Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
31-08-2011
Wanneer moeders heksen en vampieren op de wereld zetten
De Nederlands-Angolese die eind vorige week in Aalst haar zoontjes van zeven en acht doodsloeg, verklaarde dat ze afgerekend had met twee vampieren. De vrouw leed aan schizofrenie en was onder de invloed van softdrugs. Maar het idee dat kinderen op de een of andere manier 'kindoki' of behekst kunnen zijn, is onder Congolezen en Angolezen wijd verspreid, ook in Europa.
door Catherine Vuylsteke
Een Angolees meisje van acht dat meer dood dan levend op de stoep van een Londens appartement wordt teruggevonden, vijftien kinderen die op een marktplaats aan de Congolees-Angolese grens levend werden verbrand, het verhaal van een uit Parijs afkomstig Congolees meisje dat de Belgische antropologieprofessor Filip De Boeck (KU Leuven) aantrof bij een uitdrijvingsritueel in Kinshasa en de nu vermoorde jongetjes Jamal en Junior. Wat deze verhalen bindt zijn de beschuldigingen van hekserij en vampierendom. "Ik heb niet mijn kinderen maar de kwade krachten bedwongen", aldus moeder Landu G. tijdens de ondervraging door de politie. "Mijn kinderen leven nog, ik spreek met hen. Ze behoren nu toe aan het rijk van de doden."
"Het geloof in occulte krachten is diep geworteld in tal van Afrikaanse maatschappijen", legt prof. De Boeck uit. "Jobverlies, ziekte of dood worden traditioneel gezien als het gevolg van een moedwillige daad van hekserij. Maar de inhoud van de term 'kindoki' is verschoven. Dertig jaar geleden was het nog ondenkbaar dat je een kind van hekserij beschuldigde in Congo of Angola. Nu zijn er tal van gevallen bekend. Die evolutie heeft alles te maken met de verstedelijking en de desintegratie van de traditionele familiestructuren, en met een sociaaleconomische crisis die zich niet alleen uit in een materiële maar ook in een spirituele onveiligheid. Kinderen zijn demografisch in de meerderheid en slagen er in de stad vaak beter in dan de ouderen om dingen te ritselen, of hier en daar een klus te klaren. Ze worden met andere woorden door de vaak werkloos toeziende ouderen als een bedreiging ervaren en dat gevoel heeft zich ook vertaald in de herdefiniëring van hekserij."
Evangelische kerken
Een andere belangrijk element is de groeiende populariteit van de evangelische kerken. "Deze hameren voortdurend op het discours van boze krachten versus goede, en zorgen ervoor dat de hekserij erg aanwezig is in het discours", aldus De Boeck.
Ook in België zijn deze religieuze gemeenschappen bijzonder populair, zegt socioloog Jean Musway, verbonden aan het Centre d'Action Laïque in Charleroi. "De overgrote meerderheid van de Congolezen en Angolezen is lid van zo'n kerk. Bij de kennismaking met een landgenoot is de tweede of derde vraag overigens 'waar bid jij?' Die kerken hebben zoveel aanhang omdat ze het gemeenschapsleven van thuis hier reproduceren en de inwijkelingen valoriseren als individu. In plaats van de zwaarbewolkte zondag thuis op de divan door te brengen, bieden deze kerken de kans om samen te dansen en te zingen. Bovendien begrijpen de predikanten de leefwereld van hun volgelingen. Zeg als Congolese moeder tegen een Belgische maatschappelijk werker dat je kind behekst is, en je krijgt een reactie van onbegrip. Zo'n zelfverklaarde priester daarentegen begrijpt het volkomen en 'herkent' zelfs de kindoki, waarna ze zogenaamd ook kunnen worden genezen."
Bij die uitdrijvingen loopt het soms evenwel mis, zo blijkt uit het Unicef-rapport 'Les enfants accusés de sorcellerie', dat vorig jaar verscheen. Nu eens wordt meisjes pikant poeder in de ogen gestrooid, dan weer moeten ze vreselijke drankjes drinken of worden ze lelijk toegetakeld. Sterven de betrokken kinderen aan die beproevingen, dan heet het dat het kwaad het heeft gehaald.
"Het is evenwel geen loutere zaak van inhalige, wreedaardige predikanten of slechte ouders die hun kinderen verschrikkelijk mishandelen", nuanceert De Boeck. "Zo stelde ik herhaaldelijk vast dat hekserij door ouders wordt ingeroepen om zich van een 'overbodig' kind te ontdoen, waarna een religieuze gemeenschap opgezadeld zit met extra monden om te voeden, zonder dat daar enige fondsen voor beschikbaar zijn."
Mensenbloed
Het idee dat kinderen mensenbloed drinken, zoals de moeder in Aalst verkondigde, is volgens De Boeck ook mede verspreid door de populaire Nigeriaanse horrorfilms, die ook in Congo en Angola worden vertoond. "Iemand opeten of zijn bloed drinken is een andere formulering van het feit dat je macht hebt over iemand, evengoed in materiële als in seksuele zin. Ik heb haar opgegeten als manier om te zeggen dat je met iemand hebt geslapen. Maar evengoed andermans bloed drinken als verklaring voor het accumuleren van rijkdom."
Drie jaar geleden kwam Assaad Idrissi met een uitnodiging van de ULB op zak in België aan. Hij vroeg prompt politiek asiel aan, en kreeg dat enkele maanden later. Maar daarmee waren zijn problemen niet ten einde. 'In Marokko kon ik als homo niet bestaan, hier niet als Marokkaan. Waar vind ik mijn plek?' De ontdekking van Vlaanderen door Assaad Idrissi.
Station Antwerpen-Centraal, maandagavond, een vol perron. Vier Marokkaanse meisjes schelden een bejaarde dame uit. Ze doen dat in het Darija, maar de teneur is duidelijk. Een wat gezette Noord-Afrikaan komt tussenbeide. "Salaam waleikum. Mag ik vragen: wat heeft die vrouw jullie misdaan? Ken je haar?" De tieners kijken vreemd op. "Gaat je niks aan." De man laat zich niet afschepen. "Stel dat het jouw moeder overkwam, wat zou je er dan van vinden", vraagt hij. "Waag het niet over mijn moeder te spreken", zegt het meisje. "Jouw moeder, de mijne, deze dame: ze belangen ons allemaal aan. Welke maatschappij creëren we als we niet respectvol met elkaar kunnen omgaan?" De meisjes zeggen niets meer.
Assaad Idrissi (29) lacht. "Het gebeurt al te vaak", zegt hij. "En ik ben er niet achter gekomen waarom ze dit doen. Ze hadden er geen verklaring voor. Noem het een negatieve vorm van zich manifesteren, een poging om de verveling te verdrijven, weet ik veel." Assaad zegt dat hij het niet kan laten om bij dit soort situaties tussenbeide te komen. Of het nu gaat om verwensingen aan het adres van bejaarden, heibel onder hangjongeren of homofoob geweld. "Het is onze taak als burgers om te bemiddelen, verklaringen te zoeken, te communiceren", zegt hij.
Zelf voelde de man zich de voorbije jaren niet erg welkom in Vlaanderen. "Ik had nooit verwacht dat mensen ook in het Europa van de mensenrechten in die mate kunnen worden versmald tot één verwerpelijk etiket: ongewenste vreemdeling. In zeker opzicht heb ik in Antwerpen hetzelfde gevoel als in Marokko vroeger: er is geen plaats voor mij, ik kan niet bestaan. In mijn geboorteland niet als homo, hier niet als buitenlander."
JE PLAATS VERDIENEN
Op 1 september is het drie jaar geleden dat Assaad in België arriveerde, met een uitnodiging om aan de ULB een opleiding van een maand te volgen. Twee weken na aankomst vroeg hij politiek asiel aan. "De situatie in Casablanca was onhoudbaar geworden. Ik had een baan als pedagogisch medewerker bij een aidspreventieorganisatie en hield me bezig met het verstrekken van condooms en het organiseren van praatclubs voor homo's en mannelijke sekswerkers. Herhaaldelijk kreeg ik last met de politie, die mijn activiteiten beschouwde als aanzetten tot ontucht. Er kwam een gerechtelijk onderzoek, het proces lag in het verschiet. Van de directrice van mijn organisatie kreeg ik te horen dat ze niets voor me kon doen, het was te riskant. Homoseksualiteit is in Marokko nog altijd illegaal. 'Wat had je gedacht, Assaad', zei ze. 'Waan je je in Zwitserland misschien?' Toen wist ik het wel."
Zonder iemand van zijn plannen op de hoogte te brengen, besloot Assaad van de studiekans gebruik te maken om zijn land te ontvluchten. "Ik dacht aan mijn moeder en vroeg me af hoe zij het nieuws zou verwerken. Ik ben haar enige zoon. Ze heeft mijn seksuele geaardheid altijd aanvaard, van bij ons eerste gesprek erover, toen ik dertien, veertien was. 'Mijn liefde verlies je nooit', zei ze. 'Homo of niet, je blijft mijn kind.' Het deed me verdriet dat ik zomaar was vertrokken, maar het kon niet anders. En achteraf begreep mijn moeder het wel. Ze is me een jaar later zelfs komen opzoeken tijdens haar vakantie."
Na zijn opleiding kwam Assaad gedurende vier maanden in een asielzoekerscentrum in Alsemberg terecht. "Het was een heel vreemde ervaring. Ik betwijfel of de modale burger zich daarvan bewust is, maar je bent er niet in België. Weg rechten en democratie. De heersende cultuur is vergelijkbaar met die van mijn thuisland: conservatief, traditioneel, autoritair. De enigen die zich niet afwendden toen ze hoorden dat ik homo was, waren de begeleiders."
Van Alsemberg verhuisde Assaad naar een 'lokaal opvanginitiatief' in Rijkevorsel. Hij noemt het een aangename plek, en houdt met tal van maatschappelijk werkers daar nog altijd contact. "In Alsemberg had ik al de eerste module Nederlands afgewerkt en nu ging ik een intensieve taalcursus volgen in Turnhout. Het frustreerde me dat ik de mensen niet begreep en dat zo veel dingen daardoor verloren gingen. Bovendien wilde ik zo snel mogelijk een plaats verdienen in mijn nieuwe natie, en dat was alleen mogelijk met een grondige kennis van het Nederlands. Ik zette alles op alles en haalde de beste resultaten van de klas."
'MAROKKAAN'
Toen Assaad in april 2009 politiek asiel kreeg, moest hij een eigen flat zoeken. Aanvankelijk wilde hij naar Brussel, maar de drang om in het Nederlands te leven deed hem voor Antwerpen opteren. Hij schrijft zich in aan de avondschool, koopt van zijn eerste leefloon een digitale Van Dale en gaat op zoek naar een baan. Vanaf december kan hij aan de slag als logistiek medewerker in het Jan Palfijnziekenhuis.
"Via de artikel 60-tewerkstelling, die je voor een jaar aan een eerste job helpt. Ik mocht eten rondbrengen, het materieel helpen onderhouden, dat soort dingen. De taken waren niet te vergelijken met het echt sociale werk dat ik in Casablanca deed, maar het was best oké. De patiënten waren blij met de aandacht, en wat voor mij telde was dat ik niet langer met een uitgestoken hand leefde. Wie werkt, is iemand. Punt. Ik vond dat ik iets terug moest doen voor het land dat me een tweede kans gaf een nieuw leven waarin ik me niet meer hoef te schamen. Ik gaf me op voor de speelpleinwerking, ik meldde me als vrijwilliger bij het Roze Huis en schreef me in voor sensibilisering onder Arabischtaligen inzake gezondheidsthema's. Ik hoef nog niet over de Belgische nationaliteit te beschikken om een burgerverantwoordelijkheid te hebben."
Assaad timmert zijn dagen dicht met werken, avondschool en vrijwilligerswerk, maar helemaal goed gaat het niet. "Elke dag weer waren er opmerkingen. In winkels, op straat, in het ziekenhuis. Waar kom je vandaan, vragen ze, en je beseft dat je een slechte beurt zult maken met je antwoord. Marokkaan, het etiket voor de nietsnut. Soms krijg je te horen dat je een uitzondering bent. Op de meeste dagen kon ik er om lachen, soms helemaal niet. Neem de dokter in het ziekenhuis, en het verhaal van de inbraak in de villa tijdens een koffiepauze. 'Wedden dat het twee Marokkanen waren', zei de man: 'Je zult zien.' Ik dwong mezelf om te zwijgen."
"Hoe komt het dat stereotypen in deze stad zo bon ton klinken? Waarom kleeft er een smet aan iedereen die niet van 't stad komt? Ik ben er nog steeds niet achter. Misschien, dacht ik, wordt het anders als ik volstrekt accentloos Nederlands praat. Maar dat duurt erg lang, de zes modules die ik in drie jaar tijd afwerkte ten spijt. Ik betrapte mezelf erop dat ik steeds vaker aan verhuizen dacht. Naar Brussel, de stad die van iedereen is. Maar vertrekken voelde als een nederlaag en dus besloot ik het nog één keer te proberen, met een opleiding."
WIJ ZEGGEN WAT U DENKT
"Tijdens de laatste maanden in het ziekenhuis overlegde ik met de VDAB over mijn toekomst. Hier een diploma maatschappelijk werker halen, dat was mijn droom. Mijn jarenlange ervaring als maatschappelijk werker in Marokko zou ik perfect kunnen aanwenden bij allochtone jongeren hier. Ik weet hoe ze denken, hun cultuur is tot op zekere hoogte de mijne. En toch mocht het niet. Ze zeiden dat het geen knelpuntberoep was en daarmee was de kous af."
Assaad zucht. "Fundamenteel is mijn missie heel eenvoudig: anderen proberen een beetje gelukkig te maken, dat geeft me een goed gevoel. De erg hartelijke contacten met bejaarden in het ziekenhuis motiveerden me om me in te schrijven voor de verzorgingsopleiding."
Assaad krijgt te horen dat hij de eerste Marokkaanse man is die zich voor een dergelijke cursus inschrijft, hier en daar wordt gefluisterd dat niet alle klanten daarmee opgezet zullen zijn. Hij probeert zich er niets van aan te trekken, en de eerste maanden van theoretische vakken verlopen vlekkeloos. In de paasvakantie gaat hij voor het eerst op stage in de Mechelse thuiszorg. "Al na dag twee vertelde de verantwoordelijke dat ze klachten had gekregen. Een bejaarde die ik die ochtend had bezocht, wenste niet langer geholpen te worden door een Marokkaan. Onze soort kwam zijn huis niet in. Ik wist aanvankelijk niet wat ik moest zeggen en dacht aan de onaangename ontmoeting met de man. Hij droeg me klussen op die niet tot het takenpakket behoren en bovendien mocht ik niet in de kamer komen waar hij zich bevond. Ik hoop dat je het begrijpt, zei de verantwoordelijke, de klant is koning."
"Het was de eerste keer dat ik hulpbehoevenden als klanten zag, voor mij gaat het om de menselijke interactie. Haar woorden kwetsten me, maar ik hield mezelf voor dat zieke, bejaarde mensen vergeven moeten worden. De wereld is erg veranderd sinds zij jong waren."
Toen de volgende dag iets vergelijkbaars gebeurde, kreeg Assaad het moeilijk. "Een dame liet me met tegenzin binnen en zei dat ik niet in de buurt van de kasten mocht komen. Ze volgde al mijn handelingen met argusogen. Ik voelde me ontzettend vernederd."
Assaad sleepte zich door de rest van de stage. Hij voelt zich moe en leeg. "Het leek wel alsof al mijn moeite voor niets was. Er viel schijnbaar nooit aan te ontkomen. Luttele weken later hadden we examen. Ik beloofde mezelf dat ik er niet voor zou studeren. Wie niet slaagt, gaat eruit. Dat moest dan maar, vond ik. En toen kwamen de resultaten: ik had 71 procent en hoorde verder te studeren."
Begin juni begon een nieuwe stageperiode, Assaad gaat een maand lang werken in een bejaardentehuis in Deurne. "Elke dag om half vier opstaan om om zeven uur te beginnen werken. Lastig, maar dat deerde me niet. Een paar maanden eerder was ik naar Brussel verhuisd, ik hield het niet langer uit in Antwerpen. Dat pendelen en lang onderweg zijn was de consequentie van mijn keuze. De bewoners van het tehuis waren ronduit geweldig. Ze genoten ontzettend van de aandacht, van het praatje of grapje dat ik met ze maakte. Dat gaf me moed, ik voelde me nuttig, gewaardeerd. Bovendien vulden de verplegers mijn stagerapport dag na dag met lovende woorden. Kijk: 'Gemotiveerde kracht, vriendelijk en behulpzaam, ziet werk', staat hier. En dit: 'Altijd bereid om bij te springen, goede collega.'"
Moed der wanhoop
Op 27 juni raakte Assaad tijdens de koffiepauze verwikkeld in een gesprek met drie collega's. "Het begon met het verhaal over een vrouw met een hoofddoek die tijdens het weekend haar wagen parkeerde op een gehandicaptenplaats. Als het aan mijn collega had gelegen, dan had ze die vreemdeling flink mores geleerd, maar haar dochter hield haar tegen. Even later begon een andere collega over plaatsgebrek in het basisonderwijs: 'Dat is allemaal jullie schuld. Buitenlanders kweken als konijnen.' Een collega beaamde: 'Profiteren van de sociale zekerheid, daar zijn jullie goed in. Waarom ben jij eigenlijk naar hier gekomen en niet naar China? Ach, ik weet het wel, daar hadden ze je immers niets gegeven.' Ik ben opgestaan en heb gezegd dat ik stage was komen doen in de sociale sector, niet bij het Vlaams Belang."
"Ik zocht het diensthoofd op. Die reageerde koeltjes. Hij zei dat hij al tien jaar met deze mensen werkte en nooit problemen had gehad. Maar als ik wou, kon ik een overplaatsing krijgen. Ik werd aangevallen en moest zelf vertrekken. Lijkt dat logisch? Ik ben weggegaan, in een klimaat van haat kan ik niet werken. Aan het einde van de middag kreeg ik de directeur van de opleiding te spreken. Hij vond mijn reactie overdreven. 'De mentaliteit is wat ze is en jij zult die niet veranderen', argumenteerde hij."
Op vrijdagmiddag ontving de arbeidsconsulente hem op haar kantoor. Hij laat haar de in keurig Nederlands gestelde brief zien die hij daags ervoor had opgesteld. "Ik ging er met de moed der wanhoop naartoe, het vooruitzicht op schorsing, op werk noch opleiding, stemde me erg triest. Moest ik dan toch weer vertrekken? En waarheen dan? In welk land ben ik welkom?"
De ontmoeting verliep anders dan verwacht. De consulente luisterde begripvol naar het relaas van Assaad en toonde zich verbolgen. "Zij heeft me over de streep getrokken. Ze zei dat ik mijn toekomst niet mocht laten verpesten door de dwaasheid van anderen. Ik ben teruggekeerd, voor de laatste stagedagen. Blij met de steun van sommigen, ongerust over hoe het nu verder moet. Waarom moet ik altijd in de eerste plaats een buitenlander zijn? Gaat het ooit voorbij? Word ik in de ogen van anderen ooit een mens?"
Migratie - Minderjarig en moederziel alleen in België
Een jaar geleden arriveerde Abdelhak in België. Moederziel alleen. Met weinig centen en veel plannen, dapper en gedreven. Noem het een succesverhaal in de marge. Overdag sleutelt de Algerijnse tiener in een opleiding automechanica aan zijn toekomst, zijn avonden en nachten spendeert hij in een Brusselse hotelkamer. Het verhaal van een vlucht, en wat daarna kwam.
Abdelhak heeft op het eerste gezicht veel weg van een modale Brusselse tiener, al logenstraffen zijn verblijfplaats en zijn levensverhaal dat enigszins. De jongen spreekt accentloos Frans en brengt de helft van de weekdagen door op de schoolbanken van Sint-Gillis. Meer nog, hij is de beste leerling van de opleiding automechanica. "Moeilijk is dat niet", zegt hij met een mengeling van bescheidenheid en gêne. "Het gros van de anderen daagt vaker niet dan wel op. Ze hebben geen doel in hun leven, denk ik. Daarin verschillen we misschien nog het meest."
De rest van de week werkt Abdelhak in een Molenbeekse garage, als jongste hulpje dat volgens de baas snel bijleert.
's Avonds zit de jongen op zijn kamer, skypend op zijn nieuwe computer, met oma, oom of andere verwanten aan de andere kant van de lijn. "Ik mis hen, meer dan ik me had kunnen voorstellen. Sommige dingen zijn niet te voorzien. Ach, ze zijn blij dat ik hier aan een toekomst timmer, hoe wankel die constructie op sommige dagen ook lijkt. Zal ik kunnen blijven, krijg ik papieren? De gedachte aan mijn achttiende verjaardag, op 11 september van dit jaar, houdt me niet zelden uit mijn slaap. Hoe red ik me in de illegaliteit, kan ik mijn adem inhouden tot aan de volgende regularisatie? Ik beloof mezelf dat het lukt, ik ben niet voor niets zover gekomen. Maar gesteld dat het kon, zou ik het dan opnieuw doen? De vraag maalt vaker dan me lief is door mijn hoofd. Wie zal het zeggen, geen dag keert ooit terug."
Het verhaal van Abdelhak is een hedendaagse variant op Huckleberry Finn. Net zoals Mark Twains hoofdpersonage 125 jaar eerder ging de Algerijnse jongen op zoek naar vrijheid en kansen, met zijn oma van moederskant als enige confidente. "Ik had het mijn in Algiers achtergebleven moeder graag willen vertellen. Soms huilt ze aan de telefoon en vraagt ze waarom ik ben vertrokken zonder afscheid te nemen. Ik was bang, zie je, dat ze me zou tegenhouden, dat het allemaal veel moeilijker zou worden.
"Mijn besluit was al lang genomen. Al op mijn veertiende droomde ik met mijn vrienden Walid en Mohammed van een nieuw leven aan de andere kant van de Middellandse Zee. We becijferden hoe lang we moesten sparen voor een enkeltje naar de overkant en fantaseerden over de leuke en vooral lucratieve baantjes die hier op ons zouden wachten.
"Het was onze eerste en laatste gedachte, elke dag weer. Er werden plannen gesmeed, pogingen ondernomen. Walid en Mohammed zijn in januari van vorig jaar helemaal naar de Marokkaanse grens gereisd. Een bustocht van haast een dag lang, naar een plek die op slechts vier uur varen ligt van de Spaanse kust. De zee bleek te wild, het plan te riskant. Teleurgesteld keerden ze naar Algiers terug. We hebben elkaar toen beloofd dat we ons niet uit het veld lieten slaan."
Oord zonder zuurstof
Abdelhak is een tiener als zovele, in zijn geboorteland misschien nog het meest. Zijn meningen zijn niet uitzonderlijk, ze worden gedeeld door de helft van zijn mannelijke leeftijdsgenoten. Onlangs nog verklaarden die in een opiniepeiling dat ze 'waarschijnlijk' of 'zeker' zouden proberen te ontkomen naar Europa. Ze gaven geen oorlogen of andere menselijke drama's op als beweegreden maar definieerden hun geboortegrond als een somber oord zonder zuurstof, als een doodlopende straat waar alleen ouden en zwakken achterblijven.
Abdelhak groeide als oudste van de drie zonen van een stadsambtenaar op in een middenklassewijk van de Algerijnse hoofdstad. Hij hield van Franse animatiefilmpjes en genoot van de verhalen van zijn oom van moederskant, die jaren geleden zijn plannen voor de overkant onthulde. De man woont nu in Marseille, waar Abdelhak hem vorige zomer opzocht.
"Ik weet niet of ik mijn jeugd gelukkig moet noemen. Het viel wel mee, alleen boterde het niet tussen mijn ouders. Vader bleef vaak zomaar een week of langer weg en deed bij zijn terugkeer alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Mijn moeder pikte dat niet vaders escapades eindigden doorgaans in slaande ruzie."
Precies een jaar geleden liet Abdelhak zijn land en zijn oude leven achter. "Het idee om met het vliegtuig te vertrekken kwam van mijn neef, onze meest bemiddelde verwant. Van kindsbeen af ging hij jaarlijks met zijn ouders op vakantie naar Egypte, Tunesië of zelfs Europa. Hij leende me zijn paspoort en kocht een vliegtuigticket naar Istanbul, een bestemming waar Algerijnen visumloos heen kunnen. Ik vond het aanvankelijk een vreemd plan maar hoorde toen dat het een nieuwe manier was om naar Europa te komen.
"De dag voor mijn vertrek was ik erg zenuwachtig. Zou de douanebeambte wantrouwig worden bij het zien van de foto van mijn neef? Waar vond ik het geld voor onderweg en zou mijn moeder geen argwaan krijgen? Met een minimum aan spullen ben ik die middag naar oma vertrokken. Dat deed ik wel vaker, ze had een leuk huis en ik was de lieveling van haar nog ongehuwde, jongste zoon.
"Grootmoeder was in de keuken. Ik begroette haar en ging aan tafel zitten. We praatten over koetjes en kalfjes en toen vroeg ik zo nonchalant mogelijk of ze me wat geld kon lenen, 200 euro. Oma draaide zich om en keek me onderzoekend aan. Het was niet voor het eerst dat ik haar om een lening vroeg maar ze leek aan te voelen dat dit verzoek anders was.
"Toen ze bleef aandringen, vertelde ik haar over mijn plannen. Ik liet haar beloven dat ze niemand van mijn nakende vertrek op de hoogte zou brengen en kreeg 500 euro van haar. 'Wees voorzichtig, mijn kind, zei ze, en herinner je waar je vandaan komt. We zullen er altijd voor je zijn.'"
180 euro per persoon
Na een slapeloze nacht neemt Abdelhak de volgende ochtend de bus naar de luchthaven. Hij passeert vlot de douane en krijgt een wee gevoel in zijn buik als het vliegtuig opstijgt. Enige uren eerder is Walid naar Istanbul vertrokken, hij wacht hem bij aankomst al op. Samen bellen ze naar een verre kennis van Abdelhaks neef, die zich als smokkelaar in de stad heeft gevestigd.
"Hij zei dat we de bus moesten nemen naar het district Beyazit, waar hij ons opwachtte en naar een hotel bracht. We betaalden vijf euro per nacht voor een bed in een keet waar tientallen mensen een onderkomen hadden gevonden. Ze waren net als wij op weg naar Europa. Afghanen, Syriërs, Irakezen en mensen uit Pakistan of India. Sommigen logeerden al maanden op dat adres, hun verhalen over bijtende politiehonden en norse grensbewakers boezemden ons angst in.
"We probeerden kalm te blijven maar deden geen oog dicht. We zouden het niet hebben toegegeven maar diep in ons hart hadden Walid en ik spijt van ons onbezonnen vertrek.
"De volgende ochtend kwam onze landgenoot terug. Hij zei dat hij ons voor 180 euro per persoon naar een plek in de buurt van Izmir zou brengen, vanwaar we de Griekse grens zouden oversteken. Een gunsttarief, zo bleek. Anderen betaalden een veelvoud van dat bedrag. De man trof de nodige voorbereidingen en liet op de avond van de derde dag weten dat we 's anderendaags zouden vertrekken.
"In alle vroegte namen we de bus naar Izmir, waar we werden opgewacht door twee Koerden. Ze namen ons mee naar een schuiloord aan zee, waar al meer dan twintig anderen bivakkeerden. We wachtten er zes uur, tot de nacht viel en een Koerdische man kwam aangereden met een tractor en een oplegger. Naast elkaar gingen we in de laadbak liggen. Hij legde er een zeil boven en bracht ons naar een klein bos, waar we ons moesten verbergen. Voor ons lag een open veld, met in het midden een paar bomen. Bij de volgende struiken was de Griekse grens, zei de begeleider terwijl hij naar een donkere plek in de verte wees. Hij droeg ons op ons te verspreiden. De grensbewakers hadden honden, goede nachtkijkers, en wellicht niet veel mededogen met lieden als wij.
"Op dat moment wenste ik dat ik nooit was geboren. Ik voelde een verlammende angst. Flarden van mijn oude leven flitsten door mijn hoofd. Mijn moeder, mijn lieve, lieve moeder. Zou ze er ooit achterkomen dat haar zoon in een niemandsland vol honden terecht was gekomen? Zouden ze ons opsluiten, mishandelen, laten verdwijnen? Als een dwaas voelde ik me, een roekeloze jongen die blindelings andermans dromen had nagejaagd. Ik besloot me op mijn reisgenoten te concentreren. Hun lot zou ook het mijne zijn. De meesten waren volwassen mannen maar er zaten ook kinderen tussen, een familie compleet met grootouders en een Marokkaanse zwangere vrouw. Dat gaf me een gevoel van veiligheid. Toen de begeleider een teken gaf, zetten we het op een lopen. Ik probeerde zover mogelijk uit de buurt van de zoeklichten te blijven. De honden blaften dreigend. Achteraf hoorde ik dat ze twee mensen hadden gegrepen."
Water tot aan de heupen
Daarna kwam het gezelschap bij de Evrosrivier waar tientallen mensen verdronken in de periode dat Abdelhak de overtocht waagde. "We vonden een doorwaadbare plaats, het water reikte niet hoger dan mijn heupen. Daarna zijn we naar het westen blijven lopen, tot we in het midden van de nacht bij een dorp kwamen. In een tuin zijn we naast elkaar gaan liggen. Moe, bang en toch hoopvol."
De volgende ochtend vond de eigenaar van het plantsoen hen. Hij belde de politie, die de vluchtelingen overbracht naar een detentiecentrum. "Er was veel volk en we voelden ons onzeker over de toekomst maar tegelijk viel het verblijf best mee. We kregen een bed met schone lakens, drie maaltijden per dag en warme douches. Na zeven dagen arriveerde een overheidsbusje, dat iedereen naar Athene bracht. Het stond ons vrij, zeiden ze, om asiel aan te vragen. En voor het overige moesten we het maar zien te redden.
"In de Griekse hoofdstad heb ik voor het eerst naar mijn moeder gebeld. Ze huilde. Oma had haar twee dagen na mijn vertrek ingelicht. Ze zei dat ze blij was dat ik nog leefde, maar vroeg zich af wanneer we elkaar zouden terugzien.
"De sfeer in Athene was erg slecht. De alomtegenwoordige politieagenten hadden veel weg van roofdieren. Zonder veel omhaal arresteerden ze grote groepen mensen. Mij is het niet overkomen, maar ik voelde me bang en opgejaagd. Ik belde een andere kennis van mijn neef, die in Athene woonde. We mochten de nacht bij hem doorbrengen en sliepen de volgende zes dagen in een verlaten pand in de buurt. Voor 50 euro bezorgde die man me een vervalst Frans document, een laisser-passer waarmee ik het vliegtuig naar Parijs kon nemen. Zodra je aan boord bent, zo droeg hij me op, verscheur je alle papieren en doe je alsof je geen woord Frans spreekt.
"Ik deed wat hij vroeg, zelfs toen er in Parijs agenten met honden klaarstonden. Ze namen me mee, die eerste nacht bracht ik door in een cel op de luchthaven Charles de Gaulle. Vandaar ging het naar een gesloten centrum en luttele dagen later verscheen ik voor de rechter, die me gelastte het Franse grondgebied te verlaten. Zonder meer. Ik werd vrijgelaten en vertrok met de tgv naar mijn oom in Marseille.
"Het weerzien was fijn maar ik wilde er niet blijven. Studeren was moeilijk, een baan vinden nog hachelijker. Londen was mijn einddoel, van die stad had ik jaren gedroomd. Mijn oom haalde zijn schouders op. Hij verzekerde me dat het er lang niet zo goed was als ik dacht. Maar ik moest het zelf weten, zei hij, en hij kocht een tgv-biljet naar Brussel, vanwaar ik naar Oostende kon voor de oversteek."
Hotel Galia, in de Marollen
"Ik heb Groot-Brittannië niet gehaald. Misschien is het beter zo. Bij mijn aankomst in de Belgische hoofdstad belde ik naar een neef van een vriend, die nabij Antwerpen woonde. Het zoveelste telefoonnummer, ja, zonder een lijst van contacten lukt het immers niet. De man nodigde me bij hem thuis uit en praatte me het plan uit het hoofd. Je wilt kansen, studeren, iemand worden? Daarvoor is er geen betere plek dan deze, benadrukte hij. Tot je achttiende verjaardag zal de Belgische overheid zich over je ontfermen. Daar is ze toe verplicht, in het kader van de Conventie van de Rechten van het Kind. Je bent een niet-begeleide minderjarige, ze moeten je helpen, je zult zien. Zijn woorden klonken overtuigend, ik besloot het erop te wagen. En tot op heden heb ik daar geen spijt van."
Tegen de zomer van 2010 werd Abdelhak door Fedasil ingeschreven als een van de nieuwe bewoners van een vierpersoonskamer op de hoogste verdieping van Hotel Galia, in de Brusselse Marollen. De jongen deelt de ruimte met douche en kitchenette met twee Noord-Afrikaanse jongens en een Ghanees.
"Het is niet altijd simpel, je kiest je kamergenoten niet. Een tijd geleden was er een Koerdische jongen, die al onze waardevolle spullen heeft gestolen en dan met de noorderzon is vertrokken. Wat doe je dan?
"Ik hoop dat er gauw een einde komt aan mijn hotelverblijf. Japanse en Duitse toeristen horen feestvieren, geen centimeter privacy hebben, een kamer delen met jongens die soms nauwelijks hun bed uitkomen, het valt niet mee. Ach, ik wil niet klagen, de weg was lang maar ik heb het gevoel dat mijn toekomst stilaan vorm krijgt. Ik heb in het afgelopen jaar ontzettend veel geleerd, niet alleen over automechanica. Een onafhankelijk, zelfstandig iemand ben ik geworden. Iemand die inkopen doet, kookt, opruimt, wast en de wekker zet voor de school of de stage van de volgende dag. Bijwijlen valt het me zwaar, ik mis mijn moeder, haar liefdevolle zorgen, het lekkere eten. Maar meestal ben ik trots op mezelf. En sinds kort krijg ik begeleiding van de vzw Minor-Ndako, die me ook helpt met het zoeken naar een studio. Niet simpel. Veel eigenaren willen niet verhuren aan minderjarigen, andere blijken uiteindelijk niet te goeder trouw. Ik hou vol, het moet lukken. Ik kijk ontzettend uit naar een eigen plek, een oord waar ik echt kan thuiskomen, na wat onderhand een eeuwigheid lijkt."
Alassane Ouattara is een superloodgieter, in het begin van zijn politieke carrière twintig jaar geleden evengoed als nu. Hij herstelt wat anderen verknoeiden: de staatsfinanciën, de wegen, het internationale vertrouwen. Daar is hij als gewezen IMF-voorman goed in.
Alassane Ouattara (69) heeft lang moeten wachten op het Ivoriaanse presidentschap. Verkiezing na verkiezing werd hij uitgesloten omdat zijn tegenstanders vreesden voor zijn kieszege. En toen hij in oktober van vorig jaar uiteindelijk naar de gunst van de kiezer mocht dingen, liep het andermaal mis. De internationale gemeenschap stelde bij monde van de EU, de VS en de Afrikaanse Unie wel dat hij gewonnen had met 54 procent van de stemmen, maar hij werd tot het Golf Hotel veroordeeld in plaats van zijn intrek te kunnen nemen in het presidentieel paleis, dat Laurent Gbagbo als een slecht verliezer bezet hield. Er volgden vier maanden van impasse, sancties, pogingen tot dialoog en een blitzkrieg te elfder ure vooraleer de weg naar de macht eindelijk openlag.
Ouattara is in menig opzicht een buitenstaander. Toen hij in oktober 1990 eerste minister werd onder een stokoude en relatief zwakke eerste president, Félix Houphouët-Boigny, dan was dat omdat het IMF en de Wereldbank hem naar voren hadden geschoven om orde op zaken te stellen. Ivoorkust zat in een gigantische economische malaise en de staatskist was leeggeplunderd door een schare van cronies van de president. Er was niet alleen grote nood aan een man met verstand van zaken, maar vooral ook aan een individu dat nauwelijks banden had met de politieke en economische elite. Ouattara, die een doctoraat had behaald in de economie aan de universiteit van Pennsylvania en die op zijn 26ste ging werken voor de Wereldbank, was zo iemand. Hij kweet zich zeer enthousiast en nauwgezet van zijn taak en wist de Ivoriaanse financiën te saneren in de drie jaar dat hij eerste minister was.
Eind 1993 overleed het bejaarde staatshoofd, waarop zijn vicepresident Henri Konan Bédié de rest van zijn ambtstermijn tot in 1995 volmaakte. Ouattara werd vicepresident van het IMF, onder de Fransman Camdessus, maar wilde zich in 1995 graag kandidaat stellen bij de presidentsverkiezingen. Bédié stak daar een stokje voor, met de uitvinding van het concept van ivoirité, het Ivoriaan-zijn. Noem het 'eigen volk eerst' in West-Afrikaanse versie. Om te kunnen meedingen naar de gunst van de kiezer moesten de kandidaten geboren zijn uit ouders die zelf in Ivoorkust ter wereld waren gekomen, wat niet het geval was voor Ouattara. Bovendien bewees het feit dat hij in de Burkinese hoofdstad Ouagadougou op de middelbare school had gezeten volgens Bédié dat de IMF-man geen echte Ivoriaan was en dus hoorde te worden uitgesloten van de stembusgang.
Het xenofobe discours van de ivoirité kwam op een moment dat het ooit zo welvarende Ivoorkust, dat zo'n 5 miljoen migranten uit de buurlanden had aangetrokken, grote economische problemen kende, waarvoor bij voorkeur een buitenlandse zondebok kon worden gezocht. En aldus zagen de Malinese en Burkinese migranten en algauw ook de islamitische inwoners van het noorden van het land zich achtergesteld en gediscrimineerd.
Het is precies dat almaar verder uitdijende gevoel van uitsluiting dat in 1999 leidt tot een coup tegen Bédié, door een legergeneraal, Robert Gueï, die zich aanvankelijk louter als schoonmaker profileert maar algauw zelf machtsambities krijgt. Tot een nieuw evenwicht tussen noord en zuid komt het met de coup niet, bij de volgende stembusgang in 2000 wordt Ouattara andermaal uitgesloten en daarmee wordt de weg vrijgemaakt naar een nieuw militair manoeuvre dat leidt tot de feitelijke opdeling van Ivoorkust tussen 2002 en 2010.
Oude vrienden
Wie dezer dagen de actualiteit in het West-Afrikaanse land volgt, krijgt de indruk dat Ouattara en Gbagbo de nieuwe en de uittredende president mannen zijn die elkaar zonder meer naar het leven staan. Dat is nochtans ooit anders geweest. Toen Bédié de IMF-man in 1995 uitsloot met zijn ivoirité, schaarde Gbagbo zich aan Ouattara's kant. Uit solidariteit met hem besloot hij evenmin mee te doen aan de verkiezingen en in de hele tweede helft van de jaren negentig waren ze verenigd in een oppositiekartel tegen president Bédié.
Gbagbo verandert bij de volgende stembusgang, in 2000, evenwel van mening. Beseffend dat hij met zijn etnisch gebaseerde FPI-partij nooit een electorale meerderheid zal genereren, zoekt hij aansluiting bij de partij van zijn oude vijand en draagt het xenofobe concept van de ivoirité met nog grotere ijver uit dan Bédié destijds.
En het duurt tot in 2007 vooraleer hij aan Ouattara garandeert dat hij aan een volgende stembusgang zal mogen deelnemen.
Superloodgieter
Ouattara, de buitenstaander, de IMF-man, de econoom die Houphouët-Boigny van het bankroet redde. De technocraat, zeggen zij die hem kennen, dat wellicht nog het meest. Momenteel is hij de beste kans voor Ivoorkust, meent UG-expert Karel Arnaut. "De man die zal repareren wat anderen verknoeiden. In dit geval: het internationale vertrouwen, de economie, de infrastructuur, de democratische instellingen van het land... Dat is waar hij goed in is, al reken ik wel op neoliberale recepten om dat te doen."
Een groot ideoloog of een man met een onwaarschijnlijk charisma is Ouattara niet. Arnaut: "Ik zie hem als een overgangsfiguur, iemand die de weg zal bereiden voor een betere toekomst, daarbij openingen makend binnen zijn eigen RDR-partij voor nieuwe, jongere stemmen, die het over vijf jaar van hem kunnen overnemen. En ondertussen valt alleen te hopen dat ook de andere politieke partijen en het maatschappelijke middenveld, dat de voorbije jaren geheel politiek is meegesleurd, zich kunnen herbronnen, zodat een waar democratisch debat mogelijk wordt in wat ooit West-Afrika's meest welvarende natie was."
Afgelopen week verloor de Zuidafrikaanse fotograaf Joao da Silva zijn beide benen in Afghanistan. Een paar jaar geleden schreef hij samen met Greg Marinovich het onwaarschijnlijke boek 'The Bang Bang Club'. Ik interviewde Marinovich bij die gelegenheid. Hierbij een herneming van dat interview (dat niet over da Silva gaat, maar wel over wat wat zij beiden vinden/vonden):
Oorlogsfotografen zijn bepalend voor het collectieve geheugen. Ze geven ons iconen voor conflicten die anders wegzakken in de vergetelheid. Het Vietnamese meisje met de brandende rug, de Chinese man die alleen de tanks tegenhield, de gehurkte, brandende Zuid-Afrikaan. En het werkt ook andersom: waar niet op is scherpgesteld, dat is haast niet gebeurd. Oorlogsfotografen doen dienst als de ogen van de wereld, maar over diegene die kijkt, weten we zo goed als niets. Greg Marinovich (°1962) blank en Zuid-Afrikaan, behoorde tot eind jaar negentig tot dat clubje, onderhand maakt hij documentaires over post-conflict-situaties, als niemand nog kijkt. Hij zag het gros van de gruweloorden: Zuid-Afrika, Kroatië, Bosnië, Somalië, Tsjetsjenië, Angola, Kongo, Rwanda, Mozambique, Lesotho. Uiteindelijk kapte hij ermee. Na vier schotwonden en drie dode vrienden. Samen met collega Joao Silva schreef Marinovich ter afscheid het autobiografische The Bang-Bang Club, een openhartig, onwaarschijnlijk boek. Over hoe het begon, in 1990, met de Zuid-Afrikaanse Hostel-oorlog, die in minder dan een half decennium tijd aan 14.000 burgers het leven zou kosten. Drie ANC-doden voor elk Inkatha-slachtoffer, en een blank minderheidsregime dat als opdrachtgever en financier van de terreur nagenoeg geheel buiten schot blijft. Maronivich' boek gaat over het Zuid-Afrika van begin jaren negentig, maar ook over een stel bevriende oorlogsfotografen. Het is een verhaal van voyeurisme, adrenaline, nieuwsgierigheid, ethiek, roem, centen en angst. "Ik zou het niet meer kunnen", zegt hij, "niet meer willen ook. Voor mij geen Irak. Na tien jaar heb je het gehad, geloof ik. Er zijn alleen nog variaties op een thema. "Ik ben er destijds zo'n beetje ingevallen. Ik was toen een blanke jongen van eind in de twintig, goddeloos, bang en verward sinds de dood van mijn moeder, bijna tien jaar eerder. Ik had nooit iets anders gekend dan de apartheid. Ik wist dat er een ziekte door onze maatschappij waarde, maar realiseerde me de omvang ervan niet. Zoals de meeste blanken van mijn generatie merkte ik de situatie waarin zwarten zich bevonden, niet op. Ik zag hen alleen als schoonmakers en tuiniers en leek blind voor het verschil tussen onze voorsteden met prettige tuinen en hun vreselijke townships, waar ze algauw hun leven niet meer zeker waren. "Ik voelde me vaag tot fotografie aangetrokken, of moet ik zeggen dat ik doorhad dat er geen betere vergunning voor nieuwsgierigheid is dan een camera bedienen?"
Bloed en zweet
Marinovich herinnert zich nog de eerste bang bang. 17 augustus 1990, het slachtoffer was een etnische Pondo die voor een (doorgaans het ANC-steunende) Xhosa werd aangezien. Het gebeurde in het Sowetaanse Nancefield Hostel, een van die grote, smerige constructies waar in meerderheid Zulu-boerenjongens eeuwig tijdelijk verblijven. Die hostels zijn oorden met vooral veel te veel mannen, veroordeeld tot een penibel bestaan en minder dan twee vierkante meter persoonlijke ruimte. De Inkatha-leden dachten dat de Pondo een spion was en maakten hem af als een beest. "Ik hoorde geluiden die ik nog nooit had gehoord", schrijft Marinovich, "staal dat in vlees dringt, en hoe stokken een schedel breken. Ik voelde afschuw. Een stem in mijn hoofd schreeuwde dat dit niet kon gebeuren. Maar ik was me net zo goed bewust van wat ik deed als fotograaf als van de geur van het bloed van de Pondo en het zweet van de moordenaars." Op die dag begint een carrière als freelancer voor het Amerikaanse persbureau AP. Het duurt nog geen jaar of Marinovich wint de Pulitzer-prijs met zijn foto's van necklacing: het in brand steken van mannen die in veel gevallen al zwaargewond waren.
Nobele oorlog
"De bang bang was een weg naar een eigen huis en een comfortabele financiële situatie. Maar dat niet alleen. Er is ook die aantrekking van het morbide, het feit dat je mensen in hun extreemste gedaante ziet. Dat je ziet wat ze verblindt, wat ze reduceert tot één enkele overtuiging. Het is verschrikkelijk én opwindend, leuk en misselijkmakend tegelijk. En het heeft iets dwangmatigs: geweldscènes zijn zulke extreme momenten van leven dat ze verslavend werken. "Sommige oorlogsfotografen zullen je vertellen dat ze zich moreel verplicht voelen, dat ze de ogen maar bovenal het geweten van de wereld zijn. Absolute onzin. Laat ons eerlijk zijn: we hebben nog nooit zoveel gezien en geweten als nu. Haast geen oorlog ontsnapt aan de camera. En tegelijk was geen enkel tijdvak moorddadiger dan het onze. Met andere woorden, foto's en beelden veroorzaken geen wapenstilstanden. En toch, je moet blijven geloven dat het feit dat je de dingen vastlegt een verschil maakt, anders blijf je dit werk niet doen. Het geld alleen houdt je niet op de been. "Er zijn zo weinig nobele oorlogen. Het Zuid-Afrikaanse was een van de weinige duidelijke conflicten van goed tegen kwaad, een van de zeldzame oorlogen ook waarin de helden niet fundamenteel ontaardden. Daarmee bedoel ik niet dat er geen excessen waren - denk maar aan de necklacing - maar de top van het ANC was daartegen. En in essentie bleef het ANC ondanks alle duistere, vuile manoeuvres van het apartheidsregime en zijn Inkatha-lakeien op het rechte pad. Geen zelfmoordbommen, geen vliegtuigkapingen, geen blinde terreur. "Ik herinner me eigenlijk slechts één andere 'nobele' oorlog: de Tsjetsjeense, in de eerste jaren toch: duidelijk goede Tsjetsjenen tegen binnenvallende Russische klootzakken. Maar ondertussen is het daar ook al anders. De wereld heeft de Tsjetsjenen laten stikken, het conflict is gecriminaliseerd en het islamisme arriveerde. Dat zie je ook altijd: als conflicten blijven aanslepen, dan verzieken ze. "Als je zoals ik jaren in de bang bang zit, ga je patronen herkennen. Altijd weer zie je diezelfde idiote politici die geen ene moer geven om de burgers die ze bestieren. Ze denken alleen aan de macht, als instrument voor het grote zakkenvullen en het vereffenen van alle rekeningen. En rond hen: de profiteurs, die in de schaduw dik en rijk worden, en voor wie de oorlog nooit lang genoeg kan duren."
Fijn moorden
"Oorlog is ook een grens: hij verdeelt mensen in zij die het meemaakten en zij die het bespaard bleef. De laatsten kunnen zich niet echt in de eersten verplaatsen, de eersten worden nooit meer zoals voorheen. Gesteld dat je zelf ongedeerd blijft tijdens een conflict (waar op zich veel geluk en wijsheid voor nodig is), dan nog is dat complete verlies van controle over je bestaan ondraaglijk. Alles is voortdurend mogelijk, veilig bestaat niet meer en je kunt er niets aan doen. Aldus raken mensen hun fundamentele geloof in de mens kwijt. Vaak slagen ze er ook achteraf, als de wapens allang zwijgen en collectief tot vergeten wordt gemaand, niet meer in om dat vertrouwen te herstellen. "Dat geldt voor burgers, voor slachtoffers, maar evengoed voor daders. Ze proberen zichzelf en de rest wijs te maken dat ze geen keuze hadden, dat ze alleen bevelen opvolgden, dat het om zelfverdediging ging. Maar ondertussen hebben studies aangetoond wat elke oorlogsfotograaf u zal vertellen: dat mensen moorden fijn vinden. Dat het hen een plezier lijkt te verschaffen dat op seks lijkt, verslavend haast. "De bang bang heeft me minstens hiervan overtuigd: dat mensen altijd keuzes hebben. Toegegeven, het zijn geen simpele keuze tussen goed en kwaad. Doorgaans moet je kiezen tussen tussen slecht en nog slechter. Kosteloos en pijnloos zijn de meeste dilemma's evenmin, maar mensen hebben een keuze, ze zijn actor, ze zijn verantwoordelijk." En de kinderen dan, bijvoorbeeld, die in Noord-Oeganda door het Verzetsleger van de Heer (LRA) worden gekidnapt op school, om te worden ingelijfd als kindsoldaten? Weglopers worden gemarteld en vermoord, als voorbeeld voor de rest. Welke keuze hebben die jongens en meisjes? "De keuze tussen slachtoffer en dader, uiteindelijk. En inderdaad: dan kiezen de meesten voor het daderschap."
Emotionele onsterfelijkheid
De fotograaf neemt daarin een heel aparte positie in: hij is getuige van een situatie waarin deze of gene partij zwaar betaalt, terwijl hijzelf ongedeerd blijft. Bovendien aanschouwt hij de oorden van dood, wanhoop en misère slechts tijdelijk en vrijwillig, en er wacht hem bovenal een behoorlijke cheque voor de foto's van andermans gruwel. Het moet gezegd, ongevaarlijk is zijn werk niet. Marinovich raakte vier keer (zwaar)gewond, en verschillende van zijn vrienden werden doodgeschoten. "Als je ernstig gewond raakt", zegt hij, "overschrijd je een bepaalde grens. Kijk, rationeel weet je dat je dood kunt gaan, maar emotioneel accepteer je dat niet. Tot je geraakt bent, jij, maar ook je geloof in je onsterfelijkheid. Er is voorgoed een gat geslagen en door dat gat stroomt de angst binnen. Tot die overweldigend wordt en je niet meer goed kunt functioneren. Angst is een slechte motor, je kunt er dan beter mee kappen."
NIGERIA - sloppenbewoners moeten wijken voor verfraaiing van tuinstad Port Harcourt
"We hebben erg geleden. Toen de bulldozers kwamen, verloren we alles. De kookpotten, de tv, de ijskast, veel dingen. Onze kleren, de boeken van de kinderen, de geboortecertificaten. Die nacht hebben we in de regen geslapen", zo vertelt Love Basett Okpadio, een van de meer dan 13.000 bewoners van Njemanze die hun huizen op 28 augustus 2009 weggebulldozerd zagen in de eerste fase van de grootschalige verfraaiingswerken die de gouverneur van Rivers State bij zijn aantreden in 2007 aankondigde. Ze moesten plaatsmaken voor het cinemacomplex Silverbird, een duur hotel en een shoppingcenter die 'in een straal van 2 kilometer niet ontsierd mochten worden door ongewenste gebouwen'.
Okpadio's getuigenis is opgenomen in het nieuwe Amnesty rapport Just Move Them, over de gedwongen ontruimingen in Port Harcourt. Daarin wordt tevens gesteld dat de politie in oktober vorig jaar het vuur opende tijdens een demonstratie tegen nieuwe onteigeningen. Daarbij vielen zes doden.
Dat er in het centrum van de Nigeriaanse olie-industrie aan stadsvernieuwing wordt gedaan, is ongetwijfeld wenselijk. Dit in de jaren twintig naar Brits 'tuinsteden'-model gestichte oord zag zijn bevolking de voorbije decennia immers exploderen, tot minstens 1,2 miljoen inwoners. De oude stad ligt op hoger terrein, waar de huurprijzen onbetaalbaar zijn voor de rurale inwijkelingen. Die komen aan de oevers van de delta terecht, op grond die op het water is gewonnen en die door de klimaatverandering een hoger risico loopt op overstromingen.
De School of Architecture and the Built Environment van de universiteit van Westminster analyseerde in een eind vorig jaar gepubliceerde studie de levensomstandigheden in dit Water Front, dat 410.000 mensen herbergt, van wie meer dan de helft kinderen. "Het gros van de bewoners zijn huurders", zo stelt het rapport, "die gehuisvest zijn in de vrije kamers van de daar eveneens wonende huiseigenaar. Een modaal vertrek is zo'n 9 vierkante meter en wordt door gemiddeld vijf mensen bewoond. Er is geen elektriciteit of sanitair en 80 procent van alle vuilnis wordt in de rivier gekapt. Tevens blijkt uit onze bewonersenquête dat menige inwoner zich grote zorgen maakt over de veiligheid."
Ook de overheid refereert daar in haar motivatie voor de ontruiming aan. Het Water Front, zo heet het, "is een toevluchtsoord voor militanten en bandieten", waarmee verwezen wordt naar de leden van gewapende verzetsbewegingen die in de Nigerdelta strijden voor een eerlijker verdeling van de oliewinsten.
Hebben en houden
"Het voorzien in adequate woongelegenheid voor minstens 100 miljoen mensen tegen 2020 is een van de Millenniumdoelstellingen, de stadsvernieuwing in Port Harcourt kan daarin worden ingeschreven. Wel moet die gebeuren op basis van consultatie met de bewoners en met inbegrip van compensatie voor en hervestiging van diegenen die moeten vertrekken."Dat laatste is niet bepaald gebeurd. Een andere woonplaats heeft niemand gekregen, een beperkte schadeloosheidsstelling was er alleen voor de eigenaars. En tal van bewoners wisten volstrekt niet wanneer de bulldozers zouden komen. Net zoals Love Okpadio verloren ze in één klap hun hele hebben en houden.
Een vereniging van gedupeerden contacteerde na de eerste gewelddadige ontruimingen in 2008 het secretariaat van UN Habitat, dat in maart van vorig jaar een missie stuurde. Deze constateerde in haar zes maanden later gepubliceerde rapport Evictions and Demolitions in Port Harcourt dat "de stadsvernieuwing niet-inclusief is, niet past in armoedebestrijding en in strijd is met de Habitatrichtlijnen, evengoed als met de Nigeriaanse wetgeving".
Njemanze is maar een van de buurten die in het kader van 'het herstel van de tuinstad Port Harcourt' moeten wijken. Volgens de universiteit van Westminster zullen in totaal 410.000 mensen moeten vertrekken, de overheid houdt het op zo'n 200.000. "Het punt", zo stelt onderzoeker Tony Lloyd-Jones aan de telefoon, "is dat je met gedwongen ontruiming niets oplost. Die mensen, die overigens de basis vormen van de informele economie, zullen niet zomaar terugkeren naar het platteland dat ze in de voorbij tien, twintig jaar hebben verlaten. Concreet houdt dat dus in dat ze elders in de stad een nieuw onderkomen zullen bouwen of huren, andermaal illegaal."
Het wetsvoorstel dat op 14 oktober door David Bahati van president Museveni's regeringspartij werd ingediend, is bepaald draconisch. Niet alleen riskeren homo's daardoor in Oeganda de doodstraf, bovendien kunnen hulpverleners of familieleden en vrienden die holebi's bijstaan tot zeven jaar cel worden veroordeeld. En zelfs huisbazen die hen een flat verhuren, kunnen daarvoor tot drie jaar worden opgesloten. 'Het is een backlash tegen het groeiende holebi-activisme'. Ook wie nalaat een bekend geval van homoseksualiteit te rapporteren, begaat daarmee een vergrijp. "Daarenboven", zegt de enige openlijk homoseksuele Oegandese activist David Kato, "kunnen ze me in de cel stoppen voor het hebben van een vriendje tijdens mijn verblijf hier in Brussel. Kijk maar naar de tekst van het voorstel, zelfs als dergelijke feiten zich buiten het Oegandese grondgebied afspelen, kunnen zijn burgers er in eigen land voor worden vervolgd." Het voorstel, dat sterk werd ondersteund door de evangelische kerken en door ultraconservatieve Amerikaanse organisaties die in Oeganda aan missionering doen, oogstte grote internationale kritiek. Er waren steunbetogingen met de Oegandese holebi's in Londen en in Washington, en verschillende donoren dreigden ermee hun ontwikkelingshulp aan Oeganda stop te zetten. "Zelfs de president", vertelt Kato lachend, "kreeg er flink last door. Hij klaagde dat hij nu overal waar hij komt met deze holebikwestie om de oren wordt geslagen. Naar verluidt heeft dat hem ertoe aangezet om zijn achterban op het hart te drukken dat ze 'het kalm aan moeten doen'. Momenteel moet een commissie waarin de ministers van Onderwijs, Justitie, Ethiek en Integriteit en Lokaal Bestuur zetelen advies uitbrengen aan het parlement. En als die laatste instantie de wet goedkeurt, dan moet de president er zijn handtekening nog onder zetten. We horen dat Museveni dat niet zou doen, wegens de grote internationale druk. Maar na twee weigeringen wordt de wet toch van kracht. Het komt er dus op aan dat de president zelf zijn parlementaire achterban overtuigt van de negatieve impact van de wet."
Zedenverloedering
Ondertussen probeert Kato ook de andere ngo's in het land te mobiliseren om zich aan te sluiten bij de coalitie tegen het voorstel. "En ook daar zijn het vaak de internationale donoren die de doorslag geven. Aan de ene kant heb je organisaties die zeggen niet te kunnen meedoen omdat ze ultraconservatieve donoren uit Amerika hebben." Maar tegelijk zijn er instanties die zelf niet wakkerliggen van de kwestie of die zelfs vinden dat de wet een goede zaak zou zijn, omdat de zedenverloedering er zogenaamd mee kan worden bestreden. Tal van ngo's willen nu aansluiten omdat ze anders vrezen geen centen meer te krijgen. "Dat bewijst hoe belangrijk het is om aan bewustwording te doen zodat we het hele maatschappelijke middenveld ervan kunnen overtuigen dat homofobie een kwestie is die net zogoed moet worden bekampt als familiaal geweld en vrouwendiscriminatie. In dat opzicht is er nog veel werk aan de winkel". Kato zegt dat hij zichzelf heeft kunnen ontplooien als homo door jaren in Zuid-Afrika te wonen, het enige land van het Afrikaanse continent waar de wetgeving homovriendelijk is. "Precies omdat ik me grote vragen stelde over mijn seksuele identiteit ben ik er in 1991 gaan wonen. Ik vond er een baan als leraar en kon me niet voorstellen dat je er openlijke homobars had en een echt gay-beweging. Maar dat betekent niet dat de discriminatie en homofobie uit de mentaliteit van de modale Zuid-Afrikaan is verdwenen. Denk maar aan de 'correctionele verkrachtingen', waarbij lesbiennes vaak door verschillende mannen worden verkracht zodat ze 'van hun probleem zouden worden afgeholpen'." "Toen ik in 1997 naar Oeganda terugkeerde, besloot ik me toch in te zetten voor de holebi-zaak, al was de prijs die ik daar sindsdien voor heb betaald, niet gering. Kijk naar mijn schedel. Alle littekens die je ziet, hebben met mishandeling te maken, door de politie of door anderen. En als ik mijn rechterarm nog nauwelijks kan bewegen, dan is dat eveneens een gevolg van arrestatie." "Dat men precies in oktober met een dergelijk wetsvoorstel is gekomen, heeft volgens mij te maken met de verkiezingen van volgend jaar. Door de bevolking op te hitsen tegen holebi's wil men de aandacht van reële kwesties afleiden, zaken als corruptie en ontwikkeling. Tegelijk komt het doordat we de voorbije vier jaar als holebi-beweging veel mondiger zijn geworden. We kwamen op tegen uitsluiting en stigmatisering en voor het recht op aids-medicijnen. We slaagden er zelfs in om een paar rechtszaken te winnen. Mensen die onder de geldende sodomiewetten beticht werden, kwamen vrij omdat de rechter oordeelde dat er geen bewijslast was. Tegen dit alles is er een backlash gekomen van de ultraconservatieve evangelische kerken, met Amerikaanse steun. Hoewel, bij die laatste valt op dat ze nu beweren zelf tegen het wetsvoorstel te zijn, aangezien het bijzonder verregaand is."
Domino-effect
Kato onderstreept dat het belang van de strijd tegen het homofobe wetsvoorstel de Oegandese landsgrenzen ver overstijgt. "In Nigeria hadden ze een vergelijkbaar voorstel, dat tijdelijk werd opgeborgen. Wordt het in Oeganda goedgekeurd, dan komt het daar ook prompt weer uit de kast. En kijk naar de ontwikkelingen in Kenya, de voorstellen in Burundi, de problemen rond het vermeende homohuwelijk in Malawi, het feit dat Botswana deze week nog zei geen geld in te zamelen voor aids-bestrijding als het gaat om programma's met holebi's... En gisteren liet ook de Zimbabwaanse premier Tsvangirai weten dat de nieuwe grondwet die wordt klaargestoomd niet minder homofoob zal zijn. Daarom moeten we winnen."
NIGERIA - Het keukenkabinet van mevrouw de president
De president van Afrika's volkrijkste natie is in het grootste geheim naar zijn vaderland Nigeria teruggekeerd. In november verdween Umaru Yar'Adua naar Saoedi-Arabië voor een behandeling, zonder zijn macht evenwel aan vicepresident Goodluck Jonathan over te dragen. Waarnemers menen dat het zijn vrouw Turai was die de touwtjes in handen had.
Jonathan blijft minstens voorlopig aan de macht. Daarmee kwam een einde aan het bewind van 'mevrouw de president' en haar 'keukenkabinet'. Wat is er aan de hand met de in mei 2007 aan de macht gekomen president? Dat is de vraag die de 149 miljoen Nigerianen bezighoudt sinds hij op 23 november naar Saoedi-Arabië verdween voor behandeling. Zijn gezondheid was ook voor zijn aantreden als staatshoofd behoorlijk zwak, hij had al jaren nier- en hartproblemen. Net na zijn vertrek vroegen velen zich af of hij in een lijkkist naar zijn vaderland terug zou komen. De geruchten wilden dat de man door een hersenbloeding werd geteisterd waardoor hij niet langer kan spreken en niemand meer herkent. Of dat klopt, valt niet uit te maken aangezien Yar'Adua sinds zijn terugkeer naar Abuja niet publiekelijk is verschenen noch op de radio te horen was. Een ambulance voerde hem in het holst van de nacht af en de kabinetsmeeting van gisterochtend werd uitgesteld. Vicepresident Jonathan zou gisterenmiddag overleg houden over de toestand. Later werd bericht dat hij voorlopig in functie blijft en dat de brief aan het parlement waarmee Yar'Adua zijn functie kan terugclaimen, voorlopig niet wordt verstuurd. Dat Yar'Adua in Saoedi-Arabië moest worden behandeld, konden velen begrijpen maar dat hij zijn macht niet voorafgaandelijk overdroeg aan de vicepresident, kwam vreemd over. De grondwet uit 1999 stipuleert immers precies hoe dat moet. Het Nigeriaanse parlement maakte de voorbije drie maanden evenmin een goede beurt: het had de grondwettelijke bevoegdheid om in te grijpen maar blonk uit in inertie. Idem dito voor de regeringspartij Volksdemocratische Partij (PDP). "Als gewezen president en partijvoorzitter Obasanjo er nog niet toe kan komen om de macht van het ene partijlid (de president) over te dragen aan het andere (de vicepresident), zullen ze dan volgend jaar bij een eventuele electorale zege voor de oppositie wel bereid zijn om het mandaat af te staan?", zo vroeg een advocaat zich af in de krant Vanguard. De doorbraak kwam er uiteindelijk op initiatief van de Nigeriaanse balie, die een verzoek indiende bij het Hooggerechtshof tot aanstelling van vicepresident Jonathan, wat op 8 februari uiteindelijk gebeurde. Daarmee, zo zeggen waarnemers, kwam een einde aan het bewind van het 'keukenkabinet' en van 'mevrouw de president'. Het eerste doelt op een kringetje waarin behalve de Nigeriaanse first lady Turia Yar'Adua ook de ministers van Justitie en Landbouw zaten, en de economische adviseur van de president. Als we de Nigeriaanse columnisten en politologen mogen geloven, dan wordt Afrika's volkrijkste natie al sinds het aantreden van Yar'Adua bestuurd door zijn vrouw. "Je zou haar het kompas kunnen noemen waarmee hij de politieke horizon afspeurde", zo schrijft een politoloog op de site allafrica.com. Commentatoren van Saharareporters hebben het dan weer over "een vrouw wier zucht naar zelfverrijking en fascinatie voor de macht ervoor zorgden dat ze de baas is over een notoir tandeloos kabinet". Turai wordt vergeleken met Nnamdi Uba, het gewezen hulpje van Yar'Adua's voorganger Obasanjo, van wie bekend was dat hij de echte baas was over de Nigeriaanse Nationale Petroleummaatschappij, Nigeria's belangrijkste inkomstenbron. In die functie hielp hij de president miljoenen dollar incasseren en zelf werd hij een van de rijkste burgers van het land.
Nachtelijke baas Sommigen menen dat Turai zelfs meer is dan Uba. "Doe er nog maar Mariam Babangida en Miriam Abacha (twee vrouwen van ex-presidenten) bij", zo stelde een gewezen kopstuk van de regeringspartij. "Iedereen heeft een hekel aan haar maar niemand had de moed om de president te vragen haar in te tomen. We weten dat hij geen macht over haar had en als zij het niet voor je heeft, is je carrière afgelopen", aldus de man. "We noemden haar de nachtelijke baas. Zie je, de president ging ten laatste om negen uur onder de wol en daarna riep zij haar getrouwen bijeen. De beslissingen die toen werden genomen, bleven geldig, ook nadat haar man de volgende dag wakker was geworden." Diezelfde waarnemers menen dat de terugkeer van de president naar Abuja gisteren een laatste poging was van 'mevrouw de president' om vast te houden aan de macht. Nadat Jonathan het roer overnam, moest zij het presidentiële paleis immers ontruimen. Bovendien toonde het kersverse staatshoofd zich daadkrachtig: haar medestander de justitieminister werd prompt afgezet. En collega's die te laat komen voor de wekelijkse kabinetsmeeting, vinden de deur permanent gesloten.
De Nigeriaanse bladen berichten er in alle toonaarden over. Wat bezielt een jongen uit een fenomenaal rijke en machtige familie om zijn toekomst te vergooien met een pak explosieven? Had Umar Farouk Abdulmutallab niet alle kansen van de wereld gekregen, waren zijn privileges niet weergaloos? En wie kan zich de impact van Abdulmutallabs mislukte poging voorstellen op het al niet smetteloze imago van Nigeria? "Als er vier landgenoten voor heroïnesmokkel bij de kraag worden gevat, dan gelden we collectief als drugskoeriers, maken een paar mensen zich schuldig aan frauduleuze e-mailspaarschema's, dan krijgen we nationaal het etiket van financiële sjoemelaars opgeplakt, wie weet welke rampspoed ons nu wacht", schrijft een columnist in This Day. De man besluit met zijn sympathiebetuiging voor Abdulmutallabs vader, de gewezen minister van Economie onder president Obasanjo die tot begin deze maand First Bank Nigeria leidde, een van de grootste financiële banken van het land. "Hij verdient onze sympathie", schrijft hij, "al was het maar omdat hij mislukt is als vader". De biografische details over Abdulmutallab blijven schaars. Duidelijk is wel dat de jongeman zijn reis naar het paradijs waar 72 houris zouden wachten, drie dagen na zijn drieëntwintigste verjaardag had gepland. Hij had zich met iets meer dan 2.000 dollar cash op 16 december een ticket naar Amsterdam en dan Detroit aangeschaft en moest officieel op 8 januari terug in Lagos, Nigeria aankomen. Abdulmutallab werd geboren in een Haussa-familie in het Noord-Nigeriaanse Katsina, een van de deelstaten met een duidelijke islamitisch fundamentalistische kern. Toen hij vijf was, braken in Katsina grootschalige interreligieuze rellen uit, waarbij tal van doden te betreuren waren. In 2000 werd in de deelstaat de sharia ingevoerd voor het strafrecht. En aldus kon de ongehuwde jonge moeder Amina Nawal er twee jaar later worden bedreigd met de doodstraf door steniging wegens overspel, een lot waar ze door grote internationale druk nog aan ontsnapte. In 2006 haalde Katsina andermaal het wereldnieuws, toen de boosheid om de Mohammed-cartoons daar in de dood van twee mensen resulteerde.
De 23-jarige Nigeriaan komt met andere woorden niet meteen uit een liberale omgeving. Hoewel, de realiteit van Katsina werd hem grotendeels bespaard. Abdulmutallab zat namelijk in het Togolese Lomé op school, op de erg elitaire Britse School nog wel.
Godvruchtig
Daar had hij onder meer les van ene Mike Rimmer, die zich nu Abdulmutallabs reactie op 11 september herinnert. Korte tijd na de aanslagen in New York vertrok de leraar met Abdulmutallab en diens klas op schoolreis naar Londen en de groep had het vaak over de gebeurtenis. Abdulmutallab, wie Rimmer omschrijft als erg verstandig en vriendelijk, was de enige die de taliban verdedigde. De leraar geschiedenis dacht dat hij gewoon advocaat van de duivel speelde maar hij ontkent niet dat de toen 15-jarige jongen bijzonder godvruchtig was. "Hij had het met zijn medeleerlingen vaak over de islam, bad zeer geregeld en hield er een strikte visie op na", aldus Rimmer. Maar tegelijk was zijn beste vriend een christen en dus dacht de leraar, en velen met hem, dat het een kwestie van jeugdig extremisme was dat er met de tijd wel zou uitgroeien. Waar die ideologische beïnvloeding vandaan kwam, is overigens nog niet duidelijk.
In 2005 ging Abdulmutallab studeren aan het Londense University College, waar hij een ingenieursstudie volgde. Medeleerlingen uit die tijd herinneren zich dat hij erg gelovig was, hield van hip hop en er waarschijnlijk geen vriendinnetje op nahield. Abdulmutallab woonde er in het familie-optrekje in centraal-Londen, in Mansfield Road, vlakbij Oxford Street. Het pand waarin hij resideerde had zo'n 2 miljoen pond gekost.
Troebele familierelaties
Abdulmutallab bleef tot november 2008 in Londen en toen hij vertrok had hij een meerjarig, multipe-entry-visum voor de VS op zak. In mei van dit jaar probeerde hij terug te keren naar Londen, zogenaamd om een nieuwe studie aan te vatten. De Britse autoriteiten hechtten aan het studeerplan weinig geloof en weigerden hem een nieuw visum. Sinds die tijd heeft hij zich in Egypte en Dubai opgehouden en misschien ook wel in Jemen, al wordt dat nog onderzocht. Een anonieme verwant zegt dat hij er inderdaad heenging. Opmerkelijk was dat niet, een van de vrouwen van zijn vader was immers Jemenitische, zij het dat niet vaststaat of dat Abdulmutallabs moeder is.
De relaties met de familie waren al enige tijd vertroebeld. Volgens zijn broer kregen de gezinsleden het over zijn visie op de islam met hem aan de stok. "Toen we hoorden van de opstand van Boko Haram in juli, vreesden we dat hij er iets mee te maken had", aldus een familielid. Boko Haram (letterlijk: boeken zijn zondig) is een in 2002 in Noord-Nigeria opgerichte islamistische beweging die de invoering van de sharia voor het strafrecht nastreefde in alle noordelijke deelstaten. Toen in juli geruchten de ronde deden dat de activisten zich bewapenden, greep de politie in. Bij het bloedbad dat volgde, lieten meer dan 700 mensen het leven. Of Abdulmutallab ook maar van verre uitstaans had met Boko Haram, is nergens bevestigd. Wel eindigde het ermee dat vader Umaru Abdulmutallab de VS-ambassade in Lagos alarmeerde over de zienswijzen van zijn spruit. Dat die toch nog het vliegtuig naar de VS mocht nemen, vindt de vader opmerkelijk. De jongste tijd had hij geen contact meer met de familie. Hij had zijn vader laten weten geen uitstaans meer met hem te willen.
Duizenden albino's in Noordwest-Tanzania en Oost-Burundi zijn gevlucht of leven ondergedoken uit vrees te worden vermoord door handlangers van toverdokters die hun lichaamsdelen voor fortuinen verkopen. Dat stelt de overkoepelende organisatie van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan in een nieuw rapport.
Als albino geboren worden in Oost-Afrika is nooit een pretje geweest. Deze erfelijke pigmentatieziekte die veelal ook oogproblemen met zich brengt, was ook vroeger aanleiding tot infanticide, discriminatie of pesterijen. Van moeders die een albinokind baren wordt gezegd dat 'de geest van een koloniaal in haar buik is geslopen'. Een lang leven is de meeste albino's sowieso niet beschoren: de veelvuldige, langdurige blootstelling aan een (sub)tropische zon resulteert niet zelden op jonge leeftijd al in dodelijke huidkankers. De angstpychose die de albino's de voorbije twee jaar in haar greep kreeg, is evenwel van een totaal andere orde. Een nieuw rapport, opgesteld op basis van veldwerk, geeft aan dat 10.000 albino's in het noordwesten van Tanzania en het oosten van Burundi - de regio tussen het Victoria- en het Tanganikameer - ondergedoken zijn of hun toevlucht zochten in scholen waar ze de klok rond politiebewaking behoeven.
Vluchten naar Kenia Bovendien", zo meent Andrei Engstrand-Neascu, een van de auteurs van de studie van de Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maanverenigingen, "vluchten steeds meer albino's de grens met Kenia over in de hoop dat ze daar veilig zouden zijn." In een telefonisch interview met De Morgen vanuit Kenia stelt Engstrand-Neascu dat er sinds het verschijnen van het rapport ook in Kenia moorden te betreuren waren op albino's. "Aan de Keniaanse kust, in Malindi bijvoorbeeld, meldt men ons dat albino's er pesa pesa, worden genoemd, 'die is geld waard'." Sinds 2007 zijn er minstens 56 albino's in Tanzania en Burundi op gruwelijke wijze vermoord. Hun belagers gingen ervandoor met hun lichaamsdelen, die ze vervolgens verkochten aan toverdokters die er magische mengsels mee maken die fortuin en macht moeten verzekeren. De kopers van die brouwsels zijn ongetwijfeld rijken. In een land waar meer dan de helft van de bevolking het met minder dan 1 euro per dag moet doen, kunnen weinig mensen zich 'wondermiddelen' permitteren die tot 50.000 euro kosten. "Het is altijd een kwestie van vraag en aanbod", meent journalist Richard Mgamba, die in 2008 de CNN-award voor Afrikaanse journalistiek kreeg. "Met andere woorden: als je de vraag wegneemt door die rijke klanten te arresteren, dan los je ook het probleem op. Maar dat hebben we tot dusver niet gezien. De veroordeelden zijn de moordenaars, die 150 euro kregen per lijk dat ze aanleverden." Dat er precies vanaf 2007 een scherpe stijging is van het aantal moorden, brengen de rapportschrijvers in verband met het feit dat veel mensen toen nieuwe bedrijven oprichtten in de regio van het Victoriameer en zich dus wilden vergewissen van goede vooruitzichten. "Vroeger maakten toverdokters die brouwsels met dierenoffers maar aangezien die uiteraard niet werken, kwam men met een zogenaamd nog beter product aandraven: lichaamsdelen van albino's", meent Engstrand-Neascu. De moorden werden in de openbaarheid gebracht door Richard Mgamba en door de Tanzaniaanse BBC-journaliste Vicky Ntetema, die zich in december 2007 voordeed als een succesvolle zakenvrouw. Ze ging bij tien toverdokters langs, verschillende van hen boden mengsels met albinolichaamsdelen aan, tegen duizenden euro. De BBC bracht haar verslag in juli van 2008 en korte tijd later begon Ntetema doodsbedreigingen te ontvangen. Ze verliet daarvoor zelfs enige tijd het land.
Traditionele genezers Ondertussen was de internationale gemeenschap gealarmeerd en president Kikwete zag zich genoodzaakt om maatregelen te nemen. In januari van dit jaar verloren alle 'traditionele genezers' hun licentie, er werden 200 arrestaties verricht maar niemand werd in staat van beschuldiging gesteld. In de lente kreeg de bevolking de kans om anoniem aangifte te doen van mensen die ze 'betrokken achten bij moorden op albino's', wat enige aanwijzingen opleverde over mogelijke daders. In september kwam het eerste vonnis: drie mannen werden tot de strop veroordeeld voor de moord op de dertienjarige Matazio Dunia. Begin november werden vier anderen tot diezelfde straf veroordeeld voor de moord op een 54-jarige albino. President Kikwete zette die straffen ondertussen om in levenslang. "De hoop was dat de veroordelingen ontmoedigend zouden werken, maar het moorden hield niet op", aldus Engstrand-Neascu, "op 21 oktober werd de tienjarige Gasper Elikana thuis vermoord. Zijn vader probeerde hem te beschermen en werd zelf levensbedreigend verwond. We menen dat er betere bescherming moet worden uitgebouwd in de dorpen waar albino's wonen en dat een grootschalige bewustmakingscampagne moet worden gelanceerd, waardoor mensen begrijpen dat een albino een normale mens is met een genetische afwijking."
De driejarige Zuidafrikaanse Atlegang Aphane zat zaterdagmiddag met zijn oom in een auto in Midrand, Johannesburg, te wachten op zijn vader, bij wie hij het weekend zou doorbrengen. Volgens oom Bongani Mchuchu arriveerde er een ongemarkeerde auto. "Ik hoorde gierende banden, toen verbrijzelde een kogel het raam. Atlegang werd in de borst geraakt. Een agent sprong uit de auto en beval me op de grond te gaan liggen en haalde de jongen uit de wagen. Ze riepen dat ik een verdachte was maar waarvan ik werd beticht, zeiden ze niet". De moeder van de jongen, Mapule Aphane, arriveerde korte tijd na de moord ter plekke en mocht urenlang niet in de buurt van haar zoontje komen, dat dood op de straat lag. Toen haar ex-man het kind wou benaderen, werd hij prompt gearresteerd. De moeder meent dat de politie niet het minste berouw toonde. "Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik er aankwam", zei ze in een interview met een Zuid-Afrikaanse krant. "Zijn oom was Atlegang komen ophalen om hem naar zijn vader te brengen. Ik had bloemen in mijn haar. Mijn zoontje zei dat ik er mooi uitzag en toen gingen ze weg. De volgende keer dat ik hem zag lag hij levenloos op straat." Volgens het Onafhankelijke Klachtendirectoraat was de politie op het moment van de feiten op zoek naar een verdachte in de buurt van waar de auto met het jongetje zich bevond. Toen de agenten het voertuig zagen, openden ze meteen het vuur. Eerst vergoelijkte de agent die het kind doodschoot zijn daad met het argument dat hij dacht dat het een geweer vasthield. Dat bleek volgens hem later een staaf te zijn, maar het Klachtendirectoraat liet op een persconferentie weten dat wapen noch staaf zijn aangetroffen op de plaats van de tragedie. Atlegang Aphane is al de vierde burger in een maand tijd die door politiegeweld om het leven komt. Op 11 oktober stierf de 29-jarige kapster Olga Kekana, na een nachtje stappen met drie vrienden. De politie kreeg het voertuig waarin de vrouw zich bevond op zondagochtend in de gaten en dacht dat het een gecarjackt vehikel betrof. Volgens de chauffeur, de enige die er ongedeerd vanaf kwam, doemden de blauwe politielichten op en werd vervolgens het vuur geopend. De auto werd met 13 kogels doorzeefd, Kekana stierf ter plaatse. De chauffeur was eigenaar van de auto. Op 1 november werd de 21-jarige Kgothatso Ndobe doodgeschoten terwijl hij zijn schoenen aan het poetsen was op de stoep. Verschillende politieagenten kwamen aan, waarop de jongeman panikeerde en probeerde ervan door te gaan. Hij werd met een kogel in het hoofd afgemaakt. Toen zijn vader de agent vroeg waarom hij niet in de lucht had gevuurd, zei die dat ze opdracht hadden gekregen om 'niet te aarzelen'. Nog vorige week werd een straatverkoper door twee dronken agenten doodgeschoten. De man verzette zich toen de twee zich gratis van zijn snoepjes bedienden.
'Aarzel niet om te schieten' Waarnemers brengen de golf van moorden in verband met de uitspraken van president Jacob Zuma eind september. Hij stelde toen dat er een nultolerantie moest komen jegens criminaliteit en dat de politie 'niet moet aarzelen' om te schieten. Zuma maakte van de strijd tegen de misdaad een belangrijk electoraal thema, Zuid-Afrika kampt immers met een gigantisch misdaadprobleem. Dagelijks worden er 50 mensen vermoord, in een natie met zo'n 50 miljoen inwoners. Tevens hebben er ook tal van car- en homejackings plaats. Het Centrum voor de Studie van Geweld en Verzoening reageerde dinsdag met een communiqué op de golf van politiegeweld. "Het is redelijk aan te nemen dat er een totaal gebrek aan controle is onder de politie. Die is het gevolg van verwarrende uitlatingen van politici. Wij erkennen dat Zuid-Afrika met een criminaliteitsprobleem kampt, maar geloven dat de politiediensten bijstand en opleiding moeten krijgen zodat zij zich niet onwettig gaan gedragen en hun missie om de burgers te beschermen niet in de wind slaan", aldus het centrum. Ook de oppositiepartij Democratische Alliantie reageerde op het geweld. "Wat zal de impact zijn van dit schietgrage gedrag op het wereldkampioenschap voetbal dat Zuid-Afrika volgend jaar mag organiseren? We verwachten een half miljoen buitenlandse bezoekers, hoe moeten zij zich veilig voelen als ze deze feiten horen?", aldus parlementslid Dianne Kohler Barnard. "De wereld weet dat Zuid-Afrika een gewelddadig land is, maar hoe kan iemand begrijpen dat een avondje uit voor een kapster eindigt met een politiekogel en dat een driejarig jongetje op zaterdagmiddag in de auto wordt afgemaakt?"
SENEGAL - zowel thuis als op school spreekt de karwats
Onlangs stond in het Senegalese Dalifort de lerares Khady Bâ terecht voor het verminken van haar leerling A.M. Diop. Een slordige agenda leverde de jongen karwatsklappen op, waarbij zijn oog grote schade opliep. De lerares werd veroordeeld tot een boete van omgerekend 76 euro, het kind moest naar Frankrijk worden overgebracht voor spoedchirurgie.
Het kind kent geen God, het kind kent de stok. Mamadou (18), die al vijf jaar deel uitmaakt van de Senegalese discussie- en actiegroep Eden rond geweld tegen kinderen, vraagt of ik de uitdrukking ken? Zie je, begint hij, in onze traditie heeft een kind nooit gelijk, het hoort zijn plaats te kennen, respect te tonen en niet tegen te spreken. De taal die het vaakst wordt gesproken is die van de macht en het geweld. Wordt een dochter of zoon naar de winkel gestuurd en raakt hij of zij onderweg het geld kwijt, dan wordt niet gevraagd hoe dat komt. Er komen klappen of je wordt met een lege maag naar bed gestuurd. Dat het kind onderweg misschien is bestolen of dat de handelaar oneerlijk was, zijn verklaringen waar geen rekening mee wordt gehouden. Ouders hebben overigens niet het gevoel dat ze iets fout doen. Er bestaat geen wetgeving die intrafamiliaal geweld tegen kinderen verbiedt. Bijgevolg zijn er ook geen hulplijnen voor kinderen, laat staan centra voor psychologische begeleiding. Loopt het dermate de spuigaten uit dat ze toch buitenshuis bescherming zoeken, dan worden ze door hun familieleden als verraders beschouwd. Ze gooiden de eer van het gezin immers te grabbel.
Onder de armoedegrens
Een van de grote problemen, voegt Anastasie Koudoh toe, is dat grote delen van de bevolking onder de armoedegrens leven. Ouders moeten zich al te zeer concentreren op eten, huisvesting en kleren voor het vaak al te kroostrijke gezin. Dat betekent dat vermoeide mannen en vrouwen weinig energie overhouden voor de opvoeding van de kinderen. Bovendien definiëren ze die vooral in termen van disciplinering, omdat dat de manier is waarop ze zelf opgevoed werden. Alternatieven voor de karwats zien ze nauwelijks. Als wij campagne voeren tegen intrafamiliaal geweld, krijgen we te horen dat kinderen door het praten over hun rechten hun respect voor de ouders verliezen en rebelleren. Tegelijk zien ze hun zonen en dochters als onrijp, gespeend van enige wijsheid, en dus niet als individuen met wie je communiceert en onderhandelt. Wij willen hen alternatieven aan de hand doen en zeggen: probeer je kind te begrijpen en besef dat je het ook kan straffen door het even zijn of haar favoriete bezigheid te ontzeggen. Door te tonen waartoe jongens en meisjes in staat zijn als ze worden aangemoedigd om mee te denken, overtuigen we hun vaders en moeders ook van hun intrinsieke waarde en van de voordelen die verbonden zijn aan het geven van overlegde verantwoordelijkheid. Het geweld beperkt zich niet alleen tot het ouderlijke huis, ook op school regeren leraren met de karwats, stelt Mamadou. Het voorbeeld van de twaalfjarige jongen die een zwaar beschadigd oog overhield aan een slordige agenda en slagen van de lerares, haalde de kranten omdat er een rechtszaak van kwam, wat uitzonderlijk is. Wettelijk mogen lijfstraffen op Senegalese scholen niet maar ze zijn dagelijkse kost. Sterker nog, het gros van de ouders wijt de leermoeilijkheden van kinderen zelfs aan de te grote soepelheid van de leraren. Ze sporen het onderwijzende personeel zelf aan om tucht in te stellen. Daar is een stilzwijgende consensus over en alleen als het totaal misloopt en een kind blijvend letsel oploopt, wordt er collectief moord en brand geschreeuwd. De consequenties van dat geweld zijn evenwel verstrekkend: veel gespijbel, geringe studiemotivatie en een verhoogde kans dat een kind betrokken raakt bij criminele activiteiten. En ook dan loopt het weer mis. Uit ons onderzoek onder jeugdelinquenten blijkt dat het gros van hen in detentie werd mishandeld door agenten, bewakers en medegevangenen. Dat geweld wordt geïnterioriseerd en bestendigd. In plaats van een voorbereiding op reïntegratie wordt de opsluiting zo een training in gewelddadig, antisociaal gedrag.
Compensatie in natura
Daarbij komt nog, meent Koudoh, dat veel leraren weinig opleiding kregen en slecht betaald worden. Zij beschouwen het beschikken over de leerlingen, ook in seksuele zin, als een compensatie in natura. En omgekeerd zien jonge meisjes in het slapen met de leraar soms een kans om in een hogere klas te komen zonder echt te studeren. Zelfs als ze verkracht worden, zullen die meisjes niet snel naar hun ouders of de autoriteiten stappen. Het taboe dat daarop rust is immers gigantisch. Moeders vrezen dat de buurt hen zal beschimpen als uitlekt dat dochterlief op school misbruikt werd en dat de schuld bij haar gebrekkige opvoeding zal worden gelegd. Op zich is de verkrachting van een kind wel strafbaar, maar rechtszaken zijn zeldzaam omdat kinderen en ouders hun rechten vaak niet kennen en ze niet zouden weten tot wie zich te wenden, gesteld nog dat ze het stigma naast zich neer wilden leggen, wat zelden voorkomt. Met andere woorden: er is nog veel werk aan de winkel.
Somalische piraterij - wat er volgens expert Peter Lehr moet gebeuren
Peter Lehr, medeauteur van het boek Violence at Sea, piracy in the age of global terrorism, meent dat een militaire aanval op de piraten geenszins het gewenste effect zal hebben. De oplossing voor dit probleem ligt volgens hem op het land, in Somalië, dat sinds de val van dictator Siad Barre in 1991 een geïmplodeerde staat is. Het Westen was optimistisch toen er in oktober 2004 na een akkoord tussen de verschillende clans opnieuw een interim-regering in het vooruitzicht werd gesteld. Alleen bleek al gauw dat president Yusuf en premier Geedi weigerachtig waren om hun bestuur in de hoofdstad Mogadishu te vestigen. Vanaf de tweede helft van 2006 was de Unie van Islamitische Rechtbanken (UIC) goed op weg om voor orde en veiligheid te zorgen, maar het Westen, legt Lehr aan de telefoon uit, vreesde dat Somalië een nieuwe talibanstaat zou worden, compleet met geselingen en onthoofdingen voor zedenfeiten. En dus besloot men de Ethiopische invasie te steunen, die er alleen toe leidde dat alle gematigde en liberale leiders het land uitvluchtten, met achterlating van de meest extreme al Shahaab. Sinds begin dit jaar zijn de Ethiopische troepen weer vertrokken en nu dient er zich een nieuwe kans aan om Somalië weer op de been te krijgen. Een gematigde UIC-leider, Sheikh Sharif Ahmad, werd eind januari bij clanverkiezingen tot nieuwe president benoemd. Hij moet dringende voedselhulp vinden voor het gros van de bijna tien miljoen Somalis, alsook medische hulp en bijstand voor de heropbouw van zijn grotendeels verwoeste land. Dat is uiteraard een langetermijnoplossing, maar het Westen zou hem moeten helpen. Op korte termijn moeten we meer helikopters in de Golf krijgen, zodat er sneller kan worden ingegrepen. Op middellange termijn moeten we de Somalis bijstaan om hun eigen kustwacht op te zetten. Daarrond moet, zoals dat ook gebeurde in de Straat van Malakka, een regionale zeemacht komen, met schepen uit Egypte, Saoedi-Arabië, Oman en Jemen, eventueel bijgestaan door de Afrikaanse Unie. Dat zou ook het argument ontkrachten als zou er een westerse kruistocht tegen Somalië aan de gang zijn, wat Al Qaida op zijn websites beweert. Maar of Washington daar op korte termijn oren naar zal hebben, is een andere zaak.
Nigeria - Homoactivist Davis Mac-Iyalla over een fenomeen dat in zijn land officieel niet eens bestaat
Op zich had Davis alles om een geslaagd leven tegemoet te gaan: hij komt uit de elite van de zuidelijke Riverstaat en is de zoon van een gepensioneerde militair en een overheidsfunctionaris. Als kind studeerde hij goed en hij schopte het tot leraar en zelfs tot directeur van een episcopale lagere school. Het liep evenwel mis, vertelt hij, toen de bisschop die me benoemd had overleed. Die man was bijzonder progressief, hij keek naar wat je presteerde, niet naar wat je in bed deed. Ook hield hij ervan dat je met eerlijke meningen durfde in te gaan tegen het establishment. Maar een paar weken nadat de geestelijke in 2003 was overleden, werd Davis in een brief bedankt voor zijn diensten. Als me dat in Europa was overkomen, was ik naar de rechter gestapt. Maar in Nigeria is dat niet zon simpele zaak. Bovendien wreven ze me niet aan dat ik homo was, maar kwam men met verhalen over fraude, die ik gelukkig kon weerleggen. In 2005 lanceerde de groep Changing Attitudes binnen de anglicaanse kerk, waartoe Davis behoorde, een oproep om te zien hoe het met de rechten van homos en lesbiennes gesteld was. De Nigeriaanse clerus weigerde daarop in te gaan. Er bestonden geen homos, heette het, dus moest er ook niet over dat thema worden gedebatteerd. Het is precies die ontkenning van de seksuele minderheid die Davis ertoe aanzette om in datzelfde jaar met zon 35 anderen Changing Attitudes Nigeria te stichten, de allereerste homo-organisatie van het land. De enige initiatieven die er bestaan, zijn zogenaamde aidspreventiegroepen. Aangezien homoseksualiteit nog altijd in het strafboek staat, een koloniale erfenis, durft niemand zich als dusdanig te uiten. Ook bij feministische groepen vind je niet veel steun. Daar heet het dat ze het al moeilijk genoeg hebben om zich te handhaven, laat staan dat ze er een heikele kwestie als de onze zouden bijnemen. Davis zegt dat zijn moeder altijd wel heeft geweten dat haar zoon anders was, en ze heeft hem op zijn zestiende ook met een vriendje betrapt, maar veel heeft ze niet gezegd. Zijn plannen om met Changing Attitudes Nigeria te beginnen heeft hij niet met haar of andere familieleden besproken. Ze zouden er alles aan hebben gedaan om het te verhinderen, legt hij uit. De mentaliteit is er heel sterk één van doen alsof je neus bloedt wanneer het gevoelige dingen als homoseksualiteit betreft. Maar toen ik in een paginagroot interview in de pers uitlegde waar het ons om te doen was, was het hek wel helemaal van de dam.
Drie dagen en nachten in de cel
Zijn hele familie was razend. Tot op heden zweert een van zijn broers dat hij hem zal afmaken als hij hem ziet en alleen zijn moeder blijft met Davis in contact. Die boosheid, zegt hij, gaat eigenlijk maar over één ding: de schande die het hen oplevert een homoseksuele broer te hebben. Alsof ik het zo gewild heb! Zowel de kerk als de overheid heeft zich flink geroerd sinds het interview. De eersten zeiden dat er geen enkele man met die naam tot hun gelovigen behoorde en sommigen beweerden zelfs dat hij helemaal niet bestond. De overheid probeerde er een wetsvoorstel door te krijgen waardoor het zelfs strafbaar zou zijn voor journalisten om een interview met een homoseksueel te publiceren of uit te zenden. Alleen door grote druk van het Westen kon dat worden afgevoerd. Alleen heeft het nieuwe staatshoofd daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig. De concrete consequentie van dergelijke wetsvoorstellen is dat ook de ordediensten jacht op ons maken, legt Davis uit, terwijl hij een litteken op zijn arm toont. Dat ze hem ook al een keer drie dagen en drie nachten zonder eten of drinken hebben opgesloten in een cel in Abuja, zegt hij. Daarom moest ik vertrekken, maar vanuit Londen voer ik verder strijd voor de homos en lesbiennes in mijn land. Homoseksualiteit moet uit het strafrecht, maar de uitsprak dat er geen homos zijn in Nigeria, zoals onze regeringsvertegenwoordigers op de VN-Mensenrechtencommissie vorige week vertelden, geeft aan dat de strijd verre van gewonnen is. Davis Mac-Iyalla: Omdat homoseksualiteit nog in het strafboek staat, durft niemand zich als dusdanig te uiten n Davis: Door druk van het Westen is een wetsvoorstel afgevoerd waardoor het strafbaar zou zijn een interview met een homo te publiceren of uit te zenden. Het nieuwe staatshoofd heeft daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig.
Congo - eerste beklaagde in Haags Strafhof is psycholoog die kinderen leerde moorden
In Den Haag is het eerste proces voor het Internationaal Strafhof begonnen. In het beklaagdenbankje zit Thomas Lubanga Dyilo (°1960), een Congolese psycholoog en vader van zeven kinderen. Als hoofd van de UPC-militie zou Lubanga in 2002 en 2003 in de noordoostelijke regio Ituri verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van meer dan 60.000 burgers. Niet die gruwel, maar het grootschalige gebruik van kindsoldaten in zijn militie wordt hem hier ten laste gelegd. Lubanga ontkent alle betichtingen. Door Catherine Vuylsteke
Het heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad en een dik halfjaar geleden zag het er zelfs naar uit dat hij de dans zou ontspringen maar uiteindelijk is de in maart 2006 gearresteerde Thomas Lubanga Dyilo in de rechtszaal beland. Twee jaar geleden was uit het vooronderzoek gebleken dat er voldoende bewijslast was om deze aan de universiteit van Kisangani opgeleide psycholoog in staat van beschuldiging te stellen.
Alleen bleek later dat 200 van de documenten waarop de aanklacht was gebaseerd, confidentieel waren en dat ze alleen mochten worden vrijgegeven als de verstrekkers ervan, de Verenigde Naties (VN) en verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo's), daar hun uitdrukkelijke toestemming voor gaven. Het niet ter beschikking stellen van de bewijsstukken aan de advocaten van de verdediging betekent evenwel dat de beklaagde geen eerlijk proces kan krijgen. Daarom oordeelde de jury in juni vorig jaar dat het proces moest worden opgeschort. Na wijs beraad kon het in november worden hervat. En nu zit Lubanga dus in het beklaagdenbankje.
Regio rijk aan goud
Lubanga speelde een belangrijke rol in de in 1998 aangevatte tweede Congolese oorlog - vooral dan in de periode vanaf 2002, toen het Oegandese en het Rwandese leger het gros van hun troepen uit de noordoostelijke grensstreek hadden teruggetrokken. Lubanga leidde er de Unie van Congolese Patriotten (UPC), een militie die hoofdzakelijk bestond uit etnische Hema. De Hema zijn samen met de Lendu goed voor 40 procent van de 4,5 miljoen inwoners van Ituri die uiteenvallen in achttien verschillende volkeren.
In 1999 kwamen de Hema en de Lendu met elkaar in conflict over grond, maar het was volgens internationale experts vooral de grootschalige aanwezigheid van Rwandese, Oegandese en Congolese troepen en wapens die ervoor zorgden dat de zaak escaleerde.
Zo vormden beide etnieën met de steun van die troepenmachten milities, die elkaars burgers uitmoordden. Ook het feit dat de grootste goudreserves van Afrika zich precies in Ituri bevinden, droeg in grote mate bij aan het geweld. Daardoor ontstond immers een oorlogseconomie, waarbij goud een middel werd om wapens en vervolgens macht te verwerven.
Eigen graf delven
Lubanga ging officieel in 1999 in de politiek. De feiten die hem naar Den Haag brachten dateren van augustus 2002, drie jaar later, toen de UPC eerst Bunia veroverde, de 100.000 inwoners tellende hoofdstad van Ituri. In de maanden die volgden werden tal van dorpen in de regio ingenomen. Minstens 60.000 burgers lieten daarbij het leven, terwijl 140.000 anderen ontheemd raakten.
Soms ging het eraan toe zoals in december 2002 in Kilo, een van de vindplaatsen van goud. Meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen die ervan verdacht werden etnische Lendu te zijn of die etnie te hebben geholpen, moesten hun eigen graf delven en werden vervolgens met een houw van een machete afgemaakt en erin geduwd.
De militaire bevelhebber van de UPC-operaties, Bosco Ntaganda, loopt nog altijd vrij rond. Hij verruilde Ituri in 2006 voor Noord-Kivu, waar hij zich bij de militie van de vorige week aangehouden Laurent Nkunda voegde. Volgens Human Rights Watch nam Ntaganda overigens het bevel van Nkunda over, toen deze laatste op 16 januari de Rwandese grens over vluchtte. Sindsdien veranderde de man het geweer alweer van schouder: hij bekampt niet langer het Congolese leger. Vorige week in Goma bevond hij zich zelfs in het gezelschap van de Congolese minister van Binnenlandse Zaken. Nochtans loopt ook tegen Ntaganda een ICC-aanhoudingsbevel.
Hoezeer de UPC zich ook schuldig maakte aan moorden, verkrachtingen, mutilaties en volgens sommige bronnen ook kannibalisme, het is niet wegens die gruwel dat de Congolese psycholoog in Den Haag is - al hopen mensenrechtenorganisaties dat die aanklachten nog volgen. Wat hier telt zijn feiten zoals die zich rond acht uur 's ochtends afspeelden op 8 november 2002 in de basisschool Mudzi Pela in Bunia. Toen lijfde het UPC de hele vijfde klas in. Zo'n veertig leerlingen werden gedwongen kindsoldaten. Deze actie werd op andere plaatsen herhaald. Tegen het einde van die maand klaagde een schooldirecteur dat de helft van de kinderen waren verdwenen. Velen van hen werden de persoonlijke lijfwachten van UPC-leiders zoals Lubanga zelf.
Kindsoldaten getuigen
Niet alleen is dit de eerste ICC-strafzaak, tegelijk is dit internationale tribunaal het eerste waar plaats is voor de slachtoffers. Zo zullen de verklaringen van negentig meisjes en jongens die onder Lubanga hebben gediend, hier via hun advocaten worden gehoord.
Een van hen, een 15-jarig meisje van wie alleen de voornaam Madeleine werd vrijgegeven, legde enige tijd geleden getuigenis af op een hoorzitting van de VN. Ze vertelde dat ze tijdens het stampen van cassave in haar dorp door de militie werd meegenomen en na een harde militaire opleiding werd ingezet in de strijd. "Eerst oefenden we met machetes", vertelt ze in een video die ook op Youtube te zien is, "en toen we ons eigen machinegeweer kregen, waren we erg gelukkig. Ik weet niet hoeveel mensen ik heb gedood, we lieten ze achter en trokken verder", dixit de tiener. "We voelden ons gelukkig, wat deels ook kwam door de marihuana die we rookten."
Veel meisjes seropositief
Meisjes maken 40 procent uit van de in totaal 250.000 tot 300.000 kindsoldaten in de wereld. Onderzoek geeft aan dat ze veelal de laatsten zijn die worden gedemobiliseerd, aangezien ze enerzijds voor het brandhout en het eten zorgen en anderzijds ook als seksslaven worden gebruikt. Ook Madeleine zegt dat er onder de naar schatting 3.000 kindsoldaten van Lubanga veel 'verkrachtingen' voorkwamen, maar dat ze het daar liever niet over heeft.
Volgens VN-onderzoek houdt 70 tot 80 procent van de vrouwelijke kindsoldaten aan hun militietijd een of meerdere kinderen over, wat hun reïntegratie in de eigen gemeenschap bemoeilijkt. Al even problematisch is dat niet weinig van de gedemobiliseerde vrouwelijke kindsoldaten seropositief blijkt.
Senegal- Negen homoâs krijgen acht jaar celstraf
Negen Senegalezen zijn donderdag tot een celstraf van acht jaar veroordeeld wegens het stellen van tegennatuurlijke daden. De maximale strafmaat daarvoor is slechts vijf jaar, maar de rechter deed er drie jaar bovenop. Volgens de Senegalese krant Le Soleil speelden de feiten zich op 21 december af, toen negen mannen in een huis in Mbao, een buitenwijk van de Senegalese hoofdstad Dakar, een feestje hielden in een private woning. Volgens sommige bronnen was de politie getipt over de losbandigheid die er zich voltrok, anderen beweren dat de mannen aan het eten waren en dat de politie bij de huiszoeking alleen condooms vond. Hoe dan ook, de negen werden donderdag veroordeeld tot maar liefst acht jaar cel. Dat is op zich al opmerkelijk: de openbare aanklager vroeg immers vijf jaar, maar de rechter deed er nog drie jaar bovenop. Op zon moment, zo vertelde de Senegalese erevoorzitter van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten, Sidiki Kaba, aan Radio24, wil een rechter tonen dat hij het moreel juiste doet, hij handelt vooral naar de sociale druk. Hij wil zich laten zien als een man die met harde hand optreedt tegen het zogenaamd onaanvaardbare. Ironisch genoeg is er in het Senegalese strafrecht geen verbod op homoseksualiteit. Er is alleen een clausule die tegennatuurlijke daden verbiedt, waarmee dan homoseksualiteit en zoöfilie wordt bedoeld. Dat artikel gaat overigens in tegen de verschillende mensenrechtenconvenanten die Dakar heeft geratificeerd maar alle pogingen om de regering van president Abdoulaye Wade tot handelen aan te zetten, mislukten tot dusver. Hij steekt zich weg achter het feit dat het nog een Frans wetsartikel is, daterend uit de koloniale tijd.
Aidspreventie
De drie extra jaren slaan volgens de advocaat van de verdediging op het feit dat de beklaagden lid waren van Andligeey, een homo-organisatie die aan aidspreventie doet. In 2005 publiceerde de internationale homokoepel ILGA een interview met een anoniem lid van de organisatie. Daarin vertelde die dat er vanuit het buitenland geld was gekomen om een aidspreventieproject voor homos op te zetten in Senegal, maar dat was door Dakar geblokkeerd omdat homoseksualiteit niet aanvaardbaar is. Op dat moment was de overheid van plan om een speciale commissie op te zetten die dan zou kijken of het geld toch kon worden uitgekeerd, maar de anonieme man was niet optimistisch. Hij vertelde voorts over het onderzoek dat de Universiteit van Dakar in 2003 had uitgevoerd onder meer dan 200 homos. Daaruit was onder meer gebleken dat 86 procent van hen getrouwd was en kinderen had en veelal geen condooms gebruikte, ook niet met een partner van hetzelfde geslacht. Toen de resultaten in de pers werden gepubliceerd, aldus de man, werden tal van betrokkenen het slachtoffer van homofobe aanvallen. Nu zijn de meesten van ons nog minder bereid om over homoseksualiteit te praten. Het lijkt wel alsof men naar ons wilde luisteren om ons dan te kunnen aanklagen. De man vertelt dat hij en zijn collegas probeerden de lokale afdeling van Amnesty International te motiveren om rond de seksuele rechten van minoriteiten te werken. Hij kreeg er te horen dat zulks deel uitmaakt van het mandaat van de organisatie maar dat men niet bereid was om daar iets rond te doen. Ook benaderde hij de beroemde Senegalese zanger Youssou Ndour. Hij vertelde me dat hij dacht dat zijn carrière in het gedrang zou komen en dat de waarden in Senegal niet voldoende geëvolueerd waren om er iets aan te doen. De negen mannen zijn overigens niet de eerste slachtoffers van homofobie in Senegal. In februari nog werd een handvol mannen opgepakt nadat een glossy een reportage publiceerde over een vermeend homohuwelijk in Dakar. Een van de mannen die daarop te herkennen was, de rapper Pape Mbaye, werd bijna gelyncht door een razende menigte. Hij vluchtte in mei naar Gambia, waar de president luttele dagen later zei dat homos bij voorkeur onthoofd moesten worden. Na zijn terugkeer naar Dakar bood Human Rights Watch hem bescherming en uiteindelijk kon hij ontkomen naar Ghana. Maar ook daar werd hij aangevallen door mensen die hem herkenden en met de hulp van de mensenrechtenorganisatie arriveerde hij midden augustus uiteindelijk in New York, waar hij politiek asiel kreeg. In augustus vorig jaar werden tevens een Belg en zijn Senegalese echtgenoot veroordeeld tot twee jaar effectief. Deze Richard Lambeau was in juli in België met zijn Senegalese huisbediende getrouwd en werd bij terugkeer in Dakar met zijn geliefde in bed ontdekt door de tuinman. Die laatste zou de politie hebben gewaarschuwd.
Ze zijn twaalf, veertien, vijftien, en ze zijn zwanger. Hun vriendje is met de noorderzon vertrokken, want op seks met een minderjarig meisje staat in Tanzania niet minder dan dertig jaar cel. Het meisje blijft verweesd achter, verstoten door de gemeenschap, door haar vrienden, soms zelfs door haar eigen familie. Want het ongeboren kind werd in zonde verwekt, en zal niet in zonde worden weggenomen.
Er zijn van die verhalen die zich nauwelijks laten vertellen, of toch niet door zij die er een hoofdrol in toebedeeld kregen. Ze worden er door hun schaamte van weerhouden, door hun schande ook, één die overigens recht evenredig is met de gretigheid waarmee anderen hen over de tong laten gaan. Dat van de onderhand zeventienjarige Levania is er zo één. In het eerste uur dat we samen doorbrengen in een kantoortje van een ngo in de volkswijk Temeke, aan de rand van Dar es Salaam, gaat het gesprek geen kant op. Aan een verhoor doet het me bijwijlen denken, met mezelf in de hoedanigheid van onbedoelde inquisiteur. Ik zie de malle houten soldaat annex notenkraker voor me, die mijn zoon enige tijd geleden cadeau kreeg. Kleurrijk en reusachtig is het ding, maar zijn onvermogen om vlot noten te kraken geeft het iets grotesks. De airco doet het nauwelijks, er hangt een gespannen sfeer in de kamer. Levania fluistert eenlettergrepige antwoorden en staart naar de grond. Haar vingers plukken onwillekeurig aan haar oranje T-shirt. Ondubbelzinnig afwijzend is haar lichaamstaal, hoezeer ze me ook garandeert dat ze best wil praten. Ik heb spijt van mijn verzoek om een interview, spijt om de taak die haar is opgedragen en opgedrongen. Weigeren behoorde vast niet tot de mogelijkheden, nu niet en vroeger niet, maar ik loop op de feiten vooruit. En het is niets persoonlijks: de cultuur die dit kind voortbracht, verwacht geen meningen van meisjes, geen weerwoord, geen tegenspraak. 'They're always on the receiving end', zoals een ngo-medewerker het eerder die ochtend stelde in een scherp betoog dat de genderongelijkheid en de traditionele inslag van de maatschap hekelde. Levania zegt dat de ellende begon met de muziek- en dansgroep waarvan ze met twee vriendinnen stiekem lid werd. In het geheim ja, want de suikertante bij wie ze woonde, had zich tot het Born Again-christendom bekeerd. Ze was 'gered', zoals ze in Tanzania zeggen, en zou er alles aan hebben gedaan om te verhinderen dat haar twaalfjarige nichtje zich met dergelijke zondige activiteiten inliet. "Ik hield gewoon erg van dansen", zegt Levania zacht, "maar dat zou tante nooit hebben begrepen." De meisjes hebben elke zaterdag- en zondagavond erg veel pret. In uren die officieel met het bijwerken van de notities voor de vijfde klas van het lager onderwijs worden zoekgemaakt, voelen ze zich groeien onder de bewonderende jongensblikken. Schoolkinderen transformeren tot jongedames, daar en dan. Aarzelend eerst, maar gaandeweg neemt het zelfvertrouwen toe. Het zijn vooral de gesprekken die dat bewerkstelligen, de conversaties die de meisjes er achteraf steevast over voeren en waarin ze elkaars bevalligheid extra in de verf zetten. 'Heb je gezien hoe die naar je keek', gaat het dan, waarop ze in gegiechel uitbarsten, en elkaar niet zelden speelse klappen uitdelen. Op een van de repetities wordt Levania door een jongen apart genomen. Hij zegt dat zijn vriend de hele dag aan haar denkt, hij kan er nog nauwelijks van slapen. Zou ze een keertje met hem iets willen drinken? Hij durft het zelf niet te vragen, zie je, hij is een verlegen type dat zelden met meisjes praat. Een goed opgevoede kerel ook, hij heeft de middelbare school haast af en woont bij zijn kinderloze tante, die bijzonder op hem is gesteld. Levania geniet van zijn woorden, ze kan zich niet herinneren dat iemand ooit zo lovend over haar sprak. In de weken die volgen, ontwijkt ze verlegen de blik van haar aanbidder. Maar als hij haar op een avond een pakje in de handen duwt, met daarbij een briefje met een datum en een uur, voelt ze zich licht in het hoofd worden. Levania vindt een designerjeans in het zakje, formidabel van snit en precies de goede maat. Alleen iemand die oprecht van je houdt, kan die dingen zo goed inschatten, daar is ze wel zeker van. Hij is vast bemiddeld, besluit ze voorts, wie kan zich immers zulke dure spullen veroorloven? Of maakte hij er zijn spaarcenten aan op? Levania mag er niet aan denken. Het meisje voor me lijkt zich enigszins te ontspannen, haar blik wordt dromerig als ze vertelt over de avond waarop haar vriendje Christopher haar voor het eerst mee uit nam. Hij had zich bijzonder gul en voorkomend getoond. Nog voor ze iets had kunnen zeggen, stonden de heerlijkste gegrilde kippenvleugels dampend voor hen op tafel. Levania had er verschrikkelijk van gesmuld, van de lieve woorden en de nooit geziene aandacht zelfs nog meer dan van de stukjes gevogelte die ze maar zelden te eten kreeg. Ze hadden elkaar een week later andermaal in een dansgelegenheid ontmoet. Christopher bestelde een pilsje voor zichzelf, en hij stond erop dat ze er minstens van proefde. Dat ze geen kind meer was, zei hij, en dat de tijd nu misschien toch was gekomen. Ze had eerst geprotesteerd, maar toen de dienster het glas bier uitschonk dat Christopher voor haar had besteld, voelde ze zich wel verplicht er een slokje van te nemen. En zo slecht smaakte het ook niet. Haar vriendje had zich die avond nog meer dan de vorige uitgeput in loftuitingen, die evengoed haar mooie gelaatstrekken betroffen als haar aantrekkelijk figuur, dat in de jeans die ze van hem had gekregen nog meer dan anders tot zijn recht kwam. Levania zucht, ze klemt haar lippen op elkaar en zegt met een vlakke stem dat het daarna is gebeurd. Ze werpt een haast smekende blik naar de tolk. "Wat wilt u nog meer weten?" Alvast niets wat ze niet wil vertellen. Een loden stilte. Levania zegt dat Christopher haar toen heeft gedwongen, ze wilde zelf geenszins naar het huis van zijn tante, en zeker niet toen ze hoorde dat die voor een paar dagen naar haar familie was vertrokken. Dat ze bang was, doodsbang, zegt Levania. Voor wat er komen zou, en voor tante straks, als ze vast veel te laat naar huis zou gaan. Christopher had al een verhaal voor haar klaar. Ze moest vertellen dat de moeder van haar vriendin was weggeroepen, en dat ze op haar terugkeer hadden moeten wachten. Het praten kost het meisje zichtbaar moeite. Misschien, begin ik, moeten we het hier maar bij laten. Levania glimlacht zwakjes naar me. Ze zegt dat het niet geeft, dat ze de rest nu ook wel kwijt wil. "Het is jouw schuld immers niet." Hoe vaak ze naar het huis van Christopher is geweest, zegt Levania zich niet meer te herinneren. Of beter: dat is wat de tolk besluit, na een behoorlijke discussie tussen haar en het meisje. Achteraf legt ze me uit dat ze ervan overtuigd is dat Levania de waarheid niet heeft gesproken. Eerst vertelde ze dat ze drie keer meeging, later hield ze vol dat ze het huis na die ene, bewuste avond nooit meer heeft betreden. Wat maakt het uit? De tolk bijt op haar lip. "Het verschil tussen één en meer", zegt ze ten slotte, "is dat tussen het slachtoffer en de medeplichtige. Ze wist na die eerste keer toch heus wel wat er zou gebeuren in dat huis?" De ondertoon in de stem van de tolk is enigszins verwijtend. Deftige meisjes laten zich sowieso niet meetronen, als ik dat maar weet. Alleen, hoe zwaar wegen de argumenten van een twaalfjarige in een discussie met een jongeman van negentien? En welke woorden zijn er om te spreken over een onderwerp dat baadt in stilte en schaamte? Seksualiteit is immers het voorrecht der echtelieden. Voor het huwelijk en daarbuiten wordt er officieel niet aan gedaan, behalve door hoeren en hun klanten. Nette jongedames vragen niet om voorbehoedmiddelen in hospitalen en medische centra. Ze weten dat ze niet welkom zijn. Daar niet en evenmin in de apotheken, tenzij ze zich het misprijzen van de hele gemeenschap op de hals willen halen. Zie je, de Tanzaniaanse maatschappij is over alle religieuze dogma's heen conservatief en onverdeeld pro vita. Vertelde de vertegenwoordigster van een ngo die voor de distributie van voorbehoedmiddelen zorgt ons een dag eerder niet dat minstens een derde van de apotheken geen condooms wil verhandelen omdat ze die vies en zondig vinden? Zelfs het feit dat 7 procent van de seksueel actieve bevolking onderhand met hiv besmet is geraakt, kon hen niet op andere gedachten brengen. En vraag het aan de experts die zich buigen over de seksuele voorlichting op de scholen. Ze vertellen je verhalen over een louter biologisch-fysiologische aanpak: zo ziet het mannelijke voortplantingsorgaan eruit, en zo werkt het vrouwelijke. Kinderen groeien in buiken en negen maanden later zien ze het levenslicht. Basta. De leraar oreert, de leerlingen zwijgen. En dat voorlichting doorgaans pas op de middelbare school wordt gegeven, hoor ik nog, als het gros van de Tanzaniaanse meisjes de studies al lang vaarwel heeft gezegd. En thuis dan? Is dit het soort zaken waar moeders met hun dochters over spreken? Ik geloof het niet. Ik had het er nog over met een ferme vrouwelijke ondernemer van eind in de veertig in een dorp in de buurt van de hoofdstad. Ze kwam er rond voor uit dat ze zich vijftien jaar geleden van haar man had laten scheiden. Met een boosaardige zuipschuit als hij viel immers niet te leven. Als de dorpelingen haar meden, dan haalde ze de schouders op. Het was haar leven. Wat de anderen erover dachten, interesseerde haar naar eigen zeggen niet. Mina was een sterke, harde tante, die niet zonder trots vertelde dat ze liever alleen bleef met de kinderen. Ze hoefde geen baas en betweter meer. Een vriendje kon hooguit, maar die mocht maar een paar keer per week op bezoek komen. Toen ik vroeg of ze het met de onderhand in de late tienerjaren belande kroost ooit over seksualiteit en anticonceptie had gehad, lachte Mina enigszins beschroomd. Ze pakte mijn hand en zei dat ik het moest begrijpen. Er zijn van die dingen, zei ze beslist, die in haar cultuur niet kunnen. Wat voor een moeder zou ze in de spiegel van haar kinderen nog zijn als ze hen als seksueel actieve vrouw zou hebben toegesproken? Mina schudt het hoofd. Ze had haar zonen en dochters daarentegen meegetroond naar het ziekenhuis, waar ze een bevriende arts vroeg hen even van 'het nodige' op de hoogte te brengen. Levania had minder geluk. Niemand nam ooit de moeite om haar enige voorlichting te verstrekken. Ze beweert op een bepaald moment in ons gesprek zelfs dat ze niet wist wat haar overkwam toen een kind haar buik deed opbollen, laat staan dat ze er een vermoeden van had hoe het geboren zou moeten worden. Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken. De tolk zei achteraf dat ze het maar verzon. "Als je het mij vraagt, is haar onschuld gespeeld", zei ze resoluut. Nette meisjes laten zich immers niet meetronen; dat is ook wat de vriend van Christopher zegt als Levania hem verwijt dat ze door zijn schuld in de penarie zit. Uiteindelijk heeft dit meisje van toen twaalf het aan haar oudere zus verteld, dat van die maandstonden die al een hele poos uitbleven, en van de ochtendmisselijkheid die maar niet overging. Doodsbang had haar zus gekeken, geschokt ook. En uiteindelijk had ze Levania door elkaar geschud en haar op het hart gedrukt dat geen mens erachter mocht komen. Ze zou samen met haar nichtje wel zien wat ze konden doen. Die jonge vrouw wist het evenwel ook niet en besloot Levania's moeder van het slechte nieuws op de hoogte te brengen. Die dag herinnert Levania zich nog heel precies. Ze ziet haar moeder onverwacht op bezoek komen bij tante. Ze weet bovenal hoe de klappen voelden en hoezeer haar woorden haar kwetsten. Dat ze het geld voor een abortus bijeen moesten krijgen, zei de vrouw toen ze haar kalmte had herwonnen. Met Levania's vader had ze de zaak al besproken, maar van een lening voor het bezweren van een dergelijke schande wilde hij niet horen. Abortus. Levania huivert als ze het woord uitspreekt. Ze slaat haar ogen neer en zwijgt. Met God, Allah of de here Jezus van de bevrijdingskerken en sekten die hier de jongste jaren steeds weliger tieren, heeft haar weerzin nochtans geen uitstaans. Het is aan het zusje van een vriendin dat ze moet denken. Aan een blakende gezondheid en een almaar dikker wordende buik eerst, en hoe die vervolgens resulteerde in onbeantwoorde vragen en nog later in een bedrukte familiesfeer, bloeddoorlopen ogen en angstige stilte. Vertel het me maar, had Levania uiteindelijk tegen haar vriendin gezegd, je hoeft je niet te schamen, wat is er met je gebeurd? Er kwamen alleen tranen, meer tranen, haastig weggeveegd, uit een afgewend gezicht. Het nieuwe leven had ongewild het oude veroordeeld, met breinaalden en bloed, in de smerige behandelkamer van een gezette vijftiger enige kilometers hiervandaan. Het is een lot dat menig Tanzaniaans meisje te beurt valt. Van de 21.000 vrouwen die hier jaarlijks in het kraambed sterven, is volgens hulporganisaties minstens 30 procent het slachtoffer van een onveilige abortus. Zestien doden per dag, tweeënvijftig keer zeven dagen per week, jaar in, jaar uit. Tanzania staat met dat cijfer overigens in de trieste top tien van de wereld en boekte in het voorbije decennium geen enkele vooruitgang. Maar minder pro vita zijn ze er in deze subtropische, conservatieve natie niet om geworden. Abortus is in haast alle gevallen verboden, gewone stervelingen mogen de wil van God immers niet dwarsbomen. "Als het aan ons lag", zegt een bekende feministe die doceert aan de universiteit van Dar es Salaam, "dan gingen we de straat op om dat recht af te dwingen. Om levens te redden. Alleen, in deze context kan het gewoon niet. Het zou toch niets opleveren, behalve dan dat alle centra die zogenaamd aan 'postabortusverzorging' doen prompt het bezoek zouden krijgen van ijverige politieteams die hen het werk zouden bemoeilijken. Alleen pragmatisme helpt, geloof me vrij." Pragmatisch handelen: doen en zwijgen. Een vooraanstaand arts die anoniem wil blijven vertelt me tijdens een receptie dat er in Dar es Salaam zo'n twintig klinieken zijn waar meisjes en vrouwen een medisch verantwoorde abortus kunnen ondergaan. In het ziekenhuis waar hij zelf werkt, vinden er zo'n tien tot vijftien per dag plaats. "We hebben de voorbije jaren twee kleine 'grote' successen geboekt: vooreerst zijn de medische toestellen waarmee de curettage wordt uitgevoerd na een abortus nu vrij beschikbaar. En sinds oktober is ook het middel dat die afdrijving op gang brengt officieel geregistreerd. Het betreft een medicijn dat in eerste instantie is bedoeld om een bloeding te voorkomen net na de bevalling, die in dit land in één geval op de twee zonder medische bijstand plaatsvindt. Maar als het tijdens een zwangerschap wordt ingenomen, dan wordt de vrucht afgedreven. We willen nu vooral zoveel mogelijk kwakzalvers bereiken, en hun diets maken dat het ook met veel minder risico kan. Maar hoe lanceer je een sensibiliseringscampagne onder illegaal opererende semidokters die dagelijks met het leven van meisjes en vrouwen goochelen en wie het eigenlijk bovenal om de poen te doen is? Ik weet het niet meteen." Abortus kan niet, de morning-afterpil is niet beschikbaar. En wat te denken van het feit dat een man die seks heeft met een meisje van minder dan achttien, ongeacht haar eventuele instemming, zich volgens het Tanzaniaanse strafrecht schuldig maakt aan verkrachting, een vergrijp waarop niet minder dan dertig jaar cel staat? De rechtenstudente die voor me tolkt, vindt het een goede zaak. "Dan denken mannen wel twee keer na voor ze domme dingen doen", zegt ze beslist. Dat klopt in theorie misschien, maar voor Levania pakte het alvast anders uit. "Ik heb het een hele tijd erg moeilijk gehad met mijn vader", zegt ze. "Meteen nadat hij het slechte nieuws had gehoord, liet hij me naar huis komen, om me te vertellen dat ik zijn dochter niet meer was. En hij zei dat hij nog een verrassing had, ik zou nog wel zien." Levania zucht andermaal. Haar vader heeft eerst een paar glazen bananenbier gedronken, zo hoorde ze achteraf, alvorens hij naar het huis van Christophers tante ging. De jongen was vertrokken, zijn vriend had hem over Levania's probleem verteld, het leek veiliger om een tijdje naar Zanzibar te gaan. Christophers tante, zo zeiden de buren, had grote moeite om de woedende vader in te tomen. Dat de jongen zou boeten, zwoer hij, voor het leven dat hij had verwoest. Hij vroeg of de tante de wet kende, en wist hoeveel jaren haar neef daarvoor achter de tralies zou slijten. Eindeloos veel jaren, ja, maar altijd nog te weinig. Het is uiteindelijk wel goed gekomen, vervolgt Levania, haar vader heeft haar net voor de geboorte van haar zoontje vergeven. Het was de suikertante die daarvoor zorgde. Eerst ging ze met haar moeder praten. Ze zei dat ze haar kind moest begrijpen, ze was pas twaalf. 'Een kind krijgt een kind, als dat maar goed afloopt. Ze moet het in jouw huis baren, ik ben er te oud voor. Als het mis loopt, sterft ze geheid.' Levania beviel in het ouderlijke huis. Van Christopher hoorde ze nog nauwelijks iets. Zijn tante zegt dat het een nette kerel is, die een baantje vond op Zanzibar en haar regelmatig geld stuurt. Aan al wie het horen wil, vertelt ze dat Levania altijd al een losbandig meisje is geweest en dat een geschikte jongen als haar neef zich nooit met haar zou inlaten. Dat weet ze wel zeker. Toen haar zoontje Godfrey anderhalf was, schreef Levania zich in bij de ngo Umati om de lagere school via een speciaal programma voor tienermoeders af te maken. Ze haalde haar diploma, maar voortstuderen is er niet meer bij. Levania had dokter willen worden, maar dat was in een ander leven. "Ik haat mannen", zegt ze nog voor we afscheid van elkaar nemen. "Ik wil nooit trouwen." De tolk kijkt haar vreemd aan, maar haar verbazing wordt nog groter als ze Levania luttele minuten later in een ander kantoor van de organisatie een kind van een paar maanden oud ziet oppakken. "Jouw baby?" "Ja, ja, maar nu moet ik gaan."
Het is een bitter lot, dat van Levania, een werkloze, onopgeleide, alleenstaande kindmoeder van twee. Hoewel, als ik de volgende dag de tranen van Habiba (17) zie, weet ik het zo goed niet meer. In het Arabisch heet dit moslimmeisje lieveling, maar in het Swahili klonk haar naam nog voor haar buik drie jaar geleden echt ging zwellen wel even anders. Habiba was Kijusi geworden, de 'lieveling' reïncarneerde tot de 'geschondene', nog wel door het verraad van haar beste vriendin. Ze zegt dat ze het had kunnen weten. In het hele jaar dat ze twee keer per maand met haar vriendje naar een motel ging om er de liefde te bedrijven, sprak ze met geen mens over die escapades. "Ik schaamde me erover, en toch zei ik nooit nee. En ik kan je niet eens vertellen dat Alim me beloofde dat we zouden trouwen, we hebben het er niet eens over gehad. Ik veronderstelde dat het ooit wel zou gebeuren, maar probeerde me er vooral geen vragen bij te stellen. Dat hij van me hield, daar was ik zeker van, anders zou hij me toch niet elke keer 1.000 of 2.000 shilling (iets meer dan 1 euro) toestoppen?" Habiba had gevraagd of ze condooms konden gebruiken, maar daar wilde Alim niet van horen. Hij zei dat ze je ziek maken en hing een verhaal op over grote rode pukkels. Of ze hem geloofde? Ze schudt het hoofd. "Maar ik kon er weinig tegen inbrengen. Over dergelijke dingen had ik nog nooit met iemand gesproken. Mijn moeder had me op de dag dat ik voor het eerst mijn maandstonden had alleen gezegd dat ik moest uitkijken met jongens. Je werd zwanger voor je het wist." En zo ging het ook. Habiba durfde het aanvankelijk aan niemand te vertellen. Ze wachtte drie maanden voor ze haar beste vriendin in vertrouwen nam. "Het is de laatste keer dat ik met haar heb gesproken." Habiba bijt op haar onderlip en wringt zenuwachtig met haar handen. "Ik verwachtte begrip, troost, geruststellende woorden. Maar Maryam keek me alleen maar geschokt en boos aan. 'Hoe kon je?', zei ze, en ze verdween meteen. Ik ben haar achterna gegaan, smekend dat ze het geheim zou houden. Ik wilde immers een abortus, dit hoefde niemand te weten." Maar zo zag Maryam het niet. En Alim al evenmin. Zondig noemde hij haar plan om het kind te laten weghalen, alleen slechte mensen zijn tot zoiets in staat. Had hij dan een ander voorstel? Overwoog de jongeman van negentien die haast een jaar lang twee middagen per maand met de lieveling in bed doorbracht haar hand te vragen? Habiba schudt het hoofd. Dat ze wel zouden zien, zei hij, en dat het allemaal wel in orde zou komen. Alleen, toen haar vader uiteindelijk van de zwangerschap hoorde, bedreigde hij Alims familie. En zo verdween een jongen die beloofde dat hij altijd voor Habiba zou zorgen met de noorderzon. Hij was niet de enige. Maryam stelde de hele klas van Habiba's toestand op de hoogte. De lieveling werd de geschondene. Kijusi noemden ze haar voortaan op school en geen enkel kind wilde nog naast haar zitten. Ze jouwden haar uit, maakten haar spullen zoek en meden haar daar en overal als de pest. "Ik wilde niet meer naar school. Nog voor de brief van de directeur kwam met de melding dat de overheidscirculaire stipuleert dat zwangere meisjes de school moeten verlaten, wilde ik er al niet meer heen. Ik kon het gescheld niet meer verdragen en bleef thuis." Het is daarna niet meer goed gekomen. Habiba's vertrouwen in haar vriendin en in de mensheid was geschonden, en moeder werd ze evenmin. De tranen druppen op haar citroengele rok, ze schudt het hoofd en vertelt dat het tien maanden duurde voor de baby kwam. "Ik weet het aan mijn problemen. De baby komt niet, zei ik tegen mezelf, omdat jij er niet klaar voor bent. Op een avond zijn mijn moeder en ik naar het ziekenhuis gegaan. Die nacht werden de weeën opgewekt, het kind was al enige tijd dood, zeiden ze." "Eigenlijk", zegt Habiba met een van verdriet gesmoorde stem, "denk ik dat het Gods wil was. Tenminste, ik heb geleerd het zo te zien, al heeft dat me maanden gekost. Weet je, in het eerste halfjaar na de bevalling ben ik de deur niet uit geweest, ik kon alleen maar huilen. Mijn moeder en mijn zusje hebben me er weer bovenop geholpen. Met hun geduld en veel, veel troostende woorden. Ze zeiden dat ik later vast nog wel een kind zou kunnen krijgen, dat er fundamenteel niets mis met me is. Maar dat God geeft en neemt. En zo is het ook, geloof ik."