders werden gezocht voor Europa, met een deugdelijk contract en een hoger loon dan ze voorheen verdienden, aarzelden de meesten niet. Er was hen wel niet verteld dat ze naar een oorlogsgebied reisden, alleen dat ze daar zouden worden ingezet bij het laden en lossen in havens, alsook bij het herstel en de aanleg van (spoor)wegen. De Britten onderwierpen de kandidaten aan een medische test, waarbij mensen met venerische ziektes, longaandoeningen en trachoom, een oogziekte die uitendelijk blindheid oplevert, werden afgekeurd. Vervolgens begon een zeereis van gemiddeld twee maanden, die veelal in het Franse Le Havre eindigde. In één geval eindigde de maritieme overtocht in een ramp. Op 17 februari 1917 werd de ATOS op 200 zeemijl ten oosten van Suez getorpedeerd door een Duitse onderzeeër. Meer dan 500 opvarenden lieten daarbij het leven. Bovendien bleek achteraf dat die arbeiders gerecruteerd waren zonder medeweten van de Chinese overheid, door Franse private instanties. Wie is omgekomen, is nooit geweten, er waren geen namenlijsten. De Britten daarentegen, die in totaal 94.000 Chinezen recruteerden, hielden nauwgezet registers bij en voorzagen hun arbeiders ook van deftige contracten, waarin zelfs werd gestipuleerd hoeveel gram ze van verschillende etenswaren zouden krijgen. Bovendien werd een deel van het loon rechtstreeks aan de familie thuis uitbetaald. En dat was wellicht maar goed ook, want toen de arbeiders in het voorjaar van 1920 terug thuis aankwamen, bleek de Chinese munt fel te zijn gedevalueerd en de in West-Europa via spaarkassen opgepotte centen, waren nauwelijks nog wat waard.
China wilde graag
Het lijkt op zich gek dat zowel de Fransen als de Britten werklui ronselden aan de andere kant van de wereld. 'Dat was eerder natuurlijk ook al gebeurd, met de Chinese koelies die de spoorwegen in Noord-Amerika moesten aanleggen of de Britse spoorlijn in Zuid-Afrika, wat een ware zaak van slavernij werd. Deze recrutering was anders. Enerzijds wilde de Chinese overheid graag deelnemen aan de Grote Oorlog, om de Duitsers van de kust van Shandong te verjagen maar tegelijk beschikte ze niet over de middelen om contingenten soldaten te sturen en dat beseften de westerlingen erg goed. Deze indienstneming voor drie jaar (bij de Britten) of vijf (bij de Fransen) was een goedkope oplossing: China deed zogenaamd mee en het kostte de overheid geen geld. Dat Parijs en Londen besloten om te recruteren had alles te maken met de slag bij de Somme, waarbij tienduizenden doden vielen, waardoor er een groot tekort aan de vuurlinie ontstond. Daarvoor werden mensen weggehaald uit de civiele onderdelen van de oorlogsmachine: zij die in de munitiebedrijven werkten, of die wapens losten in de havens. Het tekort dat daardoor weer ontstond, werd met Chinese arbeiders opgevuld. De Chinezen vormden een soort van vliegende brigades, ingedeeld in compagnieën van elk 500 arbeiders, voorzien van twee tolken. Dat waren studenten, meegelokt met de belofte dat ze nadien een studiebeurs voor de een of andere Europese universiteit zouden krijgen. Het zou een loze belofte blijken. Er braken vaak onlusten onder de arbeiders uit, met name als de beloftes inzake eten niet werden nagekomen. 'De beste stok achter de deur blijkt de dreiging met repatriëring, wat de meesten koste wat het kost wilden voorkomen'. Werken aan wegen, in munitiefabrieken of in havens, het lijkt acceptabel. Maar eenmaal de wapens zwegen, wachtte de Chinezen nog een verschrikkelijk karwei. Zij zijn het die Flanders Fields hebben mogen opruimen en het is precies in 1919 dat het gros van de doden onder de arbeiders viel, als springtuigen alsnog ontploften, bij het klaren van de vroegere linies.
Wie zoals Japankenner Luc Van Haute regelmatig naar Tokio of andere Japanse steden reist, ziet de blauwe tenten van daklozen langs rivieroevers en in parken hand over hand toenemen. Maar Japan heeft zichzelf lange tijd niet in andere termen willen omschrijven dan als een uniforme middenklassenatie die bij een fenomeen als armoede dacht aan lompen en grote honger in andere landen. Het was ook een kwestie van niet willen zien: de eerste studie, van de OESO notabene, die aangaf dat Japan een vergelijkbaar armoedeprobleem heeft als de VS, werd in 2006 door de media genegeerd. Nochtans, de plaatselijke OESO-afdeling had ervoor gezorgd dat er ook een Japanse vertaling van het onderzoek verscheen. In de herfst van vorig jaar kwam Tokio, onder de nieuwe regering van premier Hatoyama, met een eigen statistiekje: 19 miljoen Japanners, ofte 15,7 procent van de bevolking, verdienen met een gezin met twee kinderen minder dan 1.370 euro per maand. De allerkwetsbaarste groep, zo bleek, was die van de 5 procent alleenstaande moeders. Niet minder dan twee op de drie leven in armoede, tegenover 11 procent van de doorsneebevolking. Omstreeks diezelfde tijd kreeg de studie 'Kinderarmoede' van professor Aya Abe grote aandacht. Abe hekelde vooral de geringe inspanningen van de overheid inzake onderwijs: met 0,5 procent van het bnp een cijfer dat veel lager ligt dan dat van de meeste rijke landen. "Het onderwijsbeleid versterkt de welvaartskloof en breidt ze uit. Bovendien spreekt men verkeerdelijk van studentenbeurzen", aldus Abe. "De waarheid is dat je louter een studielening kunt krijgen, die absoluut moet worden terugbetaald." Columnist Philip Brasor van de Japan Times speelde op de kwestie in. Hij zei "eindelijk te begrijpen waarom het bezoek van de Amerikaanse first lady, Michelle Obama, aan de Noord-Londense school voor achtergestelde meisjes in de hele wereld werd verslagen maar in Japan geen aandacht kreeg. Dan had men immers moeten vertellen dat een kind uit een arbeidersfamilie als Obama het met de hulp van studiebeurzen tot juriste heeft geschopt, wat in Japan niet mogelijk is. Sterker nog, de Japanse media berichten nu over scholen die in toenemende mate de diploma's van hun afgestudeerden inhouden omdat hun ouders het schoolgeld nog niet volledig hebben betaald."
Dure bijles In theorie kunnen Japanse kinderen na het 'gratis' verplichte onderwijs tussen zes en vijftien jaar relatief goedkoop naar het hoger middelbaar. Alleen, de goedkope staatsscholen hanteren een systeem van toelatingsexamens en alleen wie zijn zoon of dochter al vanaf het lager onderwijs naar dure bijlessen stuurde, ziet de kroost ook slagen voor die test. Armere ouders zijn bijgevolg aangewezen op privéscholen, die veel duurder zijn en bovendien van een lager niveau. Bijgevolg moeten niet weinig vaders en moeders extra jobs aannemen om de studies van zoon- of dochterlief te betalen. Of: ze zien hen voortijdig van school gaan, waarmee ze net zoals hun ouders gedwongen zijn tot een slecht betaalde, onstabiele baan. En aldus wordt de armoede generationeel doorgegeven. "Het grote probleem ligt bij de keuzes die de Japanse politici, bureaucraten en machtige zaakvoerders in de jaren zestig hebben gemaakt", legt Luc Van Haute uit. "Op dat moment werd ervoor geopteerd om de sociale zekerheid, in goede confucianistische traditie, te beschouwen als een verantwoordelijkheid van bedrijven voor hun werknemers. In ruil voor levenslange tewerkstelling en zorg zouden die laatste bijzonder toegewijde sarariman (een verbastering van salaryman) blijken, die avond- noch weekendwerk schuwden. Sinds de economische bubble begin jaren negentig is gebarsten, verloren talloze mensen hun baan en aangezien niet weinig bedrijven failleerden, viel er in termen van sociale zekerheid weinig te verwachten.
Nihilisme "Bij de generatie van huidige twintigers heerst een groot nihilisme: ze zagen pa zijn hele leven hard zwoegen voor het bedrijf dat hij onfeilbaar achtte en toen hij vijftig werd, belandde de man op straat", zegt Van Haute. "Tal van gezinnen konden de hoge hypotheken die ze in betere tijden hadden afgesloten, niet langer betalen en in sommige gevallen eindigde de sarariman van weleer gewoon in een blauwe tent in het park." Van Haute doet de huidige regering af als oude wijn in nieuwe zakken. "Het gros van de kopstukken van de Japanse Democratische Partij, die bij de laatste verkiezingen een overweldigend succes boekte, zijn oude getrouwen van de Liberaal Democraten die Japan nagenoeg in de hele naoorlogse periode bestuurden. Maar zelfs als Hatoyama echt verandering zou willen brengen, dan valt het niet mee om dit systeem te veranderen. Oké, hij zou de huidige werkloosheidsuitkering kunnen optrekken van maximaal zes maanden tot drie of vier jaar. Maar het uitwerken van een totaal andere vorm van sociale zekerheid is niet eenvoudig. En die bereidheid is er ook niet binnen zijn bijzonder heterogene kabinet." Tegelijk blijkt dat de meeste Japanners zichzelf niet graag als arm omschrijven. Niet alleen mijdt de overheid de term 'armoedebestrijding' maar bovendien hebben de meeste burgers de neiging om hun problemen voor zich te houden. "Als je zelf gaat verklaren dat je arm bent, dan werk je ook je eigen sociale isolatie in de hand en dat wil niemand", aldus een weduwe met een dochter in een interview met de Amerikaanse correspondent Martin Fackler.